Hieronder volgen beschrijvingen van enige tientallen verzetspersonen. Het gaat daarbij om personen uit vier verschillende communistische verzetsgroepen, waartussen een verband bestond. Die groepen waren:
- Het CPN-verzet in de regio Den Haag
- Het CPN-verzet in Rotterdam voor zover ze gearresteerd werden ten gevolge de door de Haagse burgemeester De Monchy gestarte infiltratie-actie
- De Nederlandse Volksmilitie
- De groep Wollweber
Mijn selectie uit meer dan 1000 mij bekende namen van verzetsmensen, communisten en sympathisanten, bestaat uit mensen waar ik iets bijzonders over te weten ben gekomen, maar er zijn vast nog wel meer ‘bijzondere’ personen. Het zijn personen die voor of na de oorlog om de een of andere reden publieke bekendheid genoten, een belangrijke of leidinggevende rol in het verzet hebben gespeeld, betrokken waren bij een opmerkelijke gebeurtenis, ongewild bij het verraad door Van Soolingen betrokken waren, of iets speciaals tijdens gevangenschap is overkomen. Veder heb ik enkele niet-communisten met een positieve houding naar het communistisch verzet toegevoegd. Omdat het heel aparts was, heb ik ook de mensen met een adellijke titel toegevoegd.
Bij enkele personen vermeld ik dat de echtgenote of de kinderen ook aan het verzet deelnamen. Dat doe ik alleen als ik daar expliciet kennis over heb. Er zijn waarschijnlijk veel meer gevallen waarbij huisgenoten aan het verzet bij hebben gedragen, zonder dat dat in de geraadpleegde documenten tot uiting komt. Ik vermeld de partners en het aantal kinderen zoals die tijdens de oorlog waren, omdat die het meest relevant is. De gegevens komen uit het Haags bevolkingsregister, waarvan de gegevens tot het jaar 1939 via internet toegankelijk is, en op gegevens uit (na-oorlogse) processen-verbaal.
Bijna al deze personen hebben in het Oranjehotel opgesloten gezeten. Vaak werden ze vooraf eerst nog opgesloten in het gebouw van de Documentatiedienst aan de Laan Copes van Cattenburch 6.
Johannes Adrianus Apon
Rotterdam, 26 oktober 1907, † Amsterdam, 1 februari 1993
Johannes Apon (roepnaam Jan) was gehuwd met Elisabeth Adriana Kapsenberg en woonde aan de Koediefstraat 9. Hij was van beroep toneelspeler en schrijver.
Hij was al vroeg betrokken bij het communistisch verzet in Den Haag. Hij woonde toen in het Rode Dorp in Scheveningen. De instructeur (een boodschapper tussen de landelijke partijleiding in Amsterdam en de lokale afdeling) Herman Holstege bracht in juli 1941 de nieuwe instructeur Frits Reuter bij hem onder.
Hij werd in de loop van 1942 gearresteerd. Hij werd op 19 september 1942 naar Amersfoort overgebracht, op 28 november naar Vught en op 15 maart 1943 naar St. Michielsgestel. Hij werd op 18 maart 1943 vrijgelaten.
Gerbert Bakker
Zutphen 9 oktober 1905, † Den Haag 1 februari 1967
Zijn roepnaam was Gé. Hij was gehuwd met Hendrika Bolland, die ook aan het verzetswerk deelnam. Hij was van beroep drukker en had een eigen zaak aan de Waldeck Pyrmontkade 2L, waar hij boven woonde.
In zijn drukkerij maakte hij valse persoonsbewijzen, Ausweisen, die bestemd waren voor Joodse en communistische onderduikers. Hij had o.a. twee keer een set gedrukt van 250 formulieren voor Vorläufige Ausweise, die bruikbaar waren ter vervanging van persoonsbewijzen die verloren waren gegaan. Toen de SD hem later met de valse formulieren confronteerde, bekende hij dat hij er 25 gedrukt had. Zijn adres werd door de Haagse politie gevonden op een halve enveloppe die Tjerk Kloostra in zijn tas had toen hij door de politieman Jochem de Graaf door het hoofd werd geschoten. Hij had de andere helft van Jan van Kalsbeek ontvangen, zodat hij de helften kon passen. Op dat moment waren de verzetsmensen Evert Ruivenkamp en de bij hem ondergedoken Jan Herder in huis aanwezig. De echtgenote van Herder en een dochter hadden ook enige tijd bij Bakker ondergedoken gezeten.
Op 15 februari 1943 belde de politieman Johannes Meindert van Groin de Planque aan met de halve enveloppe. Die bleek te passen bij een halve enveloppe die Bakker van Jan van Kalsbeek had gekregen. Dat was het teken om stencilinkt te overhandigen. Van Groin de Planque liep ermee weg en toen zag Bakker ongebruikelijk veel auto’s in de straat geparkeerd staan. Dat was voor Ruivenkamp een teken om te vertrekken. Toen hij vervolgens vanaf eenhoog vijf mannen zag naderen vertrouwde hij het niet meer en vluchtte door de tuin weg. Maar bij de schutting werd hij opgewacht door de Sicherheitsdienst man Otto Lange en vier politiemannen, allen met getrokken pistolen. Bakker gaf zich over en werd weggevoerd. De vijf drongen de woning binnen maar troffen behalve Hendrika, die met rust werd gelaten, niemand aan. Jan Herder was naar de (Duitse) buren gevlucht, die hem verborgen. De politie vertrok weer, maar lieten een post achter. Daardoor konden op diezelfde dag Christina Everdina Arendse-Kleijn en de volgende dag Jan van Kalsbeek gearresteerd worden.
Bakker werd in het Oranjehotel dagenlang ernstig mishandeld door de Sicherheitsdienstmannen Knorr, die hem onder andere met een stoelpoot afroste en herhaaldelijk met een naald in de elleboog stak, en Lange en de politieman Jilis de Weerd, waarbij hij een keer door trappen tegen het hoofd zelfs het bewustzijn verloor. Hij was in een volgend strafproces een van de medebeschuldigden van Jaap Boekman, maar werd in de loop van het proces daarvan afgesloten (abgetrennt). Hij zat vier maanden gevangen in het Oranjehotel en vervolgens vier maanden in de gevangenis aan het Wolvenplein in Utrecht, een jaar in Vught en werd op Dolle Dinsdag naar Dachau gestuurd. Hij overleefde de oorlog.
Willem Barriël
Den Haag 12 december 1910, † Bernburg 9 juni 1942
Zijn roepnaam was Wim. Hij was gehuwd met Johanna Knoester en had drie kinderen. Hij woonde aan De la Reyweg 386 en was van beroep chauffeur.
Willem werd op 24 juni 1941 gearresteerd tijdens de eerste actie tegen de communisten (die door Van Soolingen verraden werden) door de Duitser Otto Lange, de politieman Johannes Hubertus Veefkind sr. en de V-Mann Willem Hendrik van Duivenboden, en in het Oranjehotel opgesloten (Van Duivenboden was een vooroorlogse informant van de Haagse Politie Inlichtingendienst). De vrouw van Barriël lag in het ziekenhuis, zodat de kinderen onverzorgd door de arresteerders werden achtergelaten, gelukkig vingen de buren hen op. Alhoewel zijn naam niet op de lijst van kommunistische Funktionäre voorkomt werd hij de volgende dag, samen met hen die daar wel op stonden, naar kamp Schoorl gestuurd.
Op 18 augustus werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht. Ondanks dat hij zich van het verzet afzijdig had gehouden dwongen de Duitsers hem in september 1941 een formulier voor Schutzhaft te tekenen met de tekst
‘[Name] hat sich als Funktionar der illegalen CPN für ein im Auftrage der Sowjet-Union aufgezogenen Geheimorganisation betätigt, die es sich zum Ziel gesetzt hat, durch Aufhetzung zum Streik usw. einen Stutzpunkt Moskaus zu schaffen, um der deutschen Besatzung in den Rücken zu fallen.’
Hij werd eind 1941 naar het concentratiekamp Neuengamme overgebracht. Daar werd hij onderworpen aan een collectief medisch experiment: Een aantal gevangenen werd besmet met tbc en vervolgens werd gekeken hoe snel een tbc-epidemie zich verspreidde onder de dicht op elkaar gepakte, verzwakte gevangenen. Wonderwel overleefde hij dit experiment en werd hij eind mei 1942 naar Bernburg overgebracht om vergast te worden. Dat was een langzaam proces, omdat bij wijze van experiment koolmonoxide werd gebruikt. Hij kwam op 9 juni 1942 om het leven. Aan de verwanten werd als doodsoorzaak opgegeven: ‘Lungenentzündung’ (wat niet overeenkomt met de later opgegeven oorzaak in de overlijdensacte. Hij maakte samen met de hierna vermelde Karel Frederik Beck deel uit van een groep van 45 Nederlandse communisten die die maand als eerste Nederlanders vergast werden. Deze twee waren de derde en vierde Nederlander en de eerste twee personen uit Den Haag die vergast werden.
Na de oorlog werd op 24 juli 1947 in Hamburg een overlijdensoorkonde opgesteld dat hij op 4 juni 1942 om 17 uur 20 gestorven zou zijn aan ‘Versagen von Herz- und Kreislauf nach Fleckfieber’ (falen van hart en kringloop na vlektyfus).
Karel Frederik Beck
Delft 20 november 1911, † Bernburg 9 juni 1942
Karel Frederik Beck woonde aan de Plateelstraat 6 in Delft en was van beroep fabrieksarbeider. Hij staat vermeld op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging ‘2e Voorzitter WAC (1939). Voorzitter afdeling IRH (1930)’.
Hij werd op 9 juni 1941 gearresteerd tijdens de eerste actie tegen de communisten (die door Van Soolingen verraden werden) door de Duitser Otto Lange, de politieman Johannes Hubertus Veefkind sr. en de V-Mann Willem Hendrik van Duivenboden en in het Oranjehotel opgesloten (Van Duivenboden was een vooroorlogse informant van de Haagse Politie Inlichtingendienst). Alhoewel zijn naam niet op de lijst van kommunistische Funktionäre voorkomt werd hij op 25 juni, samen met hen die daar wel op stonden, naar kamp Schoorl gestuurd. Op 18 augustus werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht. Ondanks dat hij zich van het verzet afzijdig had gehouden dwongen de Duitsers hem in september 1941 een formulier voor Schutzhaft te tekenen met de tekst
‘[Name] hat sich als Funktionar der illegalen CPN für ein im Auftrage der Sowjet-Union aufgezogenen Geheimorganisation betätigt, die es sich zum Ziel gesetzt hat, durch Aufhetzung zum Streik usw. einen Stutzpunkt Moskaus zu schaffen, um der deutschen Besatzung in den Rücken zu fallen.’
Eind 1941 werd hij naar het concentratiekamp Neuengamme overgebracht. Daar werd hij onderworpen aan een collectief medisch experiment: een aantal gevangenen werd besmet met tbc en vervolgens werd gekeken hoe snel een tbc-epidemie zich verspreidde onder de dicht op elkaar gepakte, verzwakte gevangenen. Hij overleefde het experiment en werd eind mei 1942 naar Bernburg overgebracht om vergast te worden. Dat was een langzaam proces, omdat bij wijze van experiment koolmonoxide werd gebruikt. Hij kwam op 9 juni 1942 om het leven. Aan de verwanten werd als doodsoorzaak opgegeven: ‘Lungenentzündung’. Hij maakte samen met de hiervoor vermelde Willem Barriël deel uit van een groep van 45 Nederlandse communisten die die maand als eerste Nederlanders vergast werden. Deze twee waren de derde en vierde Nederlander en de eerste twee personen uit Den Haag die vergast werden.
Tien dagen later, op 19 juni 1942, werd in de kampadministratie als doodsoorzaak vermeld ‘Versagen von Herz- und Kreislauf nach chron. Nierenentzündung’ (falen van hart en kringloop na chronische nierontsteking).
Pieter Philippus van den Berg
Maasland 21 april 1886, † Den Haag 28 augustus 1940
Pieter van den Berg was gehuwd met de uit Duitsland afkomstige Anna Henriette Nicolai en had twee kinderen. Hij woonde aan de Jacob van der Doesstraat 100 en was van beroep bouwkundige. Op 10 oktober 1931 verhuisde hij vanuit Brussel naar Den Haag.
Hij staat vermeld op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging ‘antimilitarist’.
Hij werd op 13 augustus 1940 gearresteerd en kwam op 28 augustus om het leven. Hij werd in het Oranjehotel vanaf de eerste verdieping over de trap naar beneden gegooid (een wijze van vermoorden die tijdens en na de oorlog vaker in het Oranjehotel werd toegepast). Hij is de eerste Nederlandse politieke gevangene die door de Duitsers vermoord werd.
Na zijn overlijden werd door een Duitse SS-rechter een briefje naar de hoofdcommissaris van politie gestuurd, waarbij toestemming voor begrafenis werd verleend en dat er geen bedenkingen tegen een crematie (Feuerbestattung) waren. De SS-rechter zetelde aan de Raamweg 16, waar ook de Inlichtingendienstman Krieno Hendrik Luurssen voor de Gestapo actief was. Het lijkt mij aannemelijk dat Luurssen als vertaler bij de verhoren was ingeschakeld. Bij de Haagse politie werd de doodsoorzaak ‘suïcide’ (zelfmoord) met de hand bijgeschreven.
Izak Bloemkoper
Den Haag 20 juni 1913, † Bernburg 10 juni 1942
Izak Bloemkoper was ongehuwd en woonde aan de Van Hogenhoucklaan 74 in Den Haag. Zijn beroep was winkelbediende. Hij was van Joodse afkomst.
Hij was in juni 1941 gearresteerd en werd, samen met de communisten die vlak na 22 juni in het kader van de functionarissenarrestaties gearresteerd waren, eind 1941 naar het concentratiekamp Neuengamme gestuurd. Daar werd hij onderworpen aan een collectief medisch experiment: een aantal gevangenen werd besmet met tbc en vervolgens werd gekeken hoe snel een tbc-epidemie zich verspreidde onder de dicht op elkaar gepakte, verzwakte gevangenen. Hij overleefde het experiment en werd eind mei 1942 naar Bernburg overgebracht om vergast te worden. Hij kwam op 10 juni 1942 om het leven. Dat was een langzaam proces, omdat bij wijze van experiment koolmonoxide werd gebruikt.
In de kampadministratie werd opgenomen dat hij op 10 juni om 11 uur 50 is gestorven aan ‘Meningitis nach Oberlippenfurunkel’ (hersenvliesontsteking na steenpuist op bovenlip).
Willem Franciscus van Bodegraven (Wim)
Rotterdam 23 november 1903, † Amsterdam 28 september 1992
Hij ging in 1939 met Gerard (Gerda) Brautigam samenwonen, met wie hij hij na de oorlog trouwde. Zijn roepnaam was Wim. Hij woonde aan de Libellenstraat 40 A in Rotterdam.
Hij volgde een opleiding tot architect en stadsplanner. Hij behoorde voor de oorlog tot de architectuurstromingen “De 8” en Bauhaus. In 1929 vertrok hij naar Duitsland, waar hij achtereenvolgens in Weimar, Dessau en Berlijn werkte. Een paar maanden nadat Hitler de macht had gegrepen, keerde hij naar Rotterdam terug. Bij het bombardement op Rotterdam werd zijn atelier vernietigd.
Hij was lid van de CPN. Hij leerde zijn partner Gerda Brautigam kennen, die journaliste was en lid was van de Onafhankelijke Socialistische Parti. Dit doet vermoeden dat de kennismaking in linkse kringen plaats vond, mogelijk was zijn partner net zoals veel andere OSP’ers naar de CPN overgegaan of was Van Bodegraven overgegaan naar de RSAP, waarin de OSP was opgegaan. Hij ging met Brautigam samenwonen, maar huwde haar niet omdat dat zoals toen gebruikelijk was zou resulteren in haar ontslag. Na het uitbreken van de oorlog ging Van Bodegraven voor de CPN het illegale blad De Waarheid verspreiden, dit doet vermoeden dat Brautigam ook bij het communistisch verzet betroken was.
Hij werd op 28 februari 1942 gearresteerd door het duo Otto Lange van de Sicherheitsdienst en Johannes Veefkind van de Haagse Politie Inlichtingendienst (toen onderdeel van de Documentatiedienst). De arrestatie vond plaats tijdens een campagne van de Haagse Sicherheitsdienst tegen communisten in de regio Rotterdam, waarvan de namen bekend waren geraakt na verhoren van gearresteerde contacten van Herman Holstege. De eerst personen uit die reeks werden gearresteerd binnen twee dagen na de martelmoord op Holstege, waarbij Lange en Veefkind aanwezig waren. Van Bodegraven werd gevangen gehouden in het Oranjehotel en vervolgens naar kamp Amersfoort overgebracht, waar vermeld werd dat hij lid was van de CPN. Op 20 december 1942 werd hij ingeschreven in het concentratiekamp Buchenwald, nota bene vlak bij het plaatsje Weimar waar hij in 1929 actief was. Bij zijn inschrijving gaf hij als arrestatiereden op: ‘einem Kommunisten geholfen’. Hij bleef tot de bevrijding in Buchenwald.
Na zijn terugkeer ontwierp hij samen met Dick Elffers oorlogsmonumenten in Rotterdam en Scheveningen. Hij speelde een belangrijke rol in de wederopbouw en de volkshuisvesting. Hij droeg veel bij aan de ontwerpen van woonwijken in het plaatsje Nagele in de Noordoostpolder. Zijn partner Gerda Brautigam werd een bekend Tweede Kamer-lid voor de PvdA.
Jacob Boekman (Jaap, Piet, Klaas van Dijk)
Watergraafsmeer 19 februari 1912, † Den Haag 23 september 1943
Jacob Boekman (roepnaam Jaap) was gehuwd met Catharina Elisabeth Wringer en had twee kinderen. Aan het begin van de oorlog woonde het gezin aan de Uranusstraat 24 in Haarlem. Zijn beroep was vertegenwoordiger. Hij was van Joodse afkomst.
Hij staat op de lijst van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging ‘Voorlopig Studenten Anti Oorlog Comité (1932). Redacteur De Strijder (1936). Eindredacteur bedrijfs-, industrie- en oppositiekranten.’ Hij was van Joodse afkomst (‘halfjood’) en zijn vrouw niet. In maart 1942 scheidden zij formeel om de kinderen te behoeden voor deportatie.
Hij werd in september 1940 lid van een communistische verzetscel in Haarlem en in oktober 1941 verbindingsman tussen drie cellen. Vanaf januari 1942 was hij stadsleider van het communistisch verzet in Haarlem, en in oktober 1942 werd hij door de centrale partijleiding als stadsleider in Den Haag aangesteld. Hij werd al sinds juli 1942 door de Duitsers gezocht, waarbij de V-Mann Van Wesemael werd ingezet. Hij had een persoonsbewijs ten name van Klaas van Dijk en gebruikte de schuilnaam ‘Piet’. Hendrika Neven-Kokkelink organiseerde een onderduikadres voor hem bij Teun van Vliet in de Oltmansstraat 131 in Den Haag. Later dook hij onder in de Van Blankenburgstraat 61.
Jaap schreef verschillende pamfletten, waaronder ‘Scheveningers tegen de ontruiming vanwege de bouw van de Atlantikwall. Verder schreef hij in november 1942 een artikel in De Waarheid met als leus: Een goede vaderlander saboteert!!!
Hij stimuleerde de opbouw van nieuwe cellen en in dat kader benaderde hij Johannes Philippus Bronkhorst. Die bouwde een cel op met Rokus Kleingeld en Johannes Hubertus van Soolingen. Bronkhorst wist niet dat Van Soolingen een politiespion was. Vervolgens bracht Bronkhorst Van Soolingen in contact met Boekman. Boekman stelde Van Soolingen voor om een stencilmachine in huis te nemen, om De Waarheid te gaan vermenigvuldigen. Na overleg met zijn opdrachtgever bij de politie, Veefkind, weigerde Van Soolingen dat (als drukker kun je geen nieuwe communisten opsporen, maar als bezorger krijg je adressen en kun je aan de deur mensen uithoren). Er was voor half december 1942 een nieuwe afspraak op de brug over de Loosduinsekade bij het Westeinde gepland. Daar meldde Van Soolingen de weigering. Deze afspraak werd geobserveerd door de politiemannen Cornelis Bakker, Cornelis Heijnis en Jilis van der Weerd. Na de ontmoeting volgde Van der Weerd Boekman om zo zijn adres te weten te komen, maar hij raakte hem kwijt. Op 21 december kwam Van der Weerd Boekman bij toeval in Voorburg tegen, en volgde hem tot zijn huisadres. Van der Weerd haalde vervolgens Heijnis op om samen Boekman te arresteren.
Boekman gaf gedurende veertien dagen bij verhoren geen informatie prijs, waarna hij aan de Sicherheitsdienst werd uitgeleverd. Daar werd hij zwaar gemarteld, in bijzijn van een Haagse politieman, maar bleef zwijgen. Toen werd een celspion ingezet die begon op te scheppen over zijn (fictieve) verzetsdaden. Toen kon Boekman het niet laten ook op te scheppen, waarbij hij informatie prijs gaf die toch al via de politiespion bekend was geworden. Maar bij een verhoor op 10 februari 1943 sloeg hij definitief door. Daardoor konden enige tientallen mensen gearresteerd worden. Bovendien kon een schema van de Haagse CPN worden opgesteld.
Toch is er een aanwijzing dat de Haagse Sicherheitsdienst wist dat Boekman uit Haarlem afkomstig was. Op 6 december 1942 werd namelijk Johan Vooren, een belangrijke Haarlemse leider uit het communistische verzet, gearresteerd door Otto Lange van de Haagse Sicherheitsdienst. Volgens de regels mocht Lange niet iemand in Haarlem arresteren, tenzij er een verband was met een Haagse zaak. Vooren werd naar het concentratiekamp Neuengamme gestuurd en kwam om het leven toen Engelse bommenwerpers het gevangenenschip Cap Arcona tot zinken brachten. Het hoe en wat omtrent de arrestatie van Vooren zal wel altijd in nevelen blijven gehuld.
Er volgde een proces voor het Obergericht in Utrecht en Boekman werd op 20 juli 1943 ter dood veroordeeld. Hij diende nog een gratieverzoek in, maar dat werd door Seyß-Inquart zonder aarzeling afgewezen. Zijn vrouw, waar hij voor de schijn van was gescheiden, diende nog een gratieverzoek in met het argument dat hij van afstamming een Portugese Jood was, en dat die gelijkgesteld was aan een ariër. Maar ook dat werd afgewezen. Vervolgens verzocht ze hem naar een concentratiekamp te sturen, want dat was toch eigenlijk ook een doodstraf. Dat zou voor haar betekenen dat de levensverzekering zou uitbetalen, wat in het geval van een executie niet het geval was. Maar ook dat mocht niet baten. Vervolgens diende ze een verzoek in om hem samen met haar twee kinderen te mogen bezoeken, maar ook dat werd afgewezen.
Hij werd op 16 augustus van Utrecht naar het Oranjehotel overgebracht. Daarna mocht zijn vrouw hem met een zoontje toch nog een keer zien. Op 23 september kreeg hij ’s-morgens om half zes te horen dat hij die dag geëxecuteerd zou worden en het vonnis werd om 7.35 uur voltrokken. De Leiter Vollstreckung was Dr. Wilms, die Staatsanwalt was.
Louis de Bolster
Leiden 22 oktober 1997, † Auschwitz 4 december 1942
Als weduwnaar huwde Louis de Bolster in 1940 met Helena den Mijl, na eerst enige jaren met haar samengewoond te hebben. Hij woonde in de Ambonstraat 25 in Leiden en was van beroep fabrieksarbeider.
Hij was lid van de RSAP. Daarvoor was hij lid van de RSP, waarvoor hij in 1931 kandidaat stond voor de Provinciale Staten verkiezingen. Zijn vrouw was sinds een aantal jaren voorzitster van de lokale afdeling van de RSAP. Hij en zijn vrouw stonden op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst (zijn vrouw onder de foutieve naam Den Vijl, wat natuurlijk Den Mijl had moeten zijn).
Na de Duitse inval in de Sovjet Unie op 22 juni 1941 gaf de Sicherheitsdienst aan een groot aantal burgemeesters, vooral van grote en industriesteden, opdracht om lijsten van te arresteren communisten op te stellen. In de Haagse regio moesten die opgezonden worden aan Gerhardus Eckhardt van de Haagse Politie Inlichtingendienst. De burgemeesters gaven de opdracht door aan de leiders van het politiekorpsen. Die speelden het weer door aan de lokale Inlichtingendiensten, die over de vereiste informatie beschikten dankzij spionage en infiltraties in de jaren twintig en dertig, en die tijdens de Duitse bezetting daarmee waren doorgegaan volgens een opdracht uit 1938 van minister van Justitie Goseling. Gezien de haat die de Duitsers tegen communisten hadden en de massamoord op de al evenzeer gehate Joden begin 1941, moest iedereen wel beseffen wat het lot van deze communisten zou zijn. Het was een anti Moskou-gezinde actie, zodat het voornamelijk ging om leden van de CPN, en niet om de (anti-Moskou gezinde) leden van de RSAP. De arrestanten werden eerst in kamp Schoorl opgesloten en op 18 augustus 1941 naar kamp Amersfoort overgebracht.
In Leiden speelde de net benoemde NSB-burgemeester Raimond de Ruijter van Steveninck de opdracht door aan de leider van het politiekorps, commissaris Rudolf Jan Meijer, en die weer aan de chef van de Leidse Politie Inlichtingendienst. In Leiden wilde men niet alleen af van de communisten, maar ook van RSAP’ers. Daarom werd ook een flink aantal RSAP’ers, waaronder De Bolster, aan de lijst toegevoegd. Ze werden op 25 en 26 juni gearresteerd en aan de Sicherheitsdienst in Den Haag uitgeleverd.
De Sicherheitsdienst had alleen om CPN’ers gevraagd en gaf daarom opdracht om een uitsplitsing te maken naar CPN-aanhangers en RSAP-leden. Op 16 augustus 1941 schreef commissaris Meijer een brief aan de Sicherheitsdienst in Den Haag met daarin de geëiste uitsplitsing. Voor De Bolster werd aangegeven dat hij RSAP-lid was. Maar hij vermeldde ook (onjuist) dat De Bolster Joods was. Meijer had moeten beseffen dat dat een doodvonnis betekende. De Bolster was echter niet Joods; er was een fout gemaakt door de Inlichtingendienst of de dienst van het bevolkingsregister.
Als gevolg van de onjuiste vermelding als Jood werd De Bolster in september niet, zoals de meeste andere Leidse RSAP-leden, op 29 september 1941 vrijgelaten, maar op 12 december 1941 naar het concentratiekamp Neuengamme gestuurd. Daar werd hij onderworpen aan een collectief medisch experiment: een aantal gevangenen werd besmet met tbc en vervolgens werd gekeken hoe snel een tbc-epidemie zich verspreidde onder de dicht op elkaar gepakte verzwakte gevangenen. Op 1 augustus kwam hij met een ‘dodentransport’ (een transport van vele honderden gevangenen in zeer slechte conditie, waarvan velen tijdens het transport, of kort daarna, overleden) in Dachau aan. Op 25 oktober 1941 werd hij op transport naar Auschwitz gezet, waar hij drie dagen later aankwam. Hij kwam daar op 4 december 1941 om het leven, vermoedelijk is hij vergast.
Aldus kwam De Bolster als enige Leidse niet-Jood in een gaskamer van Auschwitz om het leven door toedoen van de Leidse commissaris van politie Meijer.
Johannes Franciscus van Bommel
Den Haag 24 juli 1894, † Bernburg 10 juni 1942
Johannes Franciscus van Bommel was gehuwd met Johanna Sittek en woonde aan de Stationsweg 48 in Loosduinen. Zijn beroep was tandtechnicus.
Zijn naam komt voor op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst.’
Hij werd op 26 juni 1941 gearresteerd in het kader van de functionarissenarrestaties en werd in kamp Schoorl gevangen gezet. Op 18 augustus werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht. Ondanks dat hij zich van het verzet afzijdig had gehouden dwongen de Duitsers hem in september 1941 een formulier voor Schutzhaft te tekenen met de tekst
‘[Name] hat sich als Funktionar der illegalen CPN für ein im Auftrage der Sowjet-Union aufgezogenen Geheimorganisation betätigt, die es sich zum Ziel gesetzt hat, durch Aufhetzung zum Streik usw. einen Stutzpunkt Moskaus zu schaffen, um der deutschen Besatzung in den Rücken zu fallen.’
Eind 1941 werd hij naar het concentratiekamp Neuengamme overgebracht. Daar werd hij onderworpen aan een collectief medisch experiment: een aantal gevangenen werd besmet met tbc en vervolgens werd gekeken hoe snel een tbc-epidemie zich verspreidde onder de dicht op elkaar gepakte, verzwakte gevangenen. Vanuit Neuengamme werd hij omstreeks eind mei 1942 naar Bernburg overgebracht om vergast te worden. Hij kwam op 10 juni 1942 om het leven. Dat was een langzaam proces, omdat bij wijze van experiment koolmonoxide werd gebruikt. De nabestaanden moesten een gulden betalen voor zijn overlijdensverklaring.
In de kampadministratie werd opgenomen dat hij op 10 juni om 14 uur 30 was gestorven aan ‘Versagen von Herz und Kreislauf nach Nephrosklerose’ (falen van hart en kringloop na verlittekening in de nieren).
Frits Reinder Boverhuis
Amsterdam 26 maart 1915, † Overveen 16 juli 1944
Frits Boverhuis was gehuwd met Johanna Bakker. Hij was opzichter in een drukkerij. Aan het begin van de oorlog woonde hij in bij het gezin van de communist Samson Polak op de Thorbeckelaan 49. Later huurde hij een kamer in een zijstraat van de Vondelstraat.
Hij nam deel aan het Haags communistisch verzet. Na zijn vertrek naar de Badelochstraat 36 in Haarlem werd hij actief voor de Persoonsbewijscentrale in Amsterdam en kwam in dezelfde groep als Gerrit van der Veen, Gerhard Badrian, Gideon Boissevain en Jan Karel Boissevain. Hij ging wonen in de Van Ostadestraat 137 B in Amsterdam. Hij behield zijn Haagse contacten, zoals de broers Hans en Samson Polak, en kwam daarvoor regelmatig bij de communistische verzetsman Antonius Cornelis Montfoort (broer van Johannes Jacobus Montfoort) op bezoek. De V-Mann Richard Salter (die voor Friedrich Frank werkte) wist te bereiken dat de echtgenote van Montfoort een contact met de top van de Persoonsbewijscentrale regelde. De afspraak bleek met Frits Boverhuis te zijn, die hem vervolgens met Gerhard Badrian in contact bracht. Daarna volgde een tweede contact met Boverhuis dat door de Sicherheitsdienst werd geobserveerd.
Boverhuis maakte deel uit van de mil-groep van Gerrit van der Veen, waartoe ook Gideon en Jan Karel Boissevain behoorden.
Boverhuis nam met een grote groep deel aan de overval op de gevangenis aan de Weteringschans. De Sicherheitsdienst had echter een val opgezet en het deel van de groep dat binnen had weten te komen, viel in hun handen. Ze werden twee dagen later in Overveen gefusilleerd. Het is onbekend of de contacten met Salter een rol bij het opzetten van de val hebben gespeeld.
Jonkheer Johan Bowier
Den Haag 16 maart 1907
Johan Bowier was gehuwd met Theodora Geeven en woonde aan de Wiekstraat 6. Hij was van beroep smid. Een voorouder van hem werd in 1814 door koning Willem I in de adelstand verheven.
Hij werd in 1941 gearresteerd in het kader van de eerste actie tegen de communisten (die door Van Soolingen verraden werden). Hij werd na verloop van tijd weer vrijgelaten. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er wurde im Zuge der Aktion gegen die illeg. CPN Den Haag, weil er mit einem Funktionär derselben befreundet war und Propaganda Material für diesen in Verwahrung hat, in Haft genommen und ist nach einer Warnung wieder entlassen worden.’ Dit was een buitengewoon milde behandeling; arrestanten die hetzelfde gedaan hadden, zoals bijv. de hieronder vermelde Compter, werden naar een concentratiekamp gestuurd.
Pieter Jacobus Boxel
Rotterdam 23 maart 1912, † Den Hoorn (Texel) 23 augustus 2001
Hij was gehuwd met de van Texel afkomstige Guurtje Zuidewind en woonde sinds 1938 in de Bazarlaan 47 in het Zeeheldenkwartier, minder dan 40 meter van waar kort daarop Cornelis Brandes met Marianne Brilleslijper kwam wonen. Zijn roepnaam was Piet. Hij was kunstschilder.
Hij groeide op in Rotterdam en woonde daar sinds 1926 aan de Prinses Julianalaan 22. Hij volgde een opleiding aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Rotterdam. Deze Rotterdamse achtergrond is herkenbaar in de onderwerpkeuze in zijn eerste werken. In Den Haag schilderde hij veel Scheveningse onderwerpen, zoals vrouwen in klederdracht en landschappen. Ook schilderde hij Haagse bouwputten, waarbij Breitner zijn grote voorbeeld was. Ook was hij een befaamd portretschilder.
Hij werd op 13 maart 1942 gearresteerd door het duo Otto Lange van de Sicherheitsdienst en Johannes Veefkind van de Inlichtingendienst en in het Oranjehotel opgesloten. Op dat moment was het duo volop bezig met het arresteren van mensen, waarvan de namen verkregen waren van wrede verhoren van communistische arrestanten. De reeks arrestanten kan teruggevoerd worden op de Schiedamse contactpersonen van Herman Holstege, die gearresteerd werden onmiddellijk na diens martelmoord op 2 september 1941. Daarmee lijkt het dat hij via vooroorlogse communistische contacten betrokken was bij het communistisch verzet in de regio Rotterdam, maar mogelijk ook in Den Haag. Omdat er verder niets over zijn gevangenschap bekend is, lijkt het erop dat hij na betrekkelijk korte tijd is vrijgelaten.
In de jaren negentig ging hij op Texel wonen, waar zijn partner vandaan kwam. Op Texel kwam hij in contact met Jan Wolkers die in 1998 in het Noordhollands Dagblad een uitermate lovende recensie schreef over een door Piet geschilderd Texels duinlandschap.
Jacob Brandenburg
Amsterdam 22 augustus 1899, † Amsterdam 7 maart 1957
Jacob Brandenburg (roepnaam Jaap) was gehuwd met Wilhelmina van der Meijden en woonde aan de Marktweg 161. Zijn beroep was koopman.
Hij was voor de oorlog secretaris van het district Den Haag van de communistische partij. Hij stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘spreker. Secretaris CPN district Noord-Holland/Utrecht (1935). Voorzitter CPN afdeling Den Haag (1939). Districtsbestuur CPN (1939). Propagandist Volksdagblad. Kandidaat gemeenteraad voor de CPN (1939).’
Bij het uitbreken van de oorlog deed de politie een poging om hem te arresteren. Hij was op dat moment echter niet thuis, omdat hij in het partijbureau bezig was de archieven te verbranden. Toen op 15 mei 1940 de landelijke partij besloot ondergronds te gaan werd er een partijbestuur van drie man gevormd en een reservebestuur van drie man voor het geval het eerste zou wegvallen door dood of arrestatie. Brandenburg maakte deel uit van het reservebestuur. Op 16 mei maakte hij deel uit van de groep die het Haags communistisch verzet stichtte. Samen met Gerrit Kastein ging hij akkoord met de stichting van de Nederlandse Volksmilitie die onder leiding van Sally Dormits gewapend verzet zou gaan verrichten. In 1941 was hij in Amsterdam een van de organisatoren van de Februaristaking. In 1943, na de arrestatie van een deel van het partijbestuur, werd hij lid van het drietal dat de landelijke leiding overnam.
Jacobus Johannes Brandes
Den Haag 27 februari 1884, † Den Haag 13 december 1955
Hij was gehuwd met Christina Jacoba Keemink. Hij had met haar 9 kinderen. Zijn beroep was architect. Zij zoon Cornelis Teunis was zeer actief in het communistisch verzet; eerst in Den Haag en vervolgens in Amsterdam en Naarden. Zelf was hij ook betrokken bij het communistisch verzet. Hij werd als zodanig gekenmerkt door de politieman Jan Weuring toen die op zoek was naar de moordenaars van generaal Seijffardt.
Jacobus Brandes was een prominent architect en de belangrijkste vertegenwoordiger van de architectonische stroming Nieuwe Haagse School. Hij ontwierp onder andere een groot aantal woningen langs de Juliana van Stolberglaan.
Het curieuze is dat in die woningen verschillende beruchte communistenjagers kwamen te wonen zoals de ex-minister van Defensie Laurentius Deckers die de leiding over de Centrale Inlichtingendienst had, de Inlichtingendienstmannen Johann Gottlieb Crabbendam, Johannes Krom, de V-Mann Jan Haakman en de corrupte Sicherheitsdienstman Fritz Hillesheim. Deze lieden hebben tegen de tweehonderd Haagse communisten de dood in gejaagd en hadden maar wat graag Brandes de dood in gejaagd.
Verder ontwierp hij de villa Maarheeze inclusief tuin in Wassenaar waarin tussen 1946 en 1994 een andere fanatieke communistenbestrijder, de Buitenlandse Inlichtingendienst, gehuisvest was.
Een ander ontwerp is het Dalton-lyceum langs de Laan van Meerdervoort in Den Haag.
Marianne (Janny) Brandes-Brilleslijper
Amsterdam 14 oktober 1916, † Amsterdam 15 augustus 2003
Zij was gehuwd met Cornelis Teunis Brandes (zoon van de architect Jacobus Brandes). Zij had twee kinderen. Zij woonde vlak voor de oorlog in de Bankastraat 131 in Den Haag, vervolgens aldaar in de Bazarlaan op respectievelijk 70 A en 78. Opmerkelijk is dat het buurpand van het tweede huis, op nummer 80, de ‘Foto-chemigrafische drukkerij Boegheim en Woerlee‘ gevestigd was. Joop Boegheim was sinds begin jaren dertig informant voor de Inlichtingendienst en sinds ongeveer 1938 spion voor de Duitse Abwehr. Ze dook in 1943 in Amsterdam onder, vertrok naar Bergen en vandaar naar Driftweg 2 (’t Hooge Nest) in Naarden.
Voor de oorlog was ze actief bij de steun aan vrijwilligers voor de Internationale Brigade tijdens de Spaanse burgeroorlog en aan Joodse vluchtelingen uit Duitsland. Ze werkte daarbij samen met Gerrit Kastein, Rhijnvis Feith en Herman de Kadt. Ze leerde daar de Haagse communist Cornelis Brandes kennen en trouwde met hem. Ze gingen in de Bazarlaan in Den Haag wonen (eerst op nr. 70 A en vervolgens op nr. 78), wat 400 meter lopen van de ouders van Cornelis was. Toen de oorlog uitbrak stortten ze zich in het communistisch verzet: ze gingen illegale blaadjes drukken en verspreiden, onder andere het blad Het Signaal. Ook haar zuster Rebekka en haar partner Eberhard Rebling deden daar aan mee. Nadat de Haagse Vonkgroep in Den Haag was opgerold, boden zij een poos onderdak aan de communistische verzetsleider Frits Reuter, die de Vonkgroep opnieuw leven moest inblazen. Daarna dook de prominente communistische verzetsleider het voormalige Tweede Kamerlid Kees Schalker bij hen onder. Ze weigerde de letter J in haar persoonsbewijs te laten zetten, wat haar later meer bewegingsvrijheid gaf.
In december 1941 moest Brandes in Amsterdam onderduiken. In 1942 moest ze in Bergen onderduiken, waar Brandes zich weer bij haar voegde. Vanwege de bouw van de Atlantikwall moesten ze daar weg en huurde ze een villa in Naarden (’t Hooge Nest), die ze inrichtten voor het laten onderduiken van Joden. De meesten waren familieleden van de zusters Brilleslijper en bekenden zoals de ouders met dochter en schoonzoon van hun Haagse verzetsvriend David (Dirk) Teixeira de Mattos (Tesselman).
In Naarden kwamen prominente communistische verzetsmensen zoals Frits Reuter van de landelijke leiding van de CPN en Maarten van Gilse van CS6 op bezoek.
De Jodenjager voor premies Eddy Moesbergen kwam het onderduikadres op het spoor en er volgde op 10 juli 1944 een inval door de Sicherheitsdienst. Iedereen werd afgevoerd, alleen Brandes ontkwam doordat hij in Amsterdam op zijn werk was. De kinderen van Janny konden worden opgebracht bij de ouders van Brandes in Den Haag en het kind van Rebekka kon door het communistisch verzet in veiligheid worden gebracht.
Op 11 juli kwam Femke Last, de dochter van de communistische schrijver Jef Last, langs in ‘t Hooge Nest met een tas vol bonkaarten en andere nuttige zaken. Aldus liep ze in de val. Ze werd naar de gevangenis afgevoerd en een maand later naar het concentratiekamp Vught. Bij de ontruiming van dat kamp werd ze naar Ravenbrück op transport gezet. Omdat de Russische legers naderden werd ze een paar weken later weer naar een andere plaats overgebracht, wat daarna nog een paar keer gebeurde.
Op 14 juli werden zij en Eberhard Rebling per auto verplaatst. Op de Spaarndammerdijk moest de auto nog bij een politiebureau stoppen en toen wierp Janny zich onverhoeds op de begeleidende politieagent; in de daardoor ontstane verwarring kon Rebling ontsnappen. Voor haar daad werd ze bij de Sicherheitsdienst in de Euterpestraat zwaar mishandeld.
De Joodse arrestanten werd naar Westerbork afgevoerd. Al de daar ondergedoken familieleden Brilleslijper en het echtpaar Teixeira de Mattos met dochter en schoonzoon werden op 3 september 1944 met de laatste trein uit Westerbork naar Auschwitz gebracht. Later werden de zusters Brilleslijper naar Bergen Belsen overgebracht, waar ze Anne en Margot Frank leerden kennen. Ze hebben Anne en Margot in hun laatste periode in de ziekenbarak verzorgd. Na de oorlog stelden zij de vader Otto Frank op de hoogte van het overlijden van zijn dochters.
Krijn Martinus Breur
Dordrecht 25 mei 1917, † Leusderheide 5 februari 1943
Krijn Breur was gehuwd met Adriana Klazina Hibma en had twee kinderen. Hij woonde aan de Nieuwe Heerengracht 5 in Amsterdam, maar ging vervolgens, zonder zich in te schrijven, wonen in de Goudsbloemlaan 186 in Den Haag. Zijn beroep was journalist.
Hij was tijdens de Spaanse burgeroorlog lid van de Internationale Brigade en had daar de functie van politiek commissaris. Hij gebruikte daarbij de schuilnaam Zuidema.
Tijdens de oorlog participeerde hij met zijn vrouw in het Haags communistisch verzet. Hij maakte samen met zijn vrouw tijdbommen voor de Nederlandse Volksmilitie. Hij bood onderduikgelegenheid aan Annette Hartog, de ex-partner van Sally Dormits. Toen Krijn van Sally’s arrestatie vernam haalde hij onmiddellijk haar zoontje Maurits Dormits op, die bij een oom was ondergebracht.
Hij werd op 19 november 1942 samen met zijn vrouw gearresteerd in het kader van het oprollen van de Nederlandse Volksmilitie. Daarbij werden ook Annette Hartog en Maurits Dormits in zijn woning gearresteerd. Krijn werd verhoord door Herbert Wölk, die leider van Referat IVA van de Rotterdamse Sicherheitsdienst was. Hij werd bij de verhoren ‘krom geboeid’, dat wilde zeggen dat in gehurkte houding de handen achter de knieën langs geboeid werden. Vervolgens werd hij vlak voor een brandende kachel geplaatst en geschopt, geslagen en met een karwats afgeranseld. Hij werd op 5 februari 1943 op de Leusderheide gefusilleerd.
Adriana Klazina Breur-Hibma
Den Haag 28 december 1913, † Amsterdam 31 december 2002
Adriana Breur-Hibma (roepnaam Aat) was gehuwd met Krijn Martinus Breur. Zij had twee kinderen en woonde aan de Nieuwe Heerengracht 5 in Amsterdam. Zonder zich in te schrijven bij de gemeente verhuisde het gezin naar de Goudsbloemlaan 186 in Den Haag. Zij was van beroep tekenares en tekenlerares.
Tijdens de oorlog participeerde zij met haar man in het Haags communistisch verzet. Zij maakte samen met haar man tijdbommen voor de Nederlandse Volksmilitie. Zij werd op 19 november 1942 samen met haar man gearresteerd bij het oprollen van de Nederlandse Volksmilitie. Daarbij werden ook twee Joodse onderduikers in zijn woning gearresteerd. Zij werd verhoord door Herbert Wölk, die leider van Referat IVA van de Rotterdamse Sicherheitsdienst was.
Zij werd achtereenvolgens naar de gevangenissen in Utrecht, Kleef en Berlijn overgebracht. In september 1943 werd ze naar het concentratiekamp Ravensbrück overgebracht, waar ze Nacht-und-Nebel-gevangen was. In het kamp moest ze geboortekaartjes tekenen, wat haar tevens de mogelijkheid verschafte clandestien tekeningen van medegevangenen en het kampleven te maken. Die tekeningen zijn nu in het bezit van het Rijksmuseum. Op 1 maart 1945 werd ze in het Strafblock geplaatst, waar de kans op overleven gering was. Een Duitse arts gaf haar het kampnummer van een overledene en zo wist ze onder valse naam toch te overleven.
Rebekka (Lin) Brilleslijper (Lin Jaldati)
Amsterdam 13 december 1912, † Berlijn 31 augustus 1988
Zij had een relatie met Eberhard Rebling. Haar roepnaam was Lien of Lin. Zij kreeg tijdens de oorlog een dochter en na de oorlog nog een. Zij woonde in de Bankastraat 131 in Den Haag en daarna dook ze onder op verschillende adressen in Den Haag, Amsterdam, Bergen en Naarden. Ze was van haar beroep danseres en zangeres.
Op 14-jarige leeftijd ging ze in een naaiatelier werken. Ze bezocht een dansschool wat doorslaggevend voor haar latere carrière zou blijken. Ze ging dansen in een komedie van Molière (L’école des femmes: leerschool voor vrouwen) dat door Eduard Verkade werd geregisseerd; het werd inderdaad een leerschool voor haar. Ze trad ook op in de Bouwmeester-revue. Ze trad ook op als zangeres van Jiddische liederen.
Het werd haar aangeraden niet onder haar naam Brilleslijper maar onder een pseudoniem op te treden. Ze koos voor Lin Jaldati, een combinatie van haar roepnaam en een woord uit een Hebreeuws liedje: ‘Jalda Jaldati, Jaffa Jaldati’ (meisje, mijn meisje, mijn mooi meisje).
Tijdens de economische crisis geraakte ze in contact met communistische kringen en voelde zich daarbij thuis. In 1936 wordt ze actief in de Internationale Roode Hulp om steun te verlenen aan de vrijwilligers die aan regeringszijde in de Spaanse burgeroorlog willen vechten. Zo komt ze in contact met communisten als de toekomstige prominente verzetsman Maarten van Gilse, de filmer Joris Ivens en de fotografen Eva Besnyö en Carel Blazer.
Ze trad op in muziekgezelschappen en ontmoette daar onder anderen communisten als de componist Rudolf Escher en de Duitse vluchteling Eberhard Rebling. Ze krijgt een verhouding met Rebling en trekt gaat met hem samenwonen in het communistische Gemeenschapshuis in de Bankastraat 131 in Den Haag. In datzelfde pand woonden of kwamen te wonen verschillende personen die een belangrijke rol in het verzet zouden gaan spelen, zoals onder anderen Samuel Dormits, Evert Ruivenkamp, Tilly de Vries en Leo Ziekenoppasser. Op 15 mei 1940, de dag van de Nederlandse capitulatie, pleegde een Joods echtpaar dat in het pand woonde zelfmoord.
Meteen na de Duitse inval sloot ze zich samen met Rebling, haar zuster Janny en haar echtgenoot Brandes aan bij het communistisch verzet. Ze gingen in de woning van Brandes en Janny illegale bladen, bijv. Het Signaal, produceren en verspreiden. Ze kregen een dochter. Eerst moest Rebling onderduiken, daarna zij zelf ook eerst in Amsterdam en daarna in Bergen. In Amsterdam stal ze persoonsbewijzen voor ondergedoken Joden; dat deed ze onder andere door in zwembaden over de wand te klimmen en er eentje uit broekzakken te stelen. Zo konden veel Joodse onderduikers geholpen worden.
Vervolgens doken ze onder in achtereenvolgens Amsterdam en Bergen. Toen moesten ze ook uit Bergen vertrekken vanwege de aanleg van de Atlantikwall. Er werd een grote villa in Naarden gehuurd, die ingericht werd voor het laten onderduiken van Joden. Er kwamen vooral veel leden van de familie Brilleslijper en Joodse vrienden te wonen, zoals de ouders van hun Haagse verzetsvriend David (Dirk) Teixeira de Mattos (Tesselman) met hun dochter en schoonzoon.
In Naarden kwamen prominente communistische verzetsmensen zoals Frits Reuter van de landelijke leiding van de CPN en Maarten van Gilse van CS6 op bezoek.
De Jodenjager voor premies Eddy Moesbergen kwam het onderduikadres op het spoor en er volgde op 10 juli 1944 een inval door de Sicherheitsdienst. Iedereen werd afgevoerd, alleen Brandes ontkwam doordat hij in Amsterdam op zijn werk was. De kinderen van Janny konden worden opgebracht bij de ouders van Brandes in Den Haag en het kind van Rebekka kon door het communistisch verzet in veiligheid worden gebracht.
Op 11 juli kwam Femke Last, de dochter van de communistische schrijver Jef Last, langs in ‘t Hooge Nest met een tas vol bonkaarten en andere nuttige zaken. Aldus liep ze in de val. Ze werd naar de gevangenis afgevoerd en een maand later naar het concentratiekamp Vught. Bij de ontruiming van dat kamp werd ze naar Ravenbrück op transport gezet. Omdat de Russische legers naderden werd ze een paar weken later weer naar een andere plaats overgebracht, wat daarna nog een paar keer gebeurde.
Op 14 juli werden een aantal arrestanten per auto verplaatst. Op de Spaarndammerdijk moest de auto stoppen en toen ging Janny onverhoeds op de schoot van de begeleidende politieagent zitten; in de daardoor ontstane verwarring kon de inmiddels ter dood veroordeelde Rebling ontsnappen. De Joodse arrestanten werd naar Westerbork afgevoerd.
Al de daar ondergedoken familieleden Brilleslijper en het echtpaar Teixeira de Mattos met dochter en schoonzoon werden op 3 september 1944 met de laatste trein uit Westerbork naar Auschwitz gebracht. Later werden de zusters Brilleslijper naar Bergen Belsen overgebracht, waar ze Anne en Margot Frank leerden kennen. Ze hebben Anne en Margot in hun laatste periode in de ziekenbarak verzorgd. Na de oorlog stelden zij de vader Otto Frank op de hoogte van het overlijden van zijn dochters.
Lin en Rebling huwden in januari 1946. Door de naoorlogse communistenvervolging, waarover de Gestapo-chef Crabbendam van de Binnenlandse Veiligheidsdienst de leiding had, konden zij en haar partner nauwelijks nog iets met optredens verdienen. Daarom vertrokken ze in 1952 naar Oost Duitsland, waar ze het eind jaren zestig vanwege de daar toen opkomende antisemitische sfeer ook moeilijk kregen.
Johannes Philippus Bronkhorst
Den Haag 5 maart 1883
Het is moeilijk een accurate beschrijving van zijn geschiedenis te geven, want hij had een zoon met exact dezelfde voornamen, die ook in het verzet actief was. Uit de documenten is niet altijd duidelijk wie er bedoeld werd.
Johannes Bronkhorst was gehuwd met Maria Johanna Panhuis. Samen hadden ze zeven kinderen. Zijn beroep was tuinman. Hij vestigde zich in 1909 vanuit Keulen opnieuw in Den Haag, en woonde officieel aan de Schoolmeesterstraat 4, maar was waarschijnlijk verhuisd naar de Middenstraat 60, zonder dit bij het bevolkingsregister te melden (dat was handig als je niet eenvoudig opgespoord wilde worden).
Hij werd in 1930 lid van de communistische partij CPH die later CPN zou heten. De naam van zijn zoon met dezelfde voornamen staat op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Communist’.
Hij en zijn zoons met respectievelijk dezelfde voornamen en Petrus Franciscus, namen deel aan het Haags communistisch verzet. Nadat er twee keer massa-arrestaties hadden plaatsgevonden werd hij in september 1942 door de nieuwe stadsleider van de CPN, Jaap Boekman, belast met de opdracht (de communisten werkten met opdrachten en geen verzoeken) om een nieuwe cel op te bouwen, met als belangrijkste taken het verspreiden van De Waarheid en het ondersteunen van Joodse onderduikers. Hij zou dan regelmatig trefs (ontmoetingen op straat) met Tjerk Kloostra hebben.
Hij herinnerde zich Rokus Kleingeld en Van Soolingen uit de vooroorlogse CPN en vormde met hen een cel. Al in 1930 had hij Van Soolingen leren kennen als een trouw partijlid (die was sinds 1923 lid), zonder door te hebben dat Van Soolingen direct na de Nederlandse capitulatie door burgemeester De Monchy opnieuw de CPN in was gestuurd, waarbij de burgemeester had moeten beseffen dat dat op een bloedbad zou uitdraaien (misschien was dat wel zijn bedoeling). Van Soolingen was al de bron geweest van twee eerdere massa-arrestaties. Op het moment dat Bronkhorst Van Soolingen benaderde, was die al in de CPN geïnfiltreerd; hij werd dus dubbel lid.
De drie kwamen regelmatig bijeen, meestal in de woning van Bronkhorst en soms bij Van Soolingen thuis. Bronkhorst voorzag Van Soolingen regelmatig van 15 krantjes van De Waarheid en de adressen waar die moesten worden bezorgd. Bronkhorst bracht Van Soolingen in contact met de stadsleider Boekman. Van Soolingen meldde dat aan zijn contact bij de Haagse Politie Inlichtingendienst, op dat moment Veefkind sr, en die meldde het aan zijn superieuren bij de Inlichtingendienst. Een van de ontmoetingen begin december 1942 tussen Van Soolingen en Boekman werd door de politie geobserveerd. Daardoor kon Boekman gearresteerd en aan de Sicherheitsdienst uitgeleverd worden. Dat was het begin van een derde reeks arrestaties, want de adressen waar Van Soolingen zijn krantjes bezorgde werden erbij verteld.
Nadat Boekman uiteindelijk doorsloeg konden de massa-arrestaties begin februari beginnen. Bronkhorst werd op 9 februari 1943 gearresteerd door vier Duitsers, waarbij Ernst Knorr en Otto Lange, en de Nederlander Veefkind. Bij de arrestatie om 6.30 uur was Van Soolingen aanwezig en die riep na het aanbellen: ‘Is Jan thuis?, hier is Piet’ (Piet was de schuilnaam op dat moment van Van Soolingen), waarop Bronkhorst dacht dat er iemand van de illegaliteit aanbelde en open deed. Rokus Kleingeld was al een dag eerder gearresteerd. Er bleef een post in het huis achter, waardoor Willem Arend Herder later ook in de val liep.
Bronkhorst werd op 8 juni 1943 van het Oranjehotel naar Utrecht overgebracht in verband met het proces tegen Boekman c.s. Op 10 juli keerde hij terug in het Oranjehotel om op 8 oktober naar het concentratiekamp in Vught te worden overgebracht. Op 25 mei 1944 werd hij naar Dachau overgebracht en op 12 december naar Buchenwald. Hij werd op 14 april 1945 bevrijd en keerde 18 mei in Nederland terug. Na de oorlog deed hij aangifte tegen Van Soolingen. De zoon van Van Bronkhorst met dezelfde voornamen is volgens de Oorlogsgavenstichting om het leven gekomen, maar er wordt niet vermeld waar of wanneer.
Lehman Bronkhorst
Nijmegen 29-11-1900, † Sankt Gallenkirch (Oostenrijk) 17-8-1960
Lehman Bronkhorst woonde aan de Amperestraat 196 in Den Haag. Vlak voor of tijdens de oorlog ging hij samenwonen met Catharina Jacoba Pigge, met wie hij na de oorlog trouwde. Hij was van beroep reiziger, koopman en fabrikant van kunstnijverheidsartikelen. Hij staat vermeld als dichter en amateurschilder.
Hij staat op de lijst van de Centrale Inlichtingendienst vermeld met als omschrijving: ‘W.S.C. Den Haag. Spreker op openluchtmeeting CPH. Den Haag en voor IRH/IAH (1932). Districtsbestuur NRH (1938). Trotskist?’.
In 1942 werd zijn naam gezet op de Haagse lijst van te gijzelen communisten. De namen op die lijst zijn geselecteerd uit de lijst van de Centrale Inlichtingendienst. Hij werd eind 1942 of begin 1943 gearresteerd en vervolgens op 23 juni 1943 naar het tuchthuis in Rheinbach gestuurd. Later werd hij naar het tuchthuis in Ziegenhain overgebracht.
Zijn vriendin Pigge werd op 27 april 1944 gearresteerd tijdens een actie tegen een groep communisten waarover Hans Polak de leiding had. Zij bracht de rest van de oorlog door in de concentratiekampen Herzogenbusch (Vught) en Ravensbrück.
Isaäc Jacob Chef d’Hotel jr.
Den Haag 27 januari 1900, † Rotterdam 12 maart 1945
Isaäc Jacob Chef d’Hotel jr. (roepnaam Jacques) woonde, net zoals zijn drie broers, bij zijn ouders in de Brueghelstraat 239 op tweehoog in Den Haag. Zijn beroep was scheepskok.
Hij voer op het schip Indrapura dat reizen naar Nederlands-Indië maakte. Het schip voer op 9 mei 1940 uit, maar hij was vanwege een bloedvergiftiging niet aan boord gegaan.
Hij stond op de lijst van links-extremistische personen van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Verduistert gelden van het M.A.S. (1934).’ (MAS = Marxistische Arbeiders School). De verdenking zal wel onterecht zijn geweest, want hij bleef gewoon lid van de CPN.
Jacques kwam uit een gezin met zeven kinderen. Hij sloot zich samen met zijn drie boers al vroeg aan bij het Haags communistisch verzet. Ze hielden zich bezig met het verspreiden van De Vonk, en Isaäc later ook van De Waarheid. Zijn vader en drie broers werden op 12 augustus 1941 gearresteerd op de dag dat er massa-arrestaties onder communistisch verzetsmensen werden gehouden. De arrestaties waren een uitvloeisel van de infiltratie door Johannes Hubertus van Soolingen in opdracht van burgemeester De Monchy. De 68-jarige vader werd na vier dagen vrijgelaten. De drie broers werden naar eind maart naar de concentratiekampen afgevoerd, waar ze betrekkelijk snel om het leven kwamen. Jacques werd niet gearresteerd, omdat hij toen al ondergedoken was.
De politie-infiltrant Van Soolingen was op een mij onbekende manier met Jacques in contact gekomen, mogelijk door Petronella Verheijen uit te horen. Hij wist dat Jacques een verspreider van De Waarheid was. Van Soolingen kwam bij Jacques aan de deur en riep dan satanisch sarrend luidkeels: ‘zijn de blaadjes er al?’. De moeder van Jacques stoorde er zich erg over en sprak Van Soolingen erop aan. Ze vertelde dat er op eenhoog NSB’ers woonden en dat er al twee van haar zoons om het leven waren gekomen en een derde in een concentratiekamp zat. (Ze wist niet dat haar derde zoon ook al om het leven was gekomen, dat zou ze pas ver na de oorlog vernemen). En ze wist ook niet dat Van Soolingen in opdracht van burgemeester De Monchy de veroorzaker van de dood van haar drie zoons was. Van Soolingen vond het prachtig dat hij de laatst overlevende zoon in levensgevaar bracht en riep hetzelfde bij het tweede bezoek.
Van Soolingen stapte op 9 maart naar de Sicherheitsdienst en zei dat het tijd werd dat de communisten opgeruimd werden. Er werden drie arrestatieteams samengesteld. Het eerste arresteerde Petronella Verheijen, die Van Soolingen van illegale krantjes De Waarheid voorzag voor verdere verspreiding. Het tweede team arresteerde de stencilaar van de krantjes, Harry van der Logt en zijn helper Willem van ’t Veen in de Mijtensstraat.
Het derde team arresteerde Jacques. Die was niet thuis, maar het team wachtte hem in de woning op. Zodoende werd hij om 10.30 uur gearresteerd. Hij werd naar het politiebureau in de Van de Vennestraat gebracht. Daar werd hij in een vrachtwagen gezet, waar Van der Logt en Van ’t Veen al in zaten, en werd naar de Sicherheitsdienst in de Nassaulaan 23 gebracht. Vandaar werd hij in het Oranjehotel opgesloten.
In Rotterdam hadden op 5 en 9 maart 1945 twee aanslagen plaats gevonden, waarbij twee SD’ers en een V-Mann om het leven kwamen. De chef van de Rotterdamse SD, Herbert Wölk, verordonneerde dat op de twee plekken van de aanslagen telkens twintig personen publiekelijk gefusilleerd moesten worden. Daarvoor werden ter dood veroordeelden geselecteerd. Dat waren mensen die zonder rechtszaak administratief ter dood waren veroordeeld en daar kwamen alleen communisten en gewapende personen voor in aanmerking. Maar Wölk had slechts 33 Todeskandidaten in voorraad, waarvan er 14 in het Oranjehotel zaten opgesloten. Hij kwam dus 7 personen tekort en vroeg in Den Haag aan Sicherheitsdienstchef Hans Munt om extra slachtoffers. Maar ook daar was de situatie krap, omdat op 8 maart al 80 mensen geleverd waren voor executies in verband met de aanslag op Rauter. Maar de voorradige communisten, vier personen, werden geleverd: Johan Hendrik Klinker, Pieter Ouwendijk, Abraham Limburg en Adrianus van Steijn. Ze werden aangevuld met de net gearresteerden, Chef d’Hotel, Van der Logt en Van ’t Veen. Twee eerder gearresteerde communisten werden met 18 anderen 0m 9.30 uur op het Hofplein gefusilleerd. De vijf overige communisten, inclusief Van der Logt, werden met 15 anderen om 9.30 uur op de Pleinweg gefusilleerd.
Het executiepeloton stond onder leiding van de Revierleutnant der Schutzpolizei Alfred Rest. Die had zo’n klusje al meerdere keren geklaard en nu kon hij nog eens zijn kunstje vertonen. Bij elkaar moeten onder zijn leiding tegen de tweehonderd mensen zijn doodgeschoten. De executies verliepen als volgt:
Hij zette de slachtoffers met een tussenruimte van twee meter met de rug tegen een muur. Daarna liet hij een peloton van veertig man Ordnungspolizei op een afstand van vijf meter aantreden. Er stonden steeds twee man achter elkaar; de voorste moest knielen. Ieder tweetal kreeg aangewezen welke persoon ze moesten doodschieten. Ze moesten op het hart richten. Daarna las Rest een Duitse tekst voor, waarin de slachtoffers voor het eerst te horen kregen dat ze ter dood veroordeeld waren en dat dat nu meteen ging gebeuren. Maar dat hadden ze waarschijnlijk allang begrepen. Vervolgens stapte hij opzij en gaf schreeuwde bevelen: ‘Fertig machen!’, de geweren werden ontgrendeld en doorgeladen, ‘Legt an!’, er werd gericht, ‘Feuer!’, twintig lichamen vielen neer. Daarna stapte Rest op de gevallenen af en schoot ze twee keer door het hoofd, liefst door de slaap. Daarna moest een arts de dood constateren. Als het slachtoffer dan nog niet dood was, kreeg de betreffende persoon nog een extra schot.
Daarna vertrok het executiepeloton. De lijken moesten nog een poos ter intimidatie blijven liggen. De familie van Jacques kwam na verloop van tijd het lichaam met een bakfiets ophalen om hem in de eigen stad te laten begraven. In 2007 werd Jacques herbegraven op het Nationaal Ereveld te Loenen.
Op deze manier verloor het gezin Chef d’Hotel vier zoons: allemaal ten gevolge van de misdadige opdracht van burgemeester De Monchy om het communistisch verzet ten behoeve van de Sicherheitsdienst te laten infiltreren door iemand die al sinds 1923 dat soort werk voor de Haagse Politie Inlichtingendienst deed. De baantjesjager De Monchy was dan ook hevig verontwaardigd toen de Duitsers hem begin juli afzetten, omdat de Duitsers de pro-Oranje uitingen ter gelegenheid van de verjaardag van prins Bernhard op 30 juni niet accepteerden. De Monchy was te laf om zelf aan het verzet deel te nemen. Maar in maart 1945 dook hij weer op bij de Geheime Dienst Nederland, die in Den haag een verlengstuk van de Duitse contraspionage was. De Monchy hoopte zo zijn lucratieve baantje na de oorlog veilig te stellen. De oude Chef d’Hotel kon de rest van zijn leven alleen nog maar contact met zijn drie dochters onderhouden.
De massamoordenaar Alfred Rest mocht na de oorlog ongestraft Nederland verlaten. De Nederlandse regering vond het allemaal blijkbaar prima, omdat hij bij zijn moordpartijen voornamelijk communisten had omgebracht, de overigen waren slechts “collateral damage”.
Cornelis Hendrik Compter
Den Haag 16 juli 1894, † Mauthausen 23 februari 1945
Cornelis Compter was gehuwd met Marijntje Johanna Mooijman en woonde aan de Parallelweg 64. Zijn beroep was vrachtwagenchauffeur. Hij nam in 1928 deel aan de Olympische Spelen bij het onderdeel gewichtheffen in de vedergewicht klasse.
De naam van zijn vrouw kwam voor op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging ‘Bestuur afdeling VVSU. (1936)’.
Hij werd op 4 augustus 1941 om 1 uur ’s-middags gearresteerd tijdens de eerste actie tegen de communisten, die door Van Soolingen verraden waren, door de Duitser Werner en de Nederlandse politieman Johannes Hubertus Veefkind sr. en in het Oranjehotel opgesloten. (De voornamen van Werner zijn mij onbekend, maar ik vraag me af of dit Georg Ernst Werner, de in Nederland geboren Duitse echtgenoot van een zuster van Reinder Zwolsman, Wopkje Hester, is.) Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er hat seine Wohnung zur Aufbewahrung von Hetzschriften für die illeg CPN zur Verfügung gestellt.’ In tegenstelling tot de hiervoor genoemde Bowier die precies hetzelfde had gedaan, werd hij niet vrijgelaten, maar naar een concentratiekamp gestuurd.
Half maart 1942 werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht. Twee weken later werd hij naar het concentratiekamp Buchenwald overgebracht, waar hij op 31 maart werd ingeschreven. Als reden van zijn gevangenschap gaf hij op ‘Verbotenen Schriftmaterial in Hause gehabt’. Op 2 maart 1944 werd hij als Nacht-und-Nebel-gevangene naar Natzweiler gestuurd, waar hij op 6 maart werd ingeschreven. Bij de nadering van de geallieerde legers werden de gevangenen uit dat kamp op 4 september 1944 naar Dachau geëvacueerd en daarna werd hij op 16 september naar Mauthausen gestuurd. Hij kwam 23 februari in het tot het laatste kamp behorende Kommando Gusen om het leven. Als doodsoorzaak werd geregistreerd: ‘Herzmuskelschwäche, allg. Körperverfall‘ (Verzwakking van de hartspier bij algemeen lichaamsverval. Hij liet twee, inmiddels meerderjarige, kinderen na.
Aron van Dijk (Arnold, Nol)
Amsterdam 29 juni 1915, † Bernburg 12 juni 1942
Zijn roepnaam was Nol (verkorting van Arnoldus) en hij was van Joodse afkomst. Hij huwde Cornelia Alida Mittertreiner, met wie hij twee kinderen kreeg. Hij is van haar gescheiden. Hij woonde aan de Vlierboomstraat 337. Zijn beroep was kantoorbediende.
Zijn naam komt voor op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Kandidaat gemeenteraad voor de CPN (1939)’. Hij was lid van de Haagse Gemeenteraad. Hij werd bij de Duitse inval op 10 mei 1940 door de Haagse politie gearresteerd en geïnterneerd, ondanks dat het juist de communisten waren die de felste tegenstanders van Duitsland waren, terwijl de top van het leger juist vol landverraders en aanhangers van Hitler zat. Hij werd op 15 mei weer vrijgelaten.
Hij trad begin juni 1940 uit de Gemeenteraad, omdat hij zich niet veilig voelde om als Jood een openbare functie te bekleden; hij werd opgevolgd door Jan Geluk.
In gevolge een partijafspraak hield hij zich als publiek figuur buiten het verzetswerk, omdat dat te gevaarlijk voor hem en de andere verzetsmensen was. Op 22 juni 1941, de dag van de Duitse inval in de Sovjet-Unie, werd hij door de politieman Eckhardt op een lijst van te arresteren communisten gezet (de zogenoemde Liste von kommunistische Funktionäre), terwijl men wist dat dit vrijwel zeker zijn doodvonnis betekende. Hij werd op 25 juni door de politie gearresteerd en aan de Sicherheitsdienst uitgeleverd.
Hij werd in kamp Schoorl gevangen gezet. Op 18 augustus werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht. Ondanks dat hij zich van het verzet afzijdig had gehouden dwongen de Duitsers hem in september 1941 een formulier voor Schutzhaft te tekenen met de tekst:
‘[Name] hat sich als Funktionar der illegalen CPN für ein im Auftrage der Sowjet-Union aufgezogenen Geheimorganisation betätigt, die es sich zum Ziel gesetzt hat, durch Aufhetzung zum Streik usw. einen Stutzpunkt Moskaus zu schaffen, um der deutschen Besatzung in den Rücken zu fallen.’
Eind 1941 werd hij naar het concentratiekamp Neuengamme overgebracht. Daar werd hij onderworpen aan een collectief medisch experiment: een aantal gevangenen werd besmet met tbc en vervolgens werd gekeken hoe snel een tbc-epidemie zich verspreidde onder de dicht op elkaar gepakte, verzwakte gevangenen. Vanuit Neuengamme werd hij eind mei 1942 naar Bernburg overgebracht om vergast te worden. Hij kwam op 12 juni 1942 om het leven. Dat was een langzaam proces, omdat bij wijze van experiment koolmonoxide werd gebruikt. In de op 8 juli 1942 opgestelde overlijdensverklaring staat dat hij op 12 juni 1942 om 8 uur 45 is overleden ten gevolge van ‘Versagen von Herz und Kreislauf bei chron. Magen und Darmkatarrh’ (falen van hart en kringloop na chronische slijmvliesontsteking in maag en darmen).
Willem Frederik Dolleman
Gorssel 29 juli 1894, † Leusderheide 13 april 1942
Willem Dolleman was gehuwd met Alberta Mater en had drie kinderen. Hij woonde aan de Van Beijerenstraat 94 in Voorburg. Zijn beroep was broodbakker bij de Haagse bakkerijfirma Hus.
Hij werd al voor de Eerste Wereldoorlog lid van de Sociaal Democratische Partij, die zijn naam in 1918 wijzigde in Communistische Partij Holland. Hij was van 1920 tot 1927 secretaris van de Haagse afdeling van de CPH en stond verschillende malen op de kandidatenlijst van de CPH voor de Gemeenteraad en Provinciale Staten. Vanwege onenigheid met de bemoeienis van Stalin en diens conflict met Trotski verliet hij in 1927, in navolging van Henk Sneevliet, de communistische partij. De groep stichtte het Revolutionair Socialistisch Verbond, welke partij in 1929 opging in de Revolutionair Socialistische Partij. Deze laatste partij fuseerde in 1935 met de Onafhankelijke Socialistische Partij tot de Revolutionair Socialistische Arbeiderspartij (RSAP). Ondanks de meningsverschillen met de communisten in de CPN, bleef Dolleman contact met enkelen van hen houden. Behalve in politieke partijen was hij ook actief in vakbonden en zat hij in de redactie van enkele linkse periodieken.
Hij stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Congres IAMV (Den Haag 1921). Partijraad CPH. (1924). RSAP Lid hoofdbestuur de Zaaier en redacteur Jonge Communist. Kandidaat CP verkiezing gemeenteraad Provinciale Staten 1923. Bestuur RSP (tot 1935). Redactie Baanbreker (1933). Lid bestuur RSAP (1935). Redactielid De Nieuwe Fakkel. Lid Dagelijks Bestuur RSAP in 1938. Redactie De Arbeid. Bestuur NAS (1937). Secretaris HVC (1928). Medewerker De Rode October (1938). Voorzitter afdeling RSAP Kandidaat RSAP voor gemeenteraad en Provinciale Staten. Secretaris afdeling IRH (1926). Voorzitter afdeling Nederlandse Federatieve Bond Arbeiders Fabrieksmatige en aanverwante bedrijven. Lijst revolutionairen (1925)’ Ook zijn vrouw stond op die lijst met de toevoeging: ‘Echtgenote van J.F. Kandidaat gemeenteraad voor de RSAP (1939).’
Meteen na de Duitse inval ging de RSAP ondergronds onder de naam Marx-Lenin-Luxemburg-Front (MLLF). Ook in het verzet bleef Dolleman met de communisten, met name het Haags communistisch verzet, samenwerken. Al in de eerste weken van de bezetting ontstond er een contactcommissie met de RSAP’ers Willem Dolleman en Jan Molenaar en de communisten Gerrit Kastein, Sally Dormits, Herman Lelie, Tjidsger Bandringa en enkele anderen waarvan ik de namen niet ken. In de groep van Brandringa zaten ook de tandarts Hendrik Willems (later was het hoofdkwartier van de Ordedienst in zijn woning gevestigd), Guus Lummel, Kellerman Deibel en Tom Wolf (later allen in Knokploeg Den Haag). Deze lieden zouden zich na de oorlog ontpoppen als felle anticommunisten en waren toen betrokken bij de criminele organisatie SOAN.
Op 10 januari 1941 verspreidde secretaris-generaal van Binnenlandse Zaken Frederiks een circulaire, waarin stond dat hij een brief van de Höhere SS und Polizeiführer Rauter had ontvangen met de tekst: ‘Ich verlange nicht, das die niederlaendischen Polizei solche reichsfeindlichen Bestrebungen bearbeitet, wohl aber dasz sie anfallende und entdeckte Angelegenheiten unverzueglich und sofort in loyaler Weise an die deutsche Sicherheitspolizei weitergibt und nichts unterlaeszt, was geeignet erscheint solche Sabotage- und Terrororganisationen zu verschleiern.’ De politie hoefde dus geen onderzoek naar verzetsactiviteiten te doen, dat deden de Duitsers zelf wel. Desalniettemin rapporteerde de politieman Eckhardt op 17 februari 1941 over Dolleman: ‘Vele jaren was hij een vooraanstaand lid van de Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij en hij bekleedde in die partij de functie van voorzitter van de afdeeling Den Haag. Ook was hij geruimen tijd hoofdbestuurder van de RSAP Voorts was hij eenige jaren secretaris van het Haagsch Vak Comite, zijnde de plaatselijke afdeeling van het Nationaal Arbeids Secretariaat. Naar bericht wordt zou Dolleman ook thans nog politiek werkzaam zijn. De aandacht blijft op hem gevestigd.’
Vervolgens kwam er op 10 november 1941 een brief van de Rotterdamse politie binnen bij de chef Documentatiedienst: ‘Ik heb de eer Uedelgestrenge te berichten, dat, naar mij van betrouwbare zijde is medegedeeld, zekere Dolleman, wonende Van Beijerenstraat 94 te Uwent, die voor Mei 1940 voor de RSAP zitting had in de Haagsche gemeenteraad, in den laatsten tijd verschillende malen Amsterdam zou hebben bezocht om daar in kringen van de RSAP politieke activiteit te voeren. Voor de reis maakt hij gebruik van de z.g. Blauwe tram en vermijdt hij een andere verbinding.’
Uit dit alles blijkt duidelijk dat zowel de Haagse Politie Inlichtingendienst, onder leiding van het latere hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst Crabbendam, en de Rotterdamse Politie Inlichtingendienst, onder verantwoording van burgemeester Oud, op eigen initiatief onderzoek deed naar de activiteiten van Dolleman. Het is zeer waarschijnlijk dat deze Inlichtingendienst activiteiten hebben geleid tot de arrestatie van Dolleman op 2 maart 1942.
Hij werd samen met zes andere RSAP’ers op 13 april 1942 op de Leusderheide gefusilleerd (een andere te executeren RSAP’er had zich vlak voor de executie in zijn cel opgehangen). Dolleman liet drie kinderen achter, waarvan twee nog minderjarig.
Een zoon van Dolleman met dezelfde voornamen heeft in kamp Amersfoort gevangen gezeten.
Frederik Hendrik Donderwinkel (Fred)
Apeldoorn 27 februari 1918
Frederik Hendrik Donderwinkel (roepnaam Fred) woonde aan de Rijnstraat 1A in Den Haag. Hij was van beroep elektricien.
Net als zijn broer Willem Frederik, die ook aan het Haags communistisch verzet deelnam, woonde hij bij zijn ouders in op de hoek van de Rijnstraat met de Bezuidenhoutseweg. Zijn moeder dreef daar een kruidenierswinkeltje. Zijn zwager was Arie Kloostra: diens vader kwam op 2 april 1944 in Osnabrück om het leven. Het is mij onbekend wat de achtergrond van zijn verblijf daar was; het zou de Arbeitseinsatz kunnen zijn, maar er was ook een SS-gevangenenkamp in de buurt. De doodsoorzaak is mij onbekend, de Oorlogsgravenstichting noemt hem een oorlogsslachtoffer.
In februari 1941 stelde de Inlichtingendienstman Eckhardt op basis van inlichtingen afkomstig van een informant een rapportje op over de politieke activiteiten door Donderwinkel. Ten onrechte werd geconstateerd dat hij niet meer actief was, terwijl hij in werkelijkheid diep in het communistisch verzet zat.
Op 1 mei 1941 hing hij met Jan Geluk en Piet Wapperom op het Rijswijkseplein, vlak bij een politiepost, een groot spandoek aan de bovenleiding van de tram met als tekst: ‘Leve de 1 Mei’ met een hamer en sikkel ernaast. Daarvoor bonden ze een lang touw aan het spandoek en aan het andere eind een steen. Ze gooiden de steen over de afspanning van de hoogspanningsdraden, dat is de draad die de bovenleiding straktrekt, en lieten deze vervolgens vieren. Door een mechanisme werd het geheel vastgezet, zodat het niet eenvoudig te verwijderen was; het spandoek kwam onder hoogspanning te staan. Daardoor duurde het lang voordat het spandoek werd weggehaald. Bij het ophangen bleef een man geïnteresseerd kijken, wat gevaar voor hen kon opleveren. Donderwinkel stapte op hem af met een bijl in de hand en zei dat de man weg moest gaan anders zou hij van zijn hoedje een gleufhoedje maken. De brandweer had, onder massale belangstelling van mensen die op weg naar hun werk waren, veel tijd nodig om het spandoek te verwijderen, want de hoogspanning moest eerst uitgeschakeld worden.
Over de gebeurtenissen op 1 mei in Den Haag bracht de Haagse Sicherheitsdienst schriftelijk verslag uit aan het hoofd van de Gestapo in Berlijn, Brigadeführer Heinrich Müller (de hoofdverantwoordelijke voor alle moorden in de concentratiekampen, inclusief het vergassen van Joden), die al sinds 1935 door de Nederlandse regering bij de bestrijding van het communisme in Nederland betrokken was.
Op 25 juni 1941 wilde de politie zijn broer vanwege de inval in de Sovjet-Unie arresteren. Maar hij was in Noord-Brabant te werk gesteld en zijn moeder wist dat voor de politie te verbergen. Dit gaf hem de gelegenheid om onmiddellijk onder te duiken.
De illegale blaadjes De Waarheid en De Vonk werden in het atelier van Henri Pieck gestencild. Maar door arrestaties eind april en begin mei werd dat niet langer veilig geacht. Het stencilapparaat werd daar weggehaald, waarna een tijdelijk ander adres gebruikt werd. Men wilde ergens een vertrek huren om dat voor langere duur als stencilplek te gebruiken. Daarvoor werd een advertentie in de Haagsche Courant van 24 mei 1941 geplaatst. Izaâk Kieboom reageerde erop en bood een kamer op de tweede verdieping, boven zijn werkplaats op de eerste verdieping in de Hemsterhuisstraat 2C, te huur aan. Er kwamen twee mannen op af die zeiden reclametekenaars te zijn en die huurden de kamer, inclusief het gebruik van twee afsluitbare kasten op de gang. Ze plaatsten op de deur een bordje met de tekst Reclame atelier … (de naam is nu niet meer bekend). In de maanden daarna drukte onder anderen Piet Wapperom De Waarheid en De Vonk daar.
Kieboom werd nieuwsgierig en maakt de kasten open. Hij zag dozen met inkt en enige gebruikte moedervellen (dat zijn de vellen waarmee afdrukken worden gemaakt). Hij pakte er een, las het, en ontdekte dat er communisten actief waren. Hij ging ermee naar de politie.
Toen Kieboom enkele dagen later zijn werkplaats opende, kwam de overbuurman Pieter van Hoften, die een filiaal van de drogisterijketen De Salamander beheerde, naar hem toe en vertelde dat enkele Duitsers in uniform zijn werkplaats hadden opengebroken en naar binnen waren gegaan. Kort daarop kwam een politieagent te motor hem zeggen dat hij zich ‘s avonds bij de Sicherheitsdienst op het Binnenhof moest komen melden. Bij de SD beloofde hij medewerking en vertelde dat hij nog achterstallige huur tegoed had. Ze spraken af dat hij het zou melden wanneer de huurders terug zouden komen.
De huurders hadden gemerkt dat de kast geopend was geweest, want ze misten een moedervel. Ze vertrouwden het niet meer en besloten de huur op te zeggen. Het stencilen was inmiddels al overgenomen door Henk Tettero in een pakhuis in de Falckstraat. Maar Tettero werd op 16 augustus gearresteerd door de Inlichtingendienstman Veefkind en de V/Mann Van Duivenboden, die voor de oorlog infiltrant in de CPN was geweest. Dit tweetal had toen alle materialen, inclusief de daar aanwezige stencilmachine, in beslag genomen. Daarom was het in veiligheid brengen van de stencilmachine uit de Hemsterhuisstraat voor de communisten van groot belang. Ze maakten een afspraak met Kieboom om op 25 augustus voor 12 uur de spullen op te halen en de huur te voldoen. Kieboom meldde dit bij de Sicherheitsdienst.
Op 25 augustus om 9 uur verscholen de Sicherheitsdienstman Otto Lange en de politie-infiltrant Van Duivenboden zich op de eerste verdieping boven de drogisterij De Salamander, terwijl de Inlichtingendienst zich in een woning tegenover de werkplaats verschool: hij belde ergens aan en riep ‘recherche!’ en werd toen binnengelaten, waarna hij bij het raam ging zitten. Lange stuurde de drogist naar Kieboom om te zeggen dat hij zijn hoed moest afnemen als de communisten gearriveerd waren. Ze wachtten tot twaalf uur, maar er verscheen niemand.
Ze wachtten nog even en waren al van plan om weg te gaan toen twee mannen op een fiets, en een op een bakfiets bij Kieboom stopten. Kieboom nam zijn hoed af. De drie waren Nico de Goede, Arie Middeldorp en Fred Donderwinkel. Het team van de Sicherheitsdienst stapte eropaf en arresteerden het drietal communisten. De communisten waren gewapend, maar ze konden in de nauwe en kronkelige ruimte van de trappen hun wapens niet goed gebruiken. Arie Middeldorp zag nog kans naar het dak te ontkomen, maar werd daar toch nog gepakt.
De drie communisten werden geboeid afgevoerd en in het Oranjehotel opgesloten. Tijdens de verhoren werden ze door Lange, Veefkind en Van Duivenboden zwaar mishandeld. Lang sloeg een liniaal kapot op de rug van De Goede; na de verhoren zat het gezicht van De Goede vol met bulten. Veefkind ranselde Donderwinkel af met een gummiknuppel. Middeldorp moest tegen een muur staan en kreeg een klap van achteren zodat zijn gezicht tegen de muur spatte.
In het Oranjehotel zat Donderwinkel in een donkere cel dicht bij de bezoekkamer, die ook als verhoorkamer werd gebruikt. Op 2 september 1941 werd Herman Holstege daar verhoord en doodgemarteld. Donderwinkel kon veel horen. Het geschreeuw, gegil en gekerm ging door merg en been. Hij hoorde Holstege roepen: ‘Mensen help toch, ze vermoorden me.’ Hij herkende de stemmen van Lange en Veefkind. Toen ik Donderwinkel in 2006 interviewde was hij nog steeds onder indruk van deze traumatische ervaring. Na het verhoor werd Holstege in de donkere cel naast die van Donderwinkel gesmeten. Na een poosje kwam Holstege weer bij kennis en kon via het gat langs de verwarmingsbuizen een paar woorden met Donderwinkel wisselen. Holstege zei hem te blijven zwijgen en vroeg hem de groeten aan zijn vrouw over te brengen. Middeldorp was de volgende die in de naar bloed en zweet stinkende kamer verhoord werd. Donderwinkel werd voor zijn verhoren regelmatig ’s-avonds naar het Binnenhof overgebracht, waarbij de V-Mann Berend Jan Doornebos meestal de chauffeur was.
De Joodse gevangene Mozes Brandon Bravo koos ervoor om in het Oranjehotel een verradersrol voor de Sicherheitsdienst te spelen. Hij was kleermaker van beroep en werd als gevangeniskleermaker aangesteld. Hij bood aan briefjes van gevangenen naar buiten te smokkelen, maar speelde die door aan de Sicherheitsdienst. Hij deed dat zo voortreffelijk dat die hem als V-Mann buiten de gevangenis aanstelde met een betaling van 50 gulden per week (het dubbele van het loon van een werkman). Om vertrouwen bij de buitenwereld op te wekken zette de Sicherheitsdienst een ontsnapping in scene: ze zetten een lader tegen de buitenmuur en aan de andere kant een ton om van de muur af te kunnen komen. De moeder van Donderwinkel hielp Joodse onderduikers en daarbij ook de moeder van Brandon Bravo. Brandon kwam via zijn eigen moeder bij de moeder van Donderwinkel terecht. Eerst trachtte hij haar over te halen om extra voedsel en lekkernijen via hem het Oranjehotel binnen te laten smokkelen. Vervolgens probeerde hij een Joods kind via haar onder te laten duiken met het oogmerk om haar en de onderduikgevers te verraden. Maar de moeder van Donderwinkel vertrouwde het niet en wees het af. Later wist Brandon Bravo de Ordedienst binnen te dringen, wat tot veel arrestaties leidde.
Half maart 1942 werden de drie communisten naar kamp Amersfoort overgebracht en twee weken later op transport naar het concentratiekamp Buchenwald gesteld, waar hij op 31 maart werd ingeschreven. Als reden voor de gevangenschap gaf hij op ‘Vormitteldienste für die CPN geleistet’. Donderwinkel en Middeldorp werden begin maart 1944 naar het Nacht-und-Nebel-kamp Natzweiler overgebracht. Bij de nadering van de geallieerde legers werden ze begin september 1944 naar Dachau geëvacueerd, waar ze op 29 april 1945 bevrijd werden. Donderwinkel werd vlak voor de bevrijding op een transportlijst naar een ander concentratiekamp gezet. De tocht zou te voet gaan en het was duidelijk dat van de verzwakte gevangen er maar weinigen het zouden overleven. Donderwinkel wist via een bevriende Duitse communist te bereiken dat hij van de lijst werd gehaald, maar daardoor werd wel een ander op de lijst gezet. Daar heeft hij de rest van zijn leven wroeging over gehad. Op 27 mei 1945 werd De Goede per vliegtuig naar een ziekenhuis in Maastricht overgebracht omdat hij leed aan vlektyfus. Twee dagen later overleed hij, zonder zijn verwanten teruggezien te hebben. Middeldorp was in Buchenwald achtergebleven en werd daar bevrijd.
Begin jaren vijftig kreeg Donderwinkel, door bemiddeling van Henri Pieck bij zijn broer Anton, een baantje als elektricien bij de opbouw van De Efteling.
Samuel Zacharias Dormits (Sally, Wim van Gelderen)
Rotterdam 2 oktober 1909, † Rotterdam 17 oktober 1942
Zijn roepnaam was Sally. Zijn ouders vertrokken voor 1911 naar Santos in Brazilië en namen hem mee; in Brazilië werd zijn zusje Klaartje op 28 augustus 1911 geboren. In 1915 kwam het gezin weer terug in Nederland en vestigde zich in Den Haag. Zijn ouders scheidden in 1917. Hij woonde achtereenvolgens in de Obrechtstraat, Gentschestraat, Scheldestraat, Amsterdamschestraat, Harstenhoekweg, Gevers Deynootweg, Maaswijkstraat en Jurriaan Kokstraat; meest adressen in de Scheveningse wijk Belgisch Park.
In 1927 vertrok Sally weer naar Sao Paulo in Brazilië. Hij speelde een rol in een militante Braziliaanse revolutionaire beweging. Hij keerde in 1929 alweer vanuit Recife terug en ging korte tijd in Rotterdam wonen, waar hij een radiowinkel aan de Kruiskade begon, maar vestigde zich spoedig daarop weer in Den Haag en kreeg een baan als handelsreiziger. Door langdurig verblijf in het buitenland had hij zijn Nederlanderschap verloren. Hij woonde in Den Haag achtereenvolgens in de Gevers Deynootweg, Rotterdamschestraat, Korte Molenstraat, Mijdrechtstraat en Haagscheweg, waarbij hij tussendoor een paar keer aan de Gevers Deynootweg en bij zijn moeder in de Kloveniersburgwal in Amsterdam woonde. Hij trouwde in 1931 met Annette Mary Hartog en kreeg in 1933 een zoontje Maurits, die als roepnaam Tommy kreeg. In de jaren dertig was Sally lid van de Internationale Roode Hulp en van de CPN.
Hij zat van 31 oktober 1937 tot 22 februari 1939 in Spanje bij het Zuid-Amerikaans legioen om tegen Franco te vechten, waar hij koeriersdiensten vervulde. Omdat hij geen Nederlander was kon hem zijn nationaliteit niet worden afgepakt en kon hij daarom wel op 15 januari 1940 een verzoek tot naturalisatie indienen. Dat verzoek werd door het uitbreken van de oorlog nooit afgehandeld. Na zijn terugkeer woonde hij korte tijd in het communistische gemeenschapshuis in de Bankastraat 131 en ging vervolgens in de Begoniastraat wonen. Hij kreeg een baan als kantoorbediende bij de fa. J. De Boer aan de Denneweg en begon een handeltje in radio-onderdelen. Na een echtscheiding in 1941 verkocht Sally zijn meubilair en fiets aan Evert Ruivenkamp en vertrok begin 1942 naar Rotterdam. Meteen na de oprichting van het Haags communistisch verzet trad hij toe. Hij kreeg de leiding over een groepje van voormalige Spanjestrijders bestaande uit: Bastiaan van de Griend, Jan van Kalsbeek, Johan Kloostra, Bartholomeus Kroon, Denijs van Royen, Evert Ruivenkamp, Willem Schaumbach, Herman Schoor en Leen Triep. Hij ging deel uitmaken van een contactgroep voor samenwerking met RSAP’ers. Tegen het beleid van de landelijke partijleiding in werd een militante groep opgericht die van begin af aan gewapend verzet moest gaan plegen. Die groep, die aangestuurd werd door Gerrit Kastein, bestond uit Sally Dormits, Leen Triep, Evert Ruivenkamp, Joop Kloostra en Jan van Kalsbeek. De leiding van de CPN in Den Haag was tegen het gebruik van wapens, maar enkele Spanjestrijders wilden wel wapens dragen. Aldus liepen hij en Arie Kloostra van begin af aan met een revolver op zak.
De aan Ruivenkamp verkochte fiets van het merk Technica had hij via zijn zwager Leo Ziekenoppasser gekocht bij het bedrijf Cycle Import, waar Leo bedrijfsleider was. Het bijzondere aan dit merk was dat er voor de eerste koper levenslange garantie op zat, waarvoor een register van kopers werd bijgehouden. Ruivenkamp was gedwongen om zijn fiets na een brandstichting bij achter te laten. De Haagse politie zette 30 man onder leiding van commissaris Pool in om de daders van de aanslag op te sporen. De politie kon via het framenummer achterhalen dat de fiets door Dormits in de winkel Cycle Import gekocht was, waarna hij de belangrijkste verdachte was.
Als gevolg van de opsporing van de eerste koper liet de politie over de radio een opsporingsbericht uitzenden:
‘De commissaris van Politie van de Centrale Opsporingsdienst te ‘s-Gravenhage, verzoekt in verband met een op Dinsdag 13 October jl. te 22.30 uur uitgebroken brand in een loods aan de 2e Lulofsdwarsstraat te ‘s-Gravenhage in gebruik bij de Duitse Wehrmacht alwaar hooi en stro was opgeslagen, de opsporing en aanhouding van Samuel Zacharias Dormits, geboren te Rotterdam op 2 October 1909, laatst bekende adres Begoniastraat 146 te ‘s-Gravenhage.
Voorts worden inlichtingen verzocht betreffende een man van plm. 25 jaar oud, 1.75m lang, als hoofddeksel een lederen motorkap, die van het brandende terrein vluchtte, na van tevoren een hond, die hem vastgreep, te hebben doodgestoken en een damesrijwiel, merk Technica, genummerd 120372, waarop aanwezig een bruin lederen actetas, waarin een pannetje met gekookte aardappelen en andijvie, achterliet.’
In Rotterdam bouwde hij de al in Den Haag opgerichte Nederlandse Volksmilitie (NVM) enorm uit. De NVM stichtte branden in bioscopen, pleegde bomaanslagen en saboteerde de telefoonlijnen van de Wehrmacht. Als oprichters van de NVM worden zowel Sally Dormits als Cornelis van der Kraats genoemd, maar omdat Van der Kraats een Rotterdammer was en de NVM in Den Haag werd opgericht lijkt het waarschijnlijker dat Dormits de oprichter was. De NVM was een van de mil-groepen van de CPN met als taak het uitvoeren van bomaanslagen op spoorwegen, viaducten en auto’s van de Wehrmacht, stichten van branden en het liquideren van personen. Leendert Triep was een van de eerste leden van de NVM. Hij gebruikte de schuilnaam Wim van Gelderen.
In Rotterdam had hij op straat een toevallige ontmoeting met Kees Limburg, die in Den Haag in dezelfde straat had gewoond. Die bood hem aan om op hetzelfde onderduikadres bij begrafenisondernemer J. van Maris aan de Schieweg 227 te komen verblijven. Maar dat was een te grote belasting voor Van Maris en binnen korte tijd werd via Ernst een onderduikadres eerst in de Nobelstraat gevonden en toen dat niet betrouwbaar bleek in de Zestienhovenstraat. Hij kreeg een nieuwe vriendin, Selma, en die regelde voor hem en Limburg een nieuw onderduikadres in de Bijlwerffstraat 37A bij het echtpaar Pieter Baan en Paulina Bouwman, dat ook in het communistisch verzet actief was. Dormits begon nu veel werk van de NVM te maken. Hij gebruikte de schuilnaam Flip. Op de zolderverdieping bij Pieter Baan begon hij met het maken van explosieve en brandbommen. Ook werkte hij er aan de verspreiding van De Waarheid.
Hij had geen middelen van bestaan en zijn vriendin had te weinig inkomen voor twee. Ook de inwonende Limburg had vrijwel geen inkomsten. Toch gaf hij relatief veel geld voor onderdelen van bommen en aan chemicaliën die voor het maken van bommen nodig waren. Dit betekent hij voor zijn levensonderhoud en illegale activiteiten van een externe bron geld kreeg. De NVM was dus een organisatie die door het communistisch verzet, waarschijnlijk via Gerrit Kastein, financieel gesteund werd.
De NVM bestond uit sabotagegroep, knokploeg, sabotagegroep en groep voor verspreiding van illegale lectuur. De NVM pleegde bomaanslagen op treinen, deed brandstichtingen (onder andere op bioscopen als Luxor in Rotterdam), bereidde sabotage aan telefoonverbindingen voor in het geval van een geallieerde invasie op de Nederlandse kust. Op 7 augustus 1942 pleegde een ploeg van zes man van de NVM een bomaanslag op een Duitse trein met verlofgangers. De aanslag mislukte doordat een spoorwegbeambte om het leven kwam doordat hij tegen de draad die gespannen was aan fietste. De Duitsers wilden dat de plegers zich zouden melden en kwamen met een ultimatum en toen dat verstreek fusilleerden ze prominente Rotterdammers. Daarbij was de Rotterdamse politie-inspecteur Christoffel Bennekers, die medeverantwoordelijk was voor de doden van de groep Wollweber en van tientallen Rotterdamse communistische verzetsmensen. Zo bestrafte de NVM onbewust een belangrijke landverrader.
Dormits beschikte over een vals persoonsbewijs ten name van Frédéric Paul Lucien Rummens uit Amsterdam. Dormits had ook een vals persoonsbewijs voor zijn vriendin nodig. Toen een vrouw haar handtas in een winkel liet staan, griste Dormits die weg en stopte die in zijn aktetas. De vrouw kwam echter al snel terug juist toen Dormits de winkel uitliep. Ze zag de dikke aktetas en vermoedde dat haar handtas erin zat. Ze pakte die plotseling af, ontdekte haar handtas en vroeg omstanders om Dormits vast te houden tot de politie arriveerde. Hij werd meegenomen naar het bureau Oostervantstraat en daar schoot hij zich boven de rechterslaap een kogel door het hoofd. Over het incident werd door de wachtcommandant van het bureau Oostervantstraat in het rapportenboek geschreven:
12 ½ Man aangehouden
Brengt de hulpagent J. Schakel op aanwijzing van benadeelde aan dit bureau Freddie Paul Rummens, geb. Te Amsterdam 3-6-1911, koopman, wonende Kinsbergenstraat 10huis te Amsterdam die op den Statenweg van Elisabeth Hagen 42 jaar, hv. Van A, Steinman, wonende aan den Dussenstraat 5c een handtaschje met distributiebescheiden ontrukt had, dat hij op haar hulpgeroep echter weer aan haar had teruggegeven.
1235 Bovenstaande verdachte pleegt zelfmoord
Terwijl de hulpagent Schakel bovengenoemde arrestant naar de agentenwacht bracht en hem aldaar op een bank had plaats laten nemen begaf de agent van politie J. Buursma zich naar meergenoemden arrestant om hem te fouilleren. Vóór dat de agent echter aan hem toe was haalde verdachte Rummens plotseling uit een zijner jaszakken een revolver waarmede hij zich een schot in zijn rechterslaap gaf, waarna hij bloedend verwond op den grond viel. Per ontboden auto van den G.G. en G.D. is hij daarna naar het ziekenhuis Coolsingel vervoerd en daar opgenomen. Groep III in kennis gesteld die een onderzoek instelt. I.v.P. Meldestelle is kennis gegeven.
De hiervoor genoemde Rummens zou enkele weken later gearresteerd worden en verklaren dat zijn persoonsbewijs gestolen was, vermoedelijk bij een bezoek aan het Sportfondsenbad. Hij werd weer vrijgelaten. Enige maanden later werd hij eer gearresteerd nadat hij betrapt was op het verspreiden van De Waarheid. Daardoor heb ik het idee dat hij zijn persoonsbewijs vrijwillig heeft afgestaan ten behoeve van ondergedoken communistische verzetsmensen.
De politie vond een textielkaart op de naam van Dormits in zijn zakken en toen ging er snel bericht naar het hoofdbureau omdat misschien de Dormits van het opsporingsbericht gevonden was. Twee man van het Haagse opsporingsteam waren toen juist op het hoofdbureau en gingen gauw naar het bijbureau en vonden een winkelbonnetje van ijzerwinkel Smalink aan de Walenburgerweg dat al een half jaar oud was. Maar de eigenaar herinnerde zich Dormits nog goed, omdat hij vreemde dingen kocht (dat waren benodigdheden voor bommen) en zelfs een keer thuis liet bezorgen. Op dat adres vond de politie een bommenwerkplaats en een gecodeerde lijst van leden van de NVM, die echter makkelijk te ontcijferen was. Zo kon de NVM opgerold worden wat tot de arrestatie van ruim tweehonderd personen leidde. De Rotterdamse politie keek toe hoe, vooral de Joden onder de arrestanten, door de Duitsers zwaar werden mishandeld.
Niet alle personen op de lijst konden worden opgepakt, zodat de politie een opsporingsbericht in het Algemeen Politieblad liet plaatsen: ‘Het betreft hier personen, welke behooren tot een door Joden geleide zuiver communistische organisatie. Deze organisatie heeft sabotagedaden verricht, waarna gijzelaars zijn terechtgesteld en worden vastgehouden. Het is derhalve van groot belang, dat de gesignaleerde personen zoo spoedig mogelijk worden gevat.’
Daar bleef het helaas niet bij. Een van de arrestanten bekende dat ze bij het textielbedrijf Hollandia-Kattenburg had gewerkt en daar communistische propaganda had zien verspreiden. De politie arresteerde daar enkele personen en toen vervolgens een van hen bekende dat er sabotage werd gepleegd bij een Wehrmacht-order, werden er in totaal 370 werknemers, bijna allemaal vrouwen, waarvan de meesten Joods gearresteerd. Vervolgens werden de familieleden van de gearresteerde Joden ook onmiddellijk gearresteerd, waarmee het aantal gearresteerd Joden op 900 kwam. Ze werden binnen enkele dagen naar de gaskamers van Auschwitz afgevoerd. Van de niet-Joden werden er enkele gefusilleerd en anderen naar concentratiekampen afgevoerd, waar er nog velen om het leven kwamen.
Van de leden van de NVM werden er enkele gefusilleerd en kwamen er ruim tachtig in een concentratiekamp om het leven: in totaal 91 doden. Door de Duitse actie bij Hollandia-Kattenburg werden ruim 900 Joden vergast en kwamen nog enkele niet-Joodse verzetsmensen om het leven. Het drama rond de NVM heeft ruim duizend mensen het leven gekost en is daarmee veruit de dodelijkste verzetsgeschiedenis uit de oorlog. De betrokken politiemannen uit Rotterdam en Den Haag hebben na het einde van de actie een groot feest aangeboden gekregen waarbij enorm werd gezopen en gevreten. Na de oorlog mocht het grootste deel van deze walgelijke moordenaars gewoon bij de Haagse en Rotterdamse politie blijven werken. De naoorlogse regeringen hadden nou eenmaal geen wroeging over de dood van vele communisten en Joden, laat staan Judische Bolschewisten.
Aan het eind van de twintigste eeuw heeft de gemeente Rotterdam het oorlogsgraf van Dormits laten ruimen. Het onderstreept nog eens de diepe minachting bij de overheid voor communistische verzetsmensen, want het is niet toegestaan oorlogsgraven te ruimen en Dormits was een van de belangrijkste verzetsmensen die in Rotterdam actief is geweest.
Ondanks dit drama blijft voor mij Dormits, na Kastein, de belangrijkste verzetsstrijder van Nederland, die de Duitse militaire structuur met sabotage en aanslagen bestreden. Zij waren beiden ware helden waarbij de andere verzetsmensen niet in de schaduw van dit duo kunnen staan.
Mr. Christian Corneille Dutilh
Rotterdam 15 mei 1915, † Utrecht 24 februari 1944
Mr. Christian Corneille Dutilh (roepnaam Kees) was in Leiden afgestudeerd als jurist, en kende Gerrit Kastein uit zijn studententijd.
Bij het uitbreken van de oorlog woonde hij aan de Zuid Oost Buitensingel 229 B in Den Haag.
Op 11 august 1941 werd hij gearresteerd wegens het verspreiden van pamfletten en na drie maanden weer vrijgelaten. Hij woonde toen op hetzelfde adres als jhr. L.H.N.F.M. (Louis) Bosch van Rosenthal, de zoon van de burgemeester van Den Haag eind jaren twintig en begin jaren dertig.
Kees was de leider van een verzetsgroep die zijn roepnaam droeg en soms ook zijn schuilnaam: Groep-Kees of Groep-Evert. Deze groep is uit het studentenverzet voortgekomen, dat door Gerrit Kastein gesticht was. De groep had geen bezwaar tegen samenwerking met de communisten en werd daarom door andere niet-communistische verzetsgroepen gemeden. Dutilh zat aan de Laan van Nieuw Oost-Indië in Den Haag ondergedoken. Toen Jhr. Ernst de Jonge en Erik Hazelhoff Roelfzema als agenten van de Special Operations Executive (SOE) door de Engelsen in Katwijk aan land waren gezet, zochten ze contact met hun vrienden uit de studententijd Kees Dutilh en Leendert Pot. De Jonge bood hun een mogelijkheid om met medewerking van de journalist Mathieu Smedts berichten via Brussel naar Londen te zenden. Dit ging niet meer, omdat Leo Poos van de Haagse Politie Inlichtingendienst in het kader van het Englandspiel de groep van Smedts was geïnfiltreerd.
Johannes Hubertus Veefkind sr. van de Haagse Politie Inlichtingendienst wist onder de schuilnaam Van Houten contact te leggen met Dutilh. Gerrit Kastein wilde via Dutilh filmrolletjes over de Duitse kustverdediging naar Londen sturen. Dutilh wist een mogelijkheid die liep via een aantal tussenpersonen waaronder Jacobus Tijen en Levinus Johannes van Looi, een medewerker van de prominente sociaaldemocraat Koos Vorrink. Via het Englandspiel was Anton van der Waals in contact gekomen met iemand met de schuilnaam Vinus, dat was Levinus Johannes van Looi. Van Looi liet de inhoud van de filmrolletjes aan Van der Waals zien, die toen onmiddellijk de makers wilde leren kennen. Zo wist Van der Waals onder de schuilnaam De Wilde in contact met Dutilh en Kastein te komen. Ondertussen verbrak Van Looi het contact met Dutilh, omdat hij hem te communistisch vond. Van der Waals had een eerste ontmoeting met Dutilh op 6 februari 1943 in Utrecht. Er volgden nog enkele ontmoetingen waaronder op 10 maart 1943 in café Zomerzorg in Leiden. Daar werd Dutilh door vier SD’ers besprongen en, ondanks hevig verzet, gearresteerd. Dutilh had vlak voor zijn arrestatie nog spionagemateriaal aan Bosch van Rosenthal kunnen afgeven. Dutilh werd op 24 februari 1944 in Fort Rhijnauwen in Utrecht gefusilleerd.
Rudolf George Escher
Amsterdam 8 januari 1912, † De Koog (Texel) 17 maart 1980
Rudolf Escher was van beroep componist maar publiceerde ook gedichten. Hij was een halfbroer van de wereldvermaarde graficus Maurits Cornelis Escher. Een deel van zijn jeugd bracht hij in Nederlands Indië door, waar zijn vader als geoloog werkzaam was. Hij was gehuwd met Beatrijs Jongert. Na terugkeer in Nederland ging het gezin in Leiden wonen.
Voor de oorlog was hij actief in de CPN. Hij publiceerde onder het pseudoniem A. Lievens een paar artikelen in het communistische blad Politiek en Cultuur. Tijdens de oorlog woonde hij in Oegstgeest in het huis aan de Dorpsstraat 15, van zijn elders ondergedoken vader, en was hij actief in het verzet. Hij liet zijn communistisch gezinde collega Jan Pieter Hendrik van Gilse daar bij hem in huis onderduiken. Ook de communistisch gezinde verzetsstrijdster Mies (Maria) Rooseboom zat daar ondergedoken. Zijn schoonzoon Jan Willem Schouten kwam in mei 1943 in Rhenen om het leven door een vroegtijdige explosie bij een bomaanslag op de spoorlijn.
In de jaren vijftig kwam hij kritisch te staan tegenover het communisme in de Sovjet Unie en brak hij met de CPN.
Dr. jonkheer Rhijnvis Feith
Utrecht 21 juli 1909, † Den Haag 13 januari 1964
Hij was gehuwd met Johanna Alida van Horst en woonde aan de Stationsweg 4. Hij was zenuwarts van beroep; hij hield praktijk aan huis. Zijn grootvader met dezelfde voor- en achternaam werd in 1905 in de adelstand verheven.
Hij was bevriend met zijn collega Gerrit Kastein. Al voor de oorlog waren ze samen actief in de vereniging Hulp aan Spanje, waar hij ook Cornelis Brandes en Marianne Brilleslijper leerde kennen. Zijn praktijk werd gebruikt als aanloopadres voor veel communistische verzetsmensen, zoals Frits Reuter, Gerben Wagenaar en Maarten van Gilse. Hij verleende uit eigen zak financiële hulp aan Marianne Brilleslijper toen haar echtgenoot plotseling moest onderduiken. Ook nam hij zo nu en dan mensen in huis die plotseling moesten onderduiken zoals bijvoorbeeld Nico Olivier jr. en liet regelmatig communistische verzetsmensen bij hem thuis overnachten. Zijn praktijk was een perfecte plek om ongemerkt allerlei mensen in en uit te laten lopen. Al deze mensen werden ter misleiding van politie en Sicherheitsdienst onder de schuilnaam van hun vals persoonsbewijs als patiënt ingeschreven. Gerrit Kastein bleef in de laatste nacht voor zijn zelfmoord bij Feith logeren. In 1943 werd Feith door de communistenjager politieman Jan Weuring al gesignaleerd als actief communist, maar er volgde geen arrestatie.
Gerard Gilles Geelhoed
Haastrecht 4 augustus 1920, † Amsterdam 5 oktober 2006
Gerard Geelhoed huwde na de oorlog Antoinette Marie Peeters. Hij woonde aan de Goudrenetstraat 249 en werkte bij het rijksbureau nonferrometalen in Den Haag. Na de oorlog was zijn beroep journalist.
Hij trad in 1942 toe tot het Haags communistisch verzet, als gevolg van de relatie die hij met zijn latere vrouw Antoinette Peeters kreeg, die in de Goudenregenstraat schuin tegenover hem woonde.
In 1943 moest hij onderduiken om de Arbeitseinsatz te ontlopen. Eind 1943 kreeg hij de leiding over productie en distributie van De Waarheid. Vanaf begin 1944 organiseerde hij een bulletin De Waarheid met berichten die vooral van de Britse BBC-zender in Londen waren overgenomen; de politie en de Duitsers noemden dit de niet-communistische De Waarheid. In 1944 kreeg hij via Gerben Wagenaar van de landelijke partijleiding te horen dat de Haagse CPN alle contacten met andere verzetsgroepen moest verbreken, omdat die onbetrouwbaar waren en onoorbare praktijken erop nahielden. Ook het contact met de Raad van Verzet moest worden verbroken; die was onder leiding van Allert Brinkman gekomen, van wie later bleek dat hij een V-Mann van de Duitsers was. Het contact met Brinkman verliep tot toen via Nico Olivier die bij Rhijnvis Feith zat ondergedoken. Verdere contacten met de landelijke leiding liepen via Harry Verheij.
Tussen 1946 en 1951 was hij lid van de Haagse Gemeenteraad. In 1958 verliet hij de CPN. In 1970 trad hij toe tot de PvdA.
Jan Jacob Geluk
Tholen 29 december 1903, † Natzweiler 23 april 1944
Jan Geluk was gehuwd met de Duitse Elsa Hilda Helbig en had drie kinderen. Hij woonde aan de Van Miereveltstraat 109. Zijn beroep was stratenmaker en grondwerker.
Hij stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Kandidaat CPN voor gemeenteraad en Provinciale Staten’.
Hij werd bij de Duitse inval op 10 mei 1940 door de Haagse politie gearresteerd en geïnterneerd, ondanks dat het juist de communisten waren die de felste tegenstanders van Duitsland waren, terwijl de top van het leger juist vol landverraders en aanhangers van Hitler zat. Hij werd op 15 mei weer vrijgelaten.
Hij was op 16 mei aanwezig bij de vergadering bij Toon van der Kroft thuis waar werd besloten om een Haags communistisch verzet op te richten. Andere aanwezigen waren Paul de Groot, Louis de Visser, Kees Schalker, Jaap Brandenburg, Gerrit Kastein en Toon van der Kroft. Op 17 mei was hij aanwezig bij de bijeenkomst bij Toon van der Kroft thuis om de illegale Haagse CPN te stichten, andere aanwezigen waren Gerrit Kastein, Willem van ’t Veen en Toon van der Kroft. Geluk kreeg samen met Toon van der Kroft de taak toebedeeld om de illegale CPN op te bouwen. Op 8 juli 1940 trad hij toe tot de Haagse Gemeenteraad, waar hij de eerder afgetreden Aron van Dijk opvolgde.
In februari 1941 werd er over hem een rapport door de Inlichtingendienstman Eckhardt opgesteld met de tekst:
‘Geluk was vele jaren een voor aanstaand lid van de Communistische Partij Nederland en hij bekleede in die partij een bestuursfunctie. Naar bericht wordt zou Geluk thans nog actief werkzaam zijn. De aandacht blijft op hem gevestigd.’
Hij dook in april 1941 onder in Amsterdam. Op 1 mei 1941 hing hij met een aantal anderen op het Rijswijkseplein een groot spandoek aan de bovenleiding van de tram met als tekst: ‘1 Mei’ met een hamer en sikkel ernaast; vanwege de elektrische spanning duurde het lang voordat het spandoek kon worden weggehaald. Over de gebeurtenissen op 1 mei in Den Haag bracht de Haagse Sicherheitsdienst schriftelijk verslag uit aan het hoofd van de Gestapo in Berlijn, Brigadeführer Heinrich Müller (de hoofdverantwoordelijke voor alle moorden in de concentratiekampen, inclusief het vergassen van Joden), die al sinds 1935 door de Nederlandse regering bij de bestrijding van het communisme in Nederland betrokken was. Hij werd op 26 juli 1941 in Amsterdam op zijn onderduikadres gearresteerd. Zijn onderduikadres was ontdekt door hem te schaduwen. Hij werd opgesloten in het Oranjehotel. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er hat nach den Verbot der CPN mit an dem Aufbau illg. gearbeitet und Hetzschriften verkauft. Er ist in ein KZ-Lager eingewiesen worden.’
Half maart 1942 werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht en twee weken later naar het concentratiekamp Buchenwald, waar hij op 31 maart werd ingeschreven. Als reden van de gevangenschap gaf hij op ‘War Mitglied der CPN’. Op 2 maart 1944 werd hij als Nacht-und-Nebel-gevangene naar Natzweiler gestuurd. Zowel in Buchenwald als Natzweiler was hij betrokken bij ondergrondse activiteiten door communistische gevangenen. Hij overleed daar op 23 april 1944.
Jan Hendrik van Gilse
München 5 juni 1912, † Den Haag 28 maart 1944
De laatst bekende adressen van Jan Hendrik van Gilse (roepnaam Rik of Janrik) zijn Regentesselaan 19 in Amersfoort en Stationsweg 4 in Den Haag waar hij bij de zenuwarts Rhijnvis Feith zat ondergedoken. Hij was van beroep reclametekenaar. Hij was van beroep reclametekenaar.
Zijn vader was dirigent en componist en woonde vanwege zijn beroep afwisselend in Duitsland en Nederland. Vanaf 1933 woonde het gezin in Leiden. Hijzelf verhuisde in december 1930 naar Amsterdam en in september 1940 naar Amersfoort.
Hij stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Ex-voorzitter van de Nederlandse Rekrutenbond. Algemeen secretaris van de Bond van Militairen en Burgers voor den Vrede. Politiek commissaris XIe Brigade Spaans Republikeins leger.´
Hij werd in 1933 lid van de CPN en ging na een paar jaar bij het communistische Volksdagblad. Hij startte twee krantjes: ‘De Big’, voor dienstplichtigen en ‘De Schildwacht voor de Vrede’, dat een orgaan van de Bond van Militairen en Burgers voor Vrede was. In 1937 vertrok hij als journalist naar Spanje om de burgeroorlog te verslaan, maar dat was eigenlijk een dekmantel, want hij ging zich met de strijd bemoeien. In het najaar van 1937 werd hij politiek commissaris op het hoofdkwartier van de Komintern in Spanje. Hij richtte het Nederlandse bataljon bij de Internationale Brigade op.
Direct na de Duitse aanval op Polen in september 1939 ging hij in opdracht van de CPN alvast springstoffen verzamelen voor het verzet tegen een Duitse bezetting die te verwachten was (eigenlijk werd hier dus al begonnen met de voorbereidingen voor de eerste Nederlandse verzetsorganisatie). Ook begon hij alvast met het oprichten van vijfmansgroepen van voormalige Spanjestrijders die tijdens de bezetting het gewapend verzet ter hand zouden nemen; dat werden de mil-groepen.
Meteen na de Duitse inval sloot hij zich aan bij het communistisch verzet. Hij vormde met Gerrit Kastein en Gerben Wagenaar de landelijk leiding van de mil-groepen, waar bijvoorbeeld die van Sally Dormits en Jan van Kalsbeek onder vielen. De leden voerden bomaanslagen uit op spoorwegen, viaducten en auto’s van de Wehrmacht, stichtten branden en liquideerden personen. Hij gebruikte toen de schuilnaam Bolle Jan. Hij onderhield contacten met de groep CS6 van Gerrit Kastein, wat ook een mil-groep was. Hij gaf niet alleen leiding aan de mil-groepen, maar participeerde ook in diverse acties. Een van de acties betrof de mislukte roof van ontstekers bij de vuurwerkfabriek Kat in Leiden, waar ook Nicolaas Olivier aan meedeed. Die overval mislukte doordat de geplaatste brandbommen te vroeg afgingen. Dat de fabriek, die munitie voor de Duitsers maakte, gedeeltelijk in de as werd gelegd was een gedeeltelijk succes. Hij zat maandenlang ondergedoken bij Jan Willem Schouten in Bennekom.
De Raad van Verzet (RVV) was een door de Nederlandse regering georganiseerd samenwerkingsverband tussen diverse verzetsgroepen. Op 28 maart 1944 moest Van Gilse bij een vergadering aanwezig zijn in de woning van Frank van Hulsentop van de Ordedienst, in de Fultonstraat 19 in Den Haag. De bijeenkomst was echter verraden en de Sicherheitsdienst had zich in het pand verstopt. Iedereen die aanbelde werd gearresteerd. Van Gilse belde ook aan, en toen hij zag dat het mis was, vluchtte hij. Hij werd door de Duitse SD’er Mangolt neergeschoten en overleed korte tijd later aan zijn verwondingen.
Jan Pieter Hendrik van Gilse
Rotterdam 11 mei 1881, † Oegstgeest 8 september 1944
Jan Pieter Hendrik van Gilse was gehuwd met Alida Henriette Hooijer en woonde aan de Weteringschans 82 in Amsterdam. Zijn beroep was componist en dirigent. Hij was vader van de omgekomen verzetsmannen Jan Hendrik (vuurgevecht – zie hierboven) en Maarten van Gilse (gefusilleerd).
Hij studeerde muziek in Keulen en Berlijn, en werkte in eerste instantie in Bremen (Duitsland). Vervolgens werkte hij enige jaren in Nederland, waarbij hij onder andere van 1917 tot 192 dirigent was van het Utrechts Stedelijk orkest. Daarna ging hij weer in Duitsland werken, maar keerde na de machtsgreep van Hitler terug naar Nederland.
Tijdens de oorlog was hij actief in het verzet in Amsterdam. Hij dook kort voor een Duitse inval in zijn woning onder en na verschillende onderduikadressen kreeg hij onderdak bij de componist Rudolf Escher, die in het huis in de Dorpsstraat 15 in Oegstgeest van zijn elders ondergedoken vader verbleef. De communistische gezinde verzetsstrijdster Mies (Maria) Rooseboom zat daar ook ondergedoken. Daar werd hij ernstig ziek en werd onder de naam in zijn vals persoonsbewijs Johan Willem Dudok in het ziekenhuis opgenomen, waar hij overleed. Hij werd onder die valse naam begraven.
Zijn naam komt voor op de nationale Erelijst van gevallenen.
Maarten van Gilse
München 2 juni 1916, † Overveen 1 oktober 1943
Zijn roepnaam was Mik. Tijdens de oorlog kreeg Maarten een relatie met Marianne van Raamsdonk. Hij woonde voor de oorlog op allerlei adressen in zowel binnen- als buitenland. Zijn beroep was onder andere toneelregisseur. Hij trad in dienst van de Internationale Brigade tijdens de Spaanse burgeroorlog.
Meteen na de Duitse inval werd hij lid van een van de mil-groepen van Gerrit Kastein, die gewapend verzet gingen plegen; zijn groep stond bekend als CS6. Maarten dook onder bij de bevriende beeldhouwer Piet Damsté aan de Prinsengracht 199 IV, maar verbleef ook regelmatig bij zijn vader in Leiden, waar hij veel contacten met het Leids communistisch verzet had, en kwam ook regelmatig langs bij het aanloopadres voor het communistisch verzet in Den Haag, bij Rhijnvis Feith, waar hij regelmatig bleef logeren. Hij weigerde toe te treden tot de verplichte Kultuurkamer en richtte samen met anderen als tegenhanger het illegale blad De Vrije Kunstenaar op. Van Gilse was betrokken bij de voorbereiding van de overval op het Amsterdams Bevolkingsregister.
De Sicherheitsdienst kwam hem op het spoor en deed op 23 juli 1943 een inval. Van Gilse probeerde via een regenpijp te ontsnappen, maar werd in de voet geschoten en vervolgens gearresteerd. Hij werd ter dood veroordeeld en op 1 oktober 1943 in Overveen gefusilleerd.
Theodorus van Gilst
Valburg 17 oktober 1903
Theodorus van Gilst was gehuwd met Adriana Paulina Lolleman en woonde aan de Thomsonlaan 104 in Den Haag. Hij was van beroep eerst stukadoor en vervolgens filiaalleider van een levensmiddelenwinkelketen. Zijn politieke achtergrond was sociaaldemocratisch.
Hij was in 1944 de centrale figuur voor de verspreiding van enige exemplaren van het mededelingenblad van De Waarheid. Dat mededelingenblad bevatte nieuwsberichten die door de radiozender BBC werden uitgezonden en door een luisterpost werden opgevangen. Omdat het blad geen politiek commentaar bevatte noemden de Sicherheitsdienst en de Documentatiedienst (Inlichtingendienst) het ‘de niet-communistische De Waarheid’. Het blad werd aangestuurd door Gerard Geelhoed. De exemplaren werden geleverd door de in Vlaardingen wonende Cornelis Krug. De uit Suriname afkomstige KNIL-militair Hugo Desiré Rijhiner, die de Militaire Willemsorde zou ontvangen voor zijn moed tijdens de Duitse inval in 1940, maakte deel uit van de distributiegroep.
Op 26 april 1944 deed de Documentatiedienst een inval in zijn woning. Van Gilst probeerde op zijn fiets te vluchten; en negeerde het stopbevel. Veefkind jr. schoot vervolgens op hem, waarna hij zich overgaf. Hij werd gearresteerd en na een proces in Vught opgesloten.
Enige weken later werd nog een tweede distributiegroep opgerold.
Carl Heinrich Albert Gogarten
Hagen (Duitsland) 10 mei 1892, † Den Haag 11 februari 1957
Carl Heinrich Albert Gogarten had de Duitse nationaliteit en was gehuwd met Engeltje Huijvenhoven. Samen hadden ze een kind. Al in 1925 kwam hij met zijn vrouw in Nederland wonen, maar schreef zich pas in 1929 in. Carl had een kapperszaak aan het Westeinde 187. In 1935 werd hij stateloos, omdat hij langer dan 10 jaar in het buitenland verbleef en hij onvoldoende geld had om een naturalisatie tot Nederlander aan te vragen.
Na de Duitse inval werd hem door de bezetter weer de Duitse nationaliteit opgelegd en moest daarom zijn dienstplicht in de Wehrmacht vervullen. In dienst van de Wehrmacht werkte hij eerst een tijdje als stoker voor de verwarming in een gebouw van de Ein- und Ausreisestelle. Daarna kreeg hij het baantje van gevangeniskapper in het Oranjehotel.
Halverwege 1941 werd de communistische gevangene Johannes Montfoort zijn assistent. Carl was behulpzaam bij het naar buiten smokkelen van briefjes naar verwanten van gevangenen. Ook was hij behulpzaam bij het overbrengen van boodschappen op briefjes binnen de gevangenis, zoals voor leden van de Stijkelgroep. Verder smokkelde hij voedsel, vitamines, kleren en brieven de gevangenis in. Hij heeft daardoor het lot van vele gevangenen enigszins weten te verlichten. Echter was een van de gevangenen in het Oranjehotel, Mozes Brandon Bravo, door de Sicherheitsdienst bewerkt om informant te worden. Brandon Bravo verraadde Gogarten, waarna Brandon Bravo door de Sicherheitsdienst geholpen werd te ‘ontsnappen’. Eenmaal buiten de gevangenis ging hij als V-Mann aan het werk. Door het verraad verloor Montfoort zijn baantje. Gogarten werd enige weken in de cel gezet, waarna hij weer als gevangeniskapper aan de slag moest. Aan het eind van de oorlog moest Gogarten, tegen zijn zin, een Wehrmachtuniform dragen en als kapper werken in Vught, Zeist en Deventer en daarna weer in het Oranjehotel.
Na de Duitse capitulatie trok hij gauw zijn uniform uit, om te voorkomen dat hij gelyncht zou worden, en meldde zich bij het Oranje-Nassauregiment in Scheveningen om geïnterneerd te worden. Gogarten zat een jaar lang gevangen. Hij werd verschillende malen als getuige gehoord in zaken van mishandelingen door bewakers en Sicherheitsdienstmannen, maar hij verklaarde dan niets gezien of gemerkt te hebben. Toen (niet-communistische) ex-gevangenen van het Oranjehotel achter zijn internering kwamen, schreven velen van hen ontlastende brieven en werd hij vrijgelaten.
Na zijn vrijlating ging Gogarten als kappersbediende bij Johannes Adrianus Speel in de Anna Paulownastraat 9 werken. Een andere Duitser, Friedrich Schallenberg, werd een vaste klant van hem. Hij schoor hem drie keer per week. Schallenberg werd volgens de politie op 15 september 1949 in de vroege ochtend dood in een vijver gevonden. De politie trachtte de dood als zelfmoord af te doen en de zaak in de doofpot te stoppen, alhoewel ter plekke de vijver minder dan een halve meter diep was. De dood lekte toch uit en toen was de politie gedwongen onderzoek te doen. Bij het onderzoek verklaarde Gogarten dat hij enige uren na de vondst van het lijk hij Schallenberg nog geschoren had.
Uit het onderzoek kwam naar voren dat leden van de Inlichtingendienst betrokken waren bij zeer grote transacties door de criminele VVD-organisatie SOAN. Het onderzoeksrapport werd daarop geheim verklaard en verdween in een kluis van de Haagse Politie Inlichtingendienst, die het onderzoek vervolgens afsloot. De politiemannen die eerder bij het onderzoek betrokken waren, hadden tijdens de oorlog ten behoeve van de Sicherheitsdienst jacht op communisten gemaakt en waren nu zelf partij in de moord en hadden criminele zelfverrijkingspraktijken met Schallenberg gepleegd (uit de gang van zaken blijkt duidelijk dat het om staatszaken ging en niet om een zelfmoord of gewone criminele actie).
Otto van Gool
Voorburg 7 juni 1918
Otto van Gool woonde aan de Laan van Heldenburg 7 in Voorburg en was van beroep fotograaf.
Hij stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Secretaris Tempo, Haagse communistische jeugdbeweging (1938).’
Hij werd op 12 augustus 1941 door de Haagse politie gearresteerd. Op die dag werden tientallen Haagse communisten gearresteerd. De arrestaties waren een gevolg van de infiltratie door Johannes Hubertus van Soolingen, die in mei 1940 in opdracht van burgemeester De Monchy de CPN opnieuw binnen gedrongen was. Van Gool werd naar de Documentatiedienst aan de Laan Copes van Cattenburch 6 overgebracht en vervolgens naar het Oranjehotel, waar hij aan de Sicherheitsdienst werd uitgeleverd. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er war Leiter eine Fünfergruppe die illeg. CPN und hat Hetzschriften vertrieben. Er ist einem KZ-Lager zugewiesen worden. Jude’.
Half maart 1942 werd hij naar kamp Amersfoort gestuurd en twee weken later ging hij op transport naar het concentratiekamp Buchenwald, waar hij op 31 maart werd ingeschreven. Als reden voor de gevangenschap gaf hij op ‘Verbreitung von kommunistischer Flugblätter’.
Alhoewel de Sicherheitsdienst had geregistreerd dat hij van Joodse afkomst was, werd dat niet vermeld op de lijst die bij de inschrijving in Buchenwald werd opgesteld. Het kan natuurlijk zijn dat bij het vertrek uit het Oranjehotel of in Amersfoort de toevoeging was verdwenen, maar het meest waarschijnlijk is dat de Schreibstube in Buchenwald dit niet heeft opgenomen, omdat de Duitse communisten die daar ook gevangen zaten heimelijk gevangenen het leven probeerden te redden. Een nadere inspectie van die lijst leert dat er op de eerste paar bladzijden wel bij een paar mensen de toevoeging ‘Jude’ staat, vervolgens bij Van Gool niet en vervolgens weer wel op de laatste paar bladzijden. Het is alsof ze een paar mensen wilden redden, maar alleen in het midden van de lijst, zodat het bij een vluchtige inspectie door de SS niet op zou vallen. Van de vijf mensen op de lijst met de toevoeging ‘Jude’ heeft niemand de oorlog overleefd, ze waren allemaal binnen een half jaar dood. Van Gool hoefde zo geen gele driehoek over zijn rode driehoek te dragen en wist daardoor de oorlog te overleven.
Van 2 februari 1943 tot 9 maart 1943 lag hij in het Revier (kampziekenhuis), en begin maart 1944 werd hij naar het NN-kamp Natzweiler overgebracht. Toen de geallieerde legers naderden, werden de gevangenen in september 1944 naar Dachau geëvacueerd. Daar werd van Gool op 29 april 1945 door Amerikaanse troepen bevrijd.
Toen Otto van Gool de dag na de bevrijding samen met zijn vriend Wim Harthoorn in Dachau naar de appèlplaats liep, zei hij: ‘Nou heb ik ze toch lekker te pakken gehad, wist je dat ik Joods ben?’
Hij keerde half juni 1945 thuis terug.
Willem Lodewijk Harthoorn (Wim, Bart)
’s-Heer Hendrikskinderen 13 februari 1913, † Borger 26 februari 1994
Willem Harthoorn (roepnaam Wim) was gehuwd met Petronella (Nel) Kok. Samen hadden ze een kind. Wim woonde aan het Oranjeplein 49 en was van beroep kelner.
Midden jaren twintig kwam het gezin Harthoorn vanuit Geldermalsen in Amsterdam wonen. Wim moest al op twaalfjarige jongen gaan werken. Eerst werd hij fietsjongen bij Gall en Gall. Vervolgens werd hij behangersleerling. Daarna werd hij ober. Na een leertijd kwam hij te werken in onder andere Hotel Polen, De Groote Club en het Amstel Hotel. Na zijn vertrek naar Den Haag kwam hij tot zijn arrestatie te werken bij Hotel Piccadilly.
Midden jaren twintig kwam het gezin Harthoorn in Amsterdam wonen. De vader van Wim was een aanhanger van de Bellamy-beweging. Wim’s zuster Adriana kreeg een relatie met de communist Louis Gilliéron, die kon zo overtuigend praten dat Wim in navolging van zijn vader en enkele broers en zussen, tot de CPN toetrad (Louis was vanaf medio 1943 een van de personen in de landelijke leiding van de illegale CPN, die toen uit drie en later zes personen bestond). Vanwege dat zijn vader aan tuberculose leed en daardoor niet kon werken had het gezin bijstand nodig, maar daarbij werden de inkomens van de kinderen afgetrokken. Om die reden ging Wim zelfstandig wonen.
Hij kreeg bij een stempellokaal na een toespraak voor werklozen kennis aan Nel Kok. In 1939 hielden ze een fietsvakantie rond het IJsselmeer. Zij fietste in een lange broek, wat wel zo makkelijk was. Of de duvel er mee speelde, passeerden ze op zondag Staphorst. Een vrouw in lange broek op de fiets op zondag kon volgens de lokale bevolking niet en er werden stenen gegooid. Om aan een Bijbelse steniging te ontkomen moesten ze flink doortrappen. In januari 1940 verhuisde hij van Amsterdam naar Den Haag en trouwde vanwege de oorlogsdreiging op 8 mei 1940 met Nel. Er was geen familie bij, want zijn broer Kees trouwde op dezelfde dag in Amsterdam. Wel was de communiste Pharailde de Visser-Van Winsberghe getuige.
Op zijn werk kon Harthoorn enthousiast vertellen over zijn levensidealen; het socialisme (communisme). Hij vertelde zo enthousiast over een betere wereld dat zijn collega’s hem de bijnaam ‘Bart’ gaven, afgeleid van de titel van de roman ‘Bartje zoekt het geluk’ van de schrijver Anne de Vries.
Meteen na de Nederlandse capitulatie trad hij toe tot de tweede formatie van het Haags communistisch verzet, dat na enkele maanden Vonkgroep ging heten. De groep verspreidde de vrijwel identieke bladen De Vonk en De Waarheid, plakte pamfletten aan en kalkte leuzen. Nel plakte samen met Chris van Spronsen pamfletten aan blinde muren en zogenoemde peperbussen (elektriciteitshuisjes met transformatoren). Verder werden verschillende stakingen georganiseerd, zoals bij de meubelfabriek Pander, de rubberfabriek Vredestein, het metaalbedrijf Van Heijst, Waldorp, de wasserij van Lips, de papierfabriek Van Gelder en de sigarettenfabriek Batschari. Sommige van die stakingen waren niet meer dan een werkonderbreking voor een vergadering van het personeel. De tweede formatie onderhield nauwe betrekking met de vereniging Perhimpoenan Indonesia.
Wim Harthoorn kreeg de leiding over zes cellen van ongeveer vijf man, die zo nu en dan in zijn woning vergaderden. Op die manier kwam de politie-infiltrant Johannes Hubertus van Soolingen ook bij hem binnen. Na de arrestatie van de leider van de Vonkgroep, Frans van Ophem, kreeg hij de leiding over ongeveer 300 personen.
Op 26 februari 1941, ’s-morgens vroeg, verspreidde hij oproepen bij de tramremise in Den Haag om het personeel voor het uitrijden te bewegen om ook aan de, een dag eerder in Amsterdam uitgebroken, Februaristaking mee te doen. Maar het personeel negeerde zijn oproepen.
Wim werd op 12 augustus 1941 in de vroege morgen gearresteerd door Leo Poos en Marten Slagter van de Haagse Politie Inlichtingendienst, terwijl nog twee andere politiemannen buiten op wacht stonden. Hij werd naar het kantoor van de Documentatiedienst aan de Laan Copes van Cattenburch 6 (nu Burgemeester Van Karnebeeklaan 6) overgebracht en vervolgens naar het Oranjehotel vervoerd, waar hij aan de Sicherheitsdienst werd overgedragen. Die dag werden er enige tientallen communistische verzetsmensen door de Haagse politie gearresteerd. Mogelijk gemaakt door de infiltratie actie door van Soolingen, in opdracht van burgemeester de Monchy.
In het Oranjehotel kwam hij in de cel bij Han Stijkel, die na een proces in Berlijn met een groot aantal medestanders gefusilleerd zou worden. Hij werd slechts een keer verhoord door de Sicherheitsdiensman Otto Lange. Bij het verhoor stond een dikke Duitser achter zijn stoel, waarschijnlijk was het Ernst Knorr. Toen hij zich bij een vraag van Lange van de domme hield, werd hij met een welgemikte slag door de dikke Duitser onder tafel geslagen. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er war Leiter einer Fünfergruppe der Illeg. CPN und hat Hetzschriften vertrieben. Er ist in ein KZ-Lager eingewiesen worden.’
Half maart 1942 werd Harthoorn naar kamp Amersfoort gestuurd en twee weken later op transport gezet naar het concentratiekamp Buchenwald, waar hij op 31 maart werd ingeschreven. Als reden voor zijn gevangenschap gaf hij op ‘War früher Mitglied der CPN’
Op 27 april 1942 werd hij overgebracht naar Groß-Rosen, een van de gruwelijkste concentratiekampen die er waren, waar hij te horen kreeg dat hij Nacht-und-Nebel-gevangene (NN) was en daarom niet naar huis mocht schrijven, en geen post mocht ontvangen. De Nederlanders zaten daar in Block 9, dat voor het grootste deel was gevuld door ‘groenen’, dat waren Duitse beroepsmisdadigers. Deze groenen onderwierpen de Nederlanders aan een ware terreur. Bijna alle Nederlanders moesten in de steengroeve werken, waar ze regelmatig met knuppels werden geslagen. Als hoofdmaaltijd kregen ze warm water met een koolblaadje er in. In mum van tijd veranderden ze in lopende skeletten. Betrekkelijk weinig gevangenen hebben het verblijf van vier of vijf maanden overleefd.
Op zaterdag 1 augustus keerde Wim ’s-avonds laat terug uit de steengroeve en moest zoals altijd met alle gevangen op de appèlplaats staan om geteld te worden. Tijdens het appèl kwam deze keer een bewaker langs om mensen voor een transport te selecteren, ze moesten zich bij een andere bewaker melden die hun nummer opschreef. Wim hoopte gekozen te worden, omdat hij zijn einde voelde naderen. Hij zag dat de mensen met de beste conditie niet gekozen werden, blijkbaar konden ze die nog goed als slaaf gebruiken. Ook de personen in de slechtste conditie werden niet gekozen, die gingen blijkbaar snel genoeg dood. Wim werd niet geselecteerd, waaruit hij concludeerde dat zijn conditie te slecht was. De volgende dag, zondag was er ’s-morgens weer bij het appèl weer een selectie, omdat er die nacht een paar geselecteerden gestorven waren. Weer werd Wim niet gekozen. En ’s-avonds weer niet. Toen gaf hij de moed op. Hij besloot zich de volgende dag ziek te melden. Er waren dan twee mogelijkheden: je kon je afzonderen naar een veldje en kon daar lekker in de zon liggen zonder te hoeven werken, maar kreeg dan nog minder voedsel en je was binnen een paar dagen dood; of je werd voor simulant uitgemaakt, waarna je met een knuppel werd afgerost en een bloedhond je overal beet en dan was je binnen een paar minuten dood. Maar hij maakte ook een tweede plannetje. De volgende dag, maandag een werkdag, was er weer een appèl en werden er weer mensen geselecteerd om de doden te vervangen. Weer werd Wim overgeslagen. Toen de bewaker voorbij was stapte hij achter zijn rug met de moed der wanhoop uit de rij om zich als geselecteerde te melden. Bij de andere bewaker aangekomen hoorde hij die roepen: ’Erwin, der Letzte’. Wim had op het nippertje zijn leven gered, maar daarvoor moest wel iemand anders in Groß-Rosen sterven.
Hij behoorde tot de eerste groep Nederlanders die op 3 augustus 1942 naar Dachau vertrok en op de zesde aankwam, waar hij op 9 augustus werd ingeschreven. Volgens de inschrijving in Dachau woog hij toen nog slechts 45 kg, wat een BMI van 15 betekent (de gewichten werden haastig afgelezen en op 5 kg afgerond, volgens Wim woog hij slechts 35 kg). Door de enorm slechte conditie stierven nog enkele medegevangenen uit die groep kort na aankomst.
Begin 1943 voerde hij op verzoek van iemand, een Kapo, uit het Duitse communistische verzet binnen het kamp een belangrijke, maar levensgevaarlijke taak uit. Hij moest een belangrijke brief gericht aan iemand in München laten posten. De Kapo zou de bewakende SS’er afleiden en uit zicht leiden. Wim werkte toen in een Kommando dat iedere dag het kamp uit marcheerde en grondwerkzaamheden buiten het kamp moest verrichten. Hij zou dan iemand van een ploeg niet-gevangenen, die nabij te werk waren gesteld, moeten aanspreken als die op weg naar het pishokje vlak langs hem zou lopen. Hij had uit hun praten en vloeken begrepen dat het Nederlandse NSB’ers waren. De kans op verraad van de poging tot brief posten was dus groot. Toch deed hij het en had geluk dat de NSB’er verontwaardigd was over de slechte behandeling door de Duitsers bij hun te werk stelling; hij wilde de brief wel posten.
Als gevolg daarvan kon Wim kort daarop een veilig baantje in het Revier (kampziekenhuis) krijgen, want iedereen die in het verzet binnen het kamp een klein beetje was ingewijd was belangrijk om te beschermen om later opnieuw te kunnen inzetten, zodat niet steeds opnieuw het risico genomen hoefde te worden om een nieuw persoon in te wijden. Omdat er formeel geen baantje in het Revier was, werd hij voor schijn een half jaar lang in het Revier opgenomen maar verzorgde wel echte zieken. Bovendien werd zijn Schreibverbot als Nacht-und-Nebelgevangene opgeheven, waardoor hij weer pakketten met levensmiddelen kon ontvangen en zijn gewicht weer flink toenam; hij deelde wel de inhoud deels met anderen in het Revier.
Hoe gevaarlijk de opdracht was, blijkt uit dat de Duitse communist die de opdracht had gegeven op een dag het Revier werd binnen gevoerd. Hij was tussen een stapel lijken bij het crematorium gevonden, maar bleek nog een beetje te leven. Hij was door de SS betrapt op ondergrondse praktijken en in de bunker doodgemarteld, zoals de SS dacht, om namen van andere verzetsmensen te achterhalen. Hij werd in het Revier opgekalefaterd, zijn kampnummer en identiteit werden verwisseld met iemand die in het Revier stierf. Later wisten ze hem op een transportlijst naar Buchenwald te zetten, waar het Duitse communistisch verzet zich over hem kon ontfermen en er geen gevaar voor herkenning door de SS was. Op 22 oktober 1943 werd hij naar het NN-kamp Natzweiler overgebracht.
In Natzweiler moest hij in de steengroeve werken. Op de weg naar de steengroeve was een stuk, waar geen bestrating was, maar stenen voor een bestrating op hopen klaar lagen. Op die plek moesten de gevangenen van de SS in looppas gaan, waarbij bewakers met knuppels slaande hen opjoegen. Regelmatig mensen struikelden, die snel overeind moesten komen, omdat erachter met SS’ers met bijtende bloedhonden liepen. Op dat stuk werd Wim door een knuppel in de nek geraakt en viel bewusteloos neer. Hij kwam nog net op tijd bij kennis om voor de hinden weg te kunnen rennen. De wond bleef nog wekenlang bloeden en etteren. Doordat communistische concentratiekampgevangenen na de oorlog in Nederland geen goed medische verzorging kregen, werd pas in 1959 ontdekt dat er een stuk bot uit een wervel in zijn nek was geslagen; een letsel dat nagenoeg altijd onmiddellijk dodelijk is.
Toen de geallieerde legers naderden werden de gevangenen in september 1944 naar Dachau geëvacueerd. Op 10 oktober 1944 werd hij naar het Aussenkommando Allach overgebracht en op 21 oktober keerde hij weer terug in Dachau. In Dachau liep hij tyfus op, wat hij maar ternauwernood overleefde. Op 29 april 1945 werd Wim door de Amerikaanse troepen bevrij Al spoedig konden veel gevangenen naar hun thuisland terugkeren, maar de Nederlanders niet. Uiteindelijk vertrok een klein groepje onder leiding Van Hans Teengs Gerritsen met een van de Amerikanen gekregen bus naar Nederland (daar is later een boek over verschenen: ‘De bus uit Dachau‘). In Nederland werd om hulp bij de evacuatie van de achtergebleven gevraagd. Zodoende werden er vrachtauto’s gestuurd om hen op te halen.
Wim keerde half juni 1945 in de laadbak van een vrachtauto naar huis terug. Omdat zijn haar na de tyfus nauwelijks wilde groeien had hij in de laadbak veel last van de koude wind. Daarom graaide hij in een klein stadje, waar langzaam gereden werd een alpinopetje van iemands hoofd. Iemand anders volgde het voorbeeld en pakte een deftige hoed. Vervolgens greep iemand een dameshoedje en daarna volgde een uitbundige dameshoed. Al gauw hadden velen een dameshoed op. Zo reed een vrachtauto met armetierig geklede uitgeteerde scharminkels met extravagante dameshoeden op hun Magere Hein-koppen door Duitsland. (Ik heb dit verhaal door verschillende personen schaterend van het lachen horen vertellen; allen claimden ze dat zij er mee waren begonnen. Toch geloof ik Wim dat hij met het alpinopetje begon, omdat hij er een basale reden voor had, maar anderen begonnen met dameshoeden). Ze werden in Nijmegen in een klooster ondergebracht, waar de nonnetjes goed voor hen zorgden.
Vervolgens werd hij naar Amsterdam gebracht en op de Dam afgezet. Daar moest hij gekleed in Duitse soldatenkledij met zware bepakking naar huis aan de Kramatweg lopen (hij had in Dachau gehoord dat er grote schaarste in Nederland was en had allerlei zaken uit de voorraadbarakken van Dachau gehaald. Achteraf had hij niets aan al die zaken als hakken en schoenzolen, maar een groot schaakbord met stukken had wel zijn waarde: ik heb er op leren schaken.) Het was een tocht van bijna vijf kilometer. Eerst ging hij bij zijn moeder aan het Sumatraplantsoen langs, want hij wist niet wat hij thuis zou aantreffen, omdat hij al bijna twee jaar niets van huis had vernomen. Vervolgens ging hij door naar huis en belde aan. Een jongetje, zijn zoontje dat hij vier jaar lang niet gezien had, deed open, die verschrikt naar achteren rende en riep: ‘Mamma, een Duitse soldaat.’
Zo eindigde een gevangenschap van bijna vier jaar, waarvan hij er 1142 als concentratiekamp-gevangene doorbracht. Maar voor hem telde alleen de honderd dagen in Groß-Rosen. Hij omschreef die periode cynisch als: ‘Buchenwald was een sanatorium waar je voor je gezondheid heen gaat, Dachau was een vakantiekamp waar je blij bent als je er heen mag, Natzweiler was een rotkamp, maar Groß-Rosen was zwaar, zwaar, zwaar, …’. (Het ‘sanatorium’ was gebaseerd op het feit dat hij er getuige van was dat een Duitse communist onder vals naam daar werd ondergebracht om weer te herstellen, het ‘vakantiekamp’ op dat hij zowel in Groß-Rosen als Natzweiler blij was dat hij naar Dachau mocht gaan.)
Het eerste jaar kon Wim door zijn slecht conditie niet werken. In Dachau had hij al een eerste opzet van zijn boek ‘Verboden te sterven‘ gemaakt en daar werkte hij verder aan. Ook werd hij weer politiek actief. Dat laatste was een doorn in het oog van de machthebbers en werd daarom aan het werk gestuurd, ondanks dat hij daartoe niet in staat was. Hij ging werken in de restaurant De rode Leeuw in Schoorl.
Hij verhuisde naar Den Haag en ging in de Lombokstraat 15 wonen, vlak bij de Scheveningse Bosjes. Eerst ging hij bij een vriend uit het kamp in een bar werken in Scheveningen werken, waar hij geld als water verdiende, omdat zwarthandelaren daar als gekken zopen. Het werk was echter te zwaar, waardoor hij een rustiger baan in restaurant ‘’t Goude Hooft‘ aannam. Als kelner was hij een vakman, waardoor hij soms uitgenodigd werd om bij staats banketten te bedienen. Het verdiende slecht, maar hij vond het toch een groot eerbetoon voor zijn vakbekwaamheid. Het meest trots was hij op een staatsbanket dat koningin Juliana aan eregast Churchill aanbood om hem te bedanken voor de Britse inspanningen bij de bevrijding van Nederland.
In 1946 startte voormalig Gestapo-agent Crabbendam, nu werkzaam bij het Bureau Nationale Veiligheid, een onderzoek naar hem vanwege het feit dat hij zo verderfelijk was geweest dat hij in 1941 verzetskrantjes had verspreid [blijkt uit brief aan burgemeesters in Nederland].
Aan zijn verblijf in de concentratiekampen hield Harthoorn veel medische problemen over. Hij had veel pijn, was duizelig, had hartkloppingen en oorsuizingen. Echter kreeg hij geen serieuze medische onderzoekingen en behandelingen, en werd door de Nederlandse overheid voor simulant uitgemaakt. In 1959 werd ontdekt dat hij al twee decennia met een gebroken nek rondliep: er was in Natzweiler met een knuppel een stuk bot uit zijn nekwervel geslagen. De situatie was levensbedreigend, maar hij moest de benodigde medicijnen wel uit eigen zak betalen, omdat die speciale medicijnen niet door het ziekenfonds vergoed werden. Pas na zeer veel inspanningen kon hij in 1963 een verzetspensioen krijgen, want de regering wilde aan communisten eigenlijk geen verzetspensioen toekennen: de regering vond dat communisten net zoals de Joden vervolgingsslachtoffers waren, en geen verzetsslachtoffers. Bovendien werd van hem geëist te bewijzen dat zijn letsel niet door een auto-ongeluk was ontstaan: probeer maar eens te bewijzen dat je nooit een auto-ongeluk hebt gehad!
Ik heb ontdekt dat de regering van de fascist De Quay (hij was een aanhanger van de fascist Salazar en vond Mussolini ook prijzenswaardig) ergens wel een punt had: de communisten waren voornamelijk slachtoffer van de vervolging die door de Nederlandse regering al voor de oorlog was ingezet. De Nederlandse overheid, aangestuurd door confessionele en liberale partijen, was de belangrijkste bestrijder van het verzet tijdens de oorlog.
In 1963 kwam Wim’s boek ‘Verboden te sterven’ uit met zijn ervaringen in de concentratiekampen.
In de periode dat zijn boek uitkwam, kwamen er veel vrienden uit de kampen langs, die allerlei soms leuke, soms wrede, soms avontuurlijke verhalen uit de kampen en terugkeer vertelden. Eentje, Jan (Eric) Krop zoon van een berucht anticommunistische dominee, kwam vaak lang. Hij gedroeg zeer vreemd, wat mijn vader karaktiseerde als kampkolder. Ik heb hem pas na de eeuwwisseling kunnen ontmaskeren als BVD-spion. Onder andere omdat Krop later tot burgemeester van Bleiswijk werd benoemd, vermoed ik dat zijn vreemde gedrag een toneelspelletje was. Ook kon ik op een keer de gesprekken in de woonkamer van een familie twee huizen verderop door de telefoon verstaan in een ongekend prachtige geluidskwaliteit. Omdat hier geen technische verklaring voor bestaat, vermoed ik dat het om een schakelfout bij het afluisteren door de BVD ging. Over de praktijken van de Oost-Duitse Stasi is iedereen hevig verontwaardigd, maar die van de BVD zijn gewoon identiek. Ik kan niet begrijpen waarom de BVD daar zoveel moeite in stak, want er was totaal niets interessants bij mijn vader te ontdekken.
Hij overleed in 1994 door een combinatie van medische problemen. Onder andere was er gangreen in het littekenweefsel op zijn benen gekomen. Die littekens waren ontstaan doordat hij onbeschermd met een mechanische breekhamer in de steengroeve had moeten werken, zodat steensplinters in zijn benen sloegen.
De gemeente ’s-Gravenhage heeft nooit enig medeleven, noch verontschuldigingen en ook geen schadevergoeding aangeboden voor de wreedheden, gezondheidsschade en financiële verliezen door het criminele initiatief van De Monchy op 15 mei 1940 om duizend communistische verzetsmensen voor de Duitsers op te gaan sporen en ook niet voor de wrede bloeddorstige mishandelingen door martelende Haagse politiemannen. Het enig wat de gemeente deed was een plein naar de liberale landverrader De Monchy vernoemen en er cynisch een bevrijdingsmonument op te plaatsen.
Jan Herder (Frits van den Hout)
Appelscha 16 november 1889, † Heerenveen 7 maart 1978
Jan Herder was gehuwd met Antje Zwart, had vier kinderen en woonde in Ooststellingwerf. Zijn beroepen waren timmerman en landbouwer.
Hij stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ´Spreker op congres NBC (Alkmaar 1934). Bestuur NBC (1934). Lid partijbestuur CPN Landbouwdeskundige voor de CPN Bestuur NBC Was in Rusland. Partijcongres CPN (Amsterdam 1935). Gemeenteraad Ooststellingwerf voor de CPN (1938). Kandidaat Provinciale Staten voor de CPN (1939).´
Hij was voor de CPN Gemeenteraadslid in Ooststellingwerf en kwam op voor de belangen van boeren.
Meteen na de Nederlandse capitulatie begon hij met het opbouwen van het communistisch verzet in het noorden van het land. Op 27 juli 1940 kreeg hij van de burgemeester te horen dat de Duitsers alle leden van de CPN verboden nog langer politieke activiteiten te ontplooien, en dat hij zijn werk voor de Gemeenteraad moest staken. Kort daarop moest hij zich melden bij de Sicherheitsdienst en een stuk ondertekenen dat hij niets tegen de Duitse overheid zou ondernemen. Desondanks bleef hij bijdragen aan de ondergrondse CPN, met name aan de opbouw van de illegale krant Het Noorderlicht.
Op 19 maart 1941 dook hij onder in Wierden, omdat er leden van de Noorderlicht groep waren gearresteerd. Zijn volgende onderduik adres, een paar maanden later, was bij Gerbert Bakker aan de Waldeck Pyrmontkade 2L in Den Haag. Op dat adres doken gedurende enige tijd ook zijn vrouw en een dochter onder. Ondanks voorzichtigheid was de Sicherheitsdienst erachter gekomen dat hij in Den Haag actief was, want hij werd daar op een Fahndungsliste (opsporingslijst) van 1 februari 1942 gezet. Op die lijst stonden ook Willem Donderwinkel, Jan van Kalsbeek, Rein Kloostra, Tjerk Kloostra, David Texeira de Mattos en Piet Wapperom.
Bakker had een drukkerij waar hij valse papieren, zoals voorlopige persoonsbewijzen, drukte en woonde zelf op de eerste verdieping. Herder participeerde in het Haags communistisch verzet. In februari 1943 vond er een schietpartij plaats tussen Tjerk Kloostra en enkele Haagse politiemannen. Kloostra werd van dichtbij door het hoofd geschoten en overleed twee weken later. Op het lichaam werd een halve enveloppe gevonden met het adres van Gerbert Bakker.
Een politieman in burger ging er op 15 februari 1943 heen en kreeg op het tonen van de halve enveloppe een hoeveelheid stencilinkt. De politieman vertrok weer en even later zag Bakker vijf mannen naderen. Hij probeerde door de tuin te vluchten, maar werd gegrepen, waarna de politie het huis binnentrad. Herder was naar de buren aan de andere kant van de gang gevlucht. Dat was een Duits echtpaar dat hem verborg. De politie bleef nog enkele dagen in de woning om aanbellende personen aan te houden. Herder kon echter de volgende dag, verstopt in een opgerold vloerkleed, onder het oog van de politie uit het huis gehaald worden. Hij dook na de inval meteen onder, eerst in de Haarlemmermeer en daarna in de omgeving van Rotterdam. Hij ontving een persoonsbewijs op naam van Frits den Hout. Het persoonsbewijs was door een verzetsvrouw gestolen uit het gemeentehuis in ’s-Gravenzande.
Jan werd eind 1943 gearresteerd door de Rotterdamse politie. Alhoewel de politie doorhad dat hij een valse identiteit gebruikte, gaf hij zijn echte naam niet prijs. Herder werd in kamp Amersfoort opgesloten. Hij werd op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, vrijgelaten en dook meteen weer onder. In 1946 verliet Herder, na een conflict, de CPN en werd lid van het CNV.
Willem Arend Herder (Paul Hofman)
Haule 5 juni 1920, † Heino 8 maart 2009
Willem Herder was een zoon van de bekende communist Jan Herder. Hij nam deel aan het verzet van de Noorderlicht-groep. Omdat er arrestaties in de groep plaats vonden dook hij met zijn vader op 19 maart 1941 onder in Wierden en daarna op verschillende andere adressen in Den Haag. In Den Haag was dat bij Herman van Koert in de Johannesburgstraat 43, en later bij Piet Wapperom in de Vreeswijkstraat 380. Vervolgens huurde hij in Den Haag een kamer in de Van Blankenbrugstraat 6 en dook daarna weer onder bij Anna Catharina van Koert-Mulder; haar man was al op 11 augustus 1941 gearresteerd. Daarna heeft hij een tijdje ondergedoken gezeten bij Jacob de Blaazer op de Harstenhoekstraat 51 in Scheveningen.
Willem deed onder de schuilnaam Paul Hofman mee aan het Haags communistisch verzet, onder andere door de distributie van De Waarheid en het aansturen van twee cellen met als leiders respectievelijk Johannes Philippus Bronkhorst en Johan Philip Wagner. Bronkhorst had zonder het te beseffen in september 1942 de al sinds 1923 werkende politiespion Van Soolingen in het verzet opgenomen. Daardoor kon de belangrijke verzetsman Jaap Boekman in de val gelokt worden.
Op 9 februari 1943 vond de Sicherheitsdienst het tijd om ook Bronkhorst te arresteren. Er werd een politiepost in huis, Schoolmeesterstraat 4 of Middenstraat 60, achtergelaten om aanbellende personen aan te houden. Twee dagen later belde Willem Herder aan om 25 krantjes af te leveren. In het huis waren de politiemannen Van der Weerd en Heijnis aanwezig. Toen de deur werd opengedaan kreeg Herder meteen een pistool onder zijn neus geduwd en werd snel een knevelband om zijn polsen gedaan. Hij werd met handboeien aan een politieman gebonden en lopend naar een politiebureau gebracht. Op de Laakkade wist hij de agent echter te overmeesteren, maar had te veel tijd nodig om het pistool te pakken te krijgen. De collega van de politieman die achter hen fietste, gooide zijn rijwiel op Herder waarop hij de worsteling moest staken.
Later die dag werd Herder zwaar mishandeld door de Sicherheitsdienstman Otto Lange en de Inlichtingendienstman Veefkind sr. Hij werd later ook nog mishandeld door de wrede Sicherheitsdiensbeul Knorr en politieman Van der Weerd. Herder kreeg twee blauwe ogen geslagen en een tot bloedens toe kapotgeslagen mond. Kennelijk had Herder een agenda met afspraken bij zich, want de Sicherheitsdienst vermeldde in een rapport dat ze erachter waren gekomen dat Herder de volgende dag op verschillende openbare plekken in de stad afspraken had. Herder werd met een bezemsteel in een broekspijp aan zijn been gebonden, zodat hij niet kon vluchten, en zijn handen, via in zijn zakken geknipte gaten, onzichtbaar op de rug gebonden op de ontmoetingsplekken neergezet. Op het Oranjeplein liep zo Adrianus Nas in de val, die later gefusilleerd zou worden.
Later die dag had Herder een ontmoeting gepland met Piet Wapperom op het Hobbemaplein. Wapperom was echter al enige dagen eerder gearresteerd en had die afspraak cryptisch in zijn agenda vermeld, maar wist de Sicherheitsdienst wijs te maken dat de afspraak in de Hobbemastraat was. Herder zag op het Hobbemaplein Wapperom onder bewaking voorbijkomen. Toen de tram kwam bleek Tjerk Kloostra daar uit te stappen. Die sprak Herder aan, terwijl die probeerde hem onopvallend op het gevaar te wijzen. Tjerk lachte eerst, maar toen hij de wonden in het gezicht van Herder zag en bovendien geen hand kreeg, maakte hij zich snel uit de voeten. Herder zag de politieagenten Jochem de Graaf en Cornelis van Hees achter hem aan rennen. Toen hoorde Herder schieten, dat was Kloostra die in een val van de Sicherheitsdienst liep en een van de Duitsers doodschoot. Kloostra vluchtte verder en kreeg vier politiemannen achter zich aan. Hij werd in een huis overmeesterd en werd door de politieman Jochem de Graaf door het hoofd geschoten.
Herder werd op 3 april naar de gevangenis aan het Wolvenplein in Utrecht gebracht voor een proces, waarbij een aantal communisten ter dood werden veroordeeld, maar Herder niet. Op 8 oktober 1943 werd hij in het concentratiekamp Dachau ingeschreven, met als reden ‘CPN Tätigkeit’. Op 30 juni kwam hij terug in het Oranjehotel om vervolgens op 8 oktober naar kamp Vught te worden overgebracht. Op 30 juni 1944 werd hij naar het concentratiekamp Allach gestuurd, wat een bijkamp van Dachau was. Hij werd daar op 24 mei 1945 bevrijd en pas op 30 juni naar Nederland gerepatrieerd.
Ing. Andries Willem graaf van Hogendorp heer van Hofwegen
Breda 1 februari 1897, † Den Haag 3 mei 1982
Andries Willem graaf van Hogendorp heer van Hofwegen was van beroep ingenieur. Zijn betovergrootvader in mannelijke lijn, Diederik Johan François Des H.r. Rijksgraaf van Hogendorp, was de vader van Gijsbert Karel graaf van Hogendorp, die na het vertrek van de troepen van Napoleon uit Nederland het driemanschap vormde, dat de terugkeer van het huis van Oranje voorbereidde. De overgrootvader van Diederik, Gijsbert Des H.r. rijksgraaf van Hogendorp, kreeg deze titel in het begin omstreeks 1745 door de Duitse keizer Karel VII verleend. De term ‘Des H.r. rijksgraaf’ betekent ‘graaf van het Heilige Roomse Rijk van de Duitse natie’.
Het is ongebruikelijk om iemand, die na het koninklijk huis de hoogste adellijke titel van Nederland droeg, te zien bewegen in communistische kringen. In zijn jonge jaren deed hij veel aan atletiek; hij nam deel aan wedstrijden 800 m hardlopen.
In de jaren twintig vertrok hij naar de Sovjet-Unie om daar mee te helpen aan de verbetering van het spoorwegnet. Na enige jaren kwam hij enigszins gedesillusioneerd terug. Hij ging wonen in pension Schuitert aan de Delistraat 55 in Den Haag. Dat was nog geen 300 meter van het communistisch Gemeenschapshuis aan de Bankastraat 131, waar Sally Dormits, Leo Ziekenoppasser, Tilly de Vries en andere communistische verzetsmensen gewoond hebben. Of ze ook met elkaar te maken hebben gehad is mij onbekend.
Zijn naam kwam al op 9 september 1940 voor in het Fahndungsblatt der Deutsche Kriminalpolizei (opsporingsblad van de Duitse politie). Hij werd op 11 november 1942 door de Sicherheitsdienst man Herbert Gross van het Referat IVA1, Bekämpfung Kommunismus, gearresteerd samen met de in 1922 geboren Emile Knoote. Hij werd achtereenvolgens overgebracht naar de gevangenissen in Rheinbach op 16 april 1944, Siegburg op 25 mei en Dieburg op 11 september.
Herman Holstege
Oosterbeek 6 oktober 1910, † Den Haag 3 september 1941
Herman Holstege was gescheiden, maar had een relatie met Sara Dorothea Kolwegen. Hij kwam in 1941 in de Aucubastraat 36 wonen. Ze verwachtten een kind dat in september of oktober 1941 geboren zou worden; ook had hij twee kinderen uit een eerder huwelijk. Zijn beroep was meubelmaker.
Holstege stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ´Politiek leider CPH. district Gelderland. Voorzitter CPN afdeling Oosterbeek (1939)’. Kandidaat gemeenteraad Renkum en Provinciale Staten Gelderland (1935)´.
Hij sloot zich meteen na de Duitse inval aan bij het communistische verzet. Zijn functie was instructeur voor het district Rotterdam, wat wil zeggen dat hij opdrachten van de landelijke partijleiding naar de leiding van het district overbracht en omgekeerd mededelingen en verzoeken naar de partijleiding overbracht. Hij gebruikte de schuilnaam Pietersen. Zijn contactpersoon in Schiedam was Martinus Rijken en die in Leiden Johannes Onvlee.
Omstreeks juni 1940 werd hij instructeur in Den Haag, als opvolger van de ondergedoken Toon van der Kroft. Hij gaf de opdracht van de landelijke CPN-leiding door dat er bedrijfsinformatie over productie, leveranciers en afnemers verzameld moest worden. Dit leidde tot de ontdekking door Arie Kloostra dat er bij het meubelbedrijf Pander voor Duitse Junker 52 transportvliegtuigen duizenden onderstellen op ski’s gebouwd moesten worden voor een oorlog in de Sovjet Unie.
Ter ondersteuning had hij als koerierster Hermeintje Heimans, maar die werd op 18 juni 1941 gearresteerd. Ze was niet bestand tegen de psychische druk van het schreeuwen tijdens verhoren, sloeg na een maand door, en vertelde zijn woonadres. Hij was ondertussen ondergedoken, maar keerde voor overleg met zijn broer op 31 juli in zijn woning terug, waar zijn broer voor een vakantie verbleef. Kennelijk werd de woning geobserveerd, want de volgende dag om 7.30 uur ’s-morgens werd hij gearresteerd door een team bestaande uit de twee Sicherheitsdienstmannen Otto Lange en Friedrich August Enkelstroth, de Inlichtingendienstman Veefkind en de vooroorlogse infiltrant van de Inlichtingendienst Willem van Duivenboden. Ze hadden een breekijzer bij zich. Toen de deur werd opengedaan liepen ze rechtstreeks naar de plek op de tweede verdieping waar illegale lectuur en andere zaken onder de planken vloer lag, braken de vloer open met het breekijzer, en namen de spullen in beslag. Waarschijnlijk had Hermijntje de plek verraden.
Uit de verhoren van Hermijntje had de Sicherheitsdienst de indruk gekregen dat Holstege in verbinding stond met de partijleiding in Amsterdam, en dat zou de hoofdprijs voor de Duitsers zijn. Holstege werd in het Oranjehotel dagelijks intensief verhoord, maar hij gaf niets prijs. Knorr en Lange hadden haast en daarom kozen ze voor een andere aanpak. Ze lieten op 2 september twee Sicherheitsdienstmannen uit Amsterdam overkomen en vormden een verhoorteam van vijf man: Knorr, Lange, de twee Amsterdammers en Veefkind. Ze zetten Hermijntje op de gang neer, die hadden ze nodig om gegevens te verifiëren.
Holstege werd uit zijn cel gehaald en naar de verhoorkamer in cel 607 gebracht. Om zes uur ’s-avonds begon het verhoor dat in eerste instantie met veel mishandelingen gepaard ging. Knorr, Lange en waarschijnlijk ook Veefkind sloegen bij toerbeurt met een gummiknuppel. Toen Holstege bleef zwijgen gingen ze tot martelen over. De broek van Holstege werd naar beneden getrokken en Knorr porde met een gummiknuppel in zijn anus. Er vloeide veel bloed, wat een teken is dat zijn inwendige organen kapot gestampt werden. Het gebrul van Holstege was in de hele gevangenis te horen. Om 7.30 uur werd de martelsessie beëindigd, waarschijnlijk omdat Holstege het bewustzijn had verloren. Holstege werd naar een nabijgelegen lege cel gesleept en daar neergekwakt. Het was een donkere cel, waarin gevangene voor straf in gegooid werden.
Daarna werden nog twee communisten verhoord, waarbij Frans van Ophem. Het lichaam van Holstege werd aan hen ter intimidatie getoond met de mededeling dat hen dat ook te wachten stond. Holstege had sidderingen over het hele lichaam. In de cel kwam Holstege bij kennis en wist via een gat in de muur de communist Fred Donderwinkel te spreken te krijgen. Die zat ook in een donkere cel. Hij zei dat die moest blijven zwijgen en dat hij zijn vrouw de groeten moest doen, omdat hij het niet zou overleven. Ook schreef hij met bloed nog een boodschap aan zijn vrouw op de onderkant van zijn schoenen. Toen ze de schoenen kreeg was de boodschap onleesbaar, ze bewaarde de schoenen om die na de oorlog met technische hulpmiddelen te laten leze, maar tijdens de hongerwinter zat iemand zo verlegen om schoenen dat ze hem die schoenen gaf en de laatste boodschap wegsleet.
Holstege overleed de volgende ochtend. De Sicherheitsdienst probeerde het te verkopen dat hij zich door ophanging aan de verwarmingsbuizen van het leven had beroofd, maar er waren geen striemen in de hals en de verwarminsbuizen liepen op een halve meter hoogte. Zijn lichaam werd voor begrafenis vrijgegeven in een verzegelde kist, die niet mocht worden opengemaakt. Veefkind en twee andere politiemannen zagen erop toe dat de kist niet werd opengemaakt en keken toe wie op de begrafenis kwamen.
Lange schreef een verslag van het verhoor en daarin stond dat Holstege hen toch nog bij de neus had gehad door allemaal valse namen te noemen. Maar kennelijk had het verhoor toch nog wat opgeleverd want Lange arresteerde Holstege’s Rotterdamse contact Martinus Rijken op 5 september en de volgende dag nog een Schiedamse communist, terwijl hij arrestaties daar aan de Rotterdamse Aussenstelle van de Sicherheitsdienst behoorde over te laten. Knorr en Lange hadden geen tijd om de zaak van de Schiedamse en Rotterdamse communisten aan te pakken, want ze moesten eerst de Haagse arrestanten afhandelen. Pas eind december 1941 werd een aanvang gemaakt met het onderzoek naar de Schiedammers. Het leidde tot ongeveer 30 arrestaties, waarvan er 25 om het leven kwamen. Het was een groep waar Gerrit Kastein leiding aan gaf.
Wat Holstege onder zijn schoenen geschreven had, was onleesbaar; zijn weduwe had later de schoenen aan iemand gegeven die ze hard nodig was, waardoor het na de oorlog niet meer onderzocht kon worden.
Na de oorlog ontkende Veefkind dat hij bij de marteling aanwezig was en gaf als alibi dat hij op dat moment een poging deed Gerrit Kastein te arresteren. De stem van Veefkind was tijdens het martelverhoor echter herkend door de communist Ben Robers, die in een naburige cel zat, en Fred Donderwinkel herkende de stem van Veefkind toen die Holstege in de cel naast de zijne smeet. De echtgenote van Kastein haalde het alibi onderuit door te verklaren dat Veefkind niet tot de twee politiemannen behoorden die de arrestatiepoging ondernamen. Na de oorlog werd de relatie tussen Holstege en Kolwegen als huwelijk erkend, en het na zijn dood geboren kind als het zijne. Dat was van groot belang voor de weduwe, omdat ze op deze manier recht op een weduwenuitkering kreeg.
Antonie Hölzel
Deventer 7 mei 1909, † Neuengamme 20 april 1945
Antonie Hölzel was gehuwd met Alberdina Petronella Bevelander en had een kind. Hij woonde aan de Stille Veerkade 8 in Den Haag. Zijn beroep was vrachtwagenchauffeur, maar er wordt ook vermeld dat hij kelner was.
Hij werd op 9 september 1941 gearresteerd in de actie tegen Haagse communisten, die was voorbereid door de politie-infiltrant Van Soolingen, en in het Oranjehotel opgesloten. Half maart 1942 werd hij naar kamp Amersfoort gestuurd en twee weken later naar het Duitse concentratiekamp Buchenwald. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er hat vor den 22.6.41 die illegale Hetzschrift “De Waarheid” bezogen. Er ist einem Kz-Lager zugewiesen geworden.’ Op 6 juni 1944 werd hij op transport naar het concentratiekamp Neuengamme gezet.
In Neuengamme werden medische experimenten op gevangenen uitgevoerd. Die experimenten behelsden een opzettelijke besmetting met tuberculose om vervolgens toe te kijken hoe de besmetting verliep, en zich over andere gevangenen verspreidde. Door die tuberculose epidemie zijn duizenden gevangenen om het leven gekomen, waaronder honderden, in meerderheid communistische, Nederlandse gevangenen. Ook veel Haagse communisten zijn op die manier om het leven gekomen. Een oom van mij overleefde de epidemie, doordat hij immuun was. Zijn vader was eerder aan tuberculose was gestorven. Uiteindelijk kwam hij op een gruwelijke wijze om het leven aan boord van de Cap Arcona.
Die experimenten kregen een vervolg met onderzoek door de Duitse arts Kurt Heißmeyer naar de aanmaak van antilichamen in het lichaam. Op 27 november 1944 werden er twintig Joodse kinderen onder begeleiding van drie Poolse verpleegsters in Neuengamme aangevoerd voor medische experimenten. Na vijf dagen werden de verpleegsters opgehangen. Twee Franse onderwijzers en de twee Nederlandse gevangenen Dirk Deutekom en Antonie Hölzel werden als verzorger aangesteld. Ze hebben hun best gedaan om de kinderen afleiding en troost te bieden. De experimenten begonnen midden januari 1945, ze werden verricht op de 20 kinderen (10 jongens en 10 meisjes), op 10 Poolse vrouwelijke gevangenen, en 10 mannelijke gevangenen (vier Polen, twee Fransen, twee Nederlandse broers, een Italiaan en een Joegoslaaf). Ze kregen zonder verdoving een flinke snee in de borstkas en daarin werd een vloeistof met tuberculose-bacteriën ingewreven. Na twee dagen kregen ze hoge koorts. Toen kregen ze een rubberslang door de luchtpijp naar de longen gepropt. Dit was buitengewoon pijnlijk en ging gepaard met bloedingen in de longen. Door de slang werd dezelfde vloeistof met bacteriën rechtstreeks in de longen gegoten. Een gevangene, die arts was, moest via een operatie de aangemaakte lymfe uit de longen halen. Er werd geconstateerd dat er geen antilichamen werden aangemaakt.
Toen de Britse troepen naderden moesten de sporen van dit experiment uitgewist worden. De slachtoffers werden in de nacht van 21 op 22 april naar de kelder van een leegstand schoolgebouw aan de Bullenhuser Damm overgebracht. De kinderen kregen een morfinespuit en werden een voor een in een strop aan een spijker gehangen, waarna de beul er met zijn volle gewicht aan ging hangen. Verder werden 28 andere gevangenen, die bij de experimenten gedwongen geassisteerd hadden (bijv. de brengers van voedsel aan de kinderen), zonder verdoving op dezelfde wijze opgehangen, zodat ze bij vol bewustzijn langzaam gewurgd werden. Hölzel en Deutekom kwamen ook op deze ellendige manier aan hun einde.
Kurt Heißmeyer werd in eerste instantie niet vervolgd voor deze gruwelijke moorden, en kon in Oost-Duitsland gewoon als arts aan het werk blijven. Pas in december 1963 werd hij gearresteerd. In 1966 werd hij tot levenslang veroordeeld en in 1967 overleed hij aan een hartaanval.
In 1948 werd in Hamburg een overlijdensacte voor de slachtoffers opgesteld met als doodsoorzaak ‘Erhängen’.
Hendrik Johannes Wilhelmus van der Horst
Den Haag 22 augustus 1912, † Groß-Rosen 26 november 1942
Hendrik Johannes Wilhelmus van der Horst (roepnaam Henk) was getrouwd met de communistisch gezinde Bertha Dikker, die van Joodse afkomst was. Hij woonde bij zijn ouders aan de Thomsonlaan 208 in Den Haag en was van beroep fotograaf. Henk studeerde aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten het vak Reclameontwerpen. Hij specialiseerde zich in portretfotografie en stadsbeelden, waar tegenwoordig lovend over geschreven wordt. Hij maakte reportagefoto´s voor onder andere het blad De Wereldkroniek. Ook maakte hij een fotomontage gemaakt voor de Economische Voorlichtingsdienst van het Ministerie van Economische Zaken, getiteld ´Menschelijke consument 9.000.000´ wat laat zien welke voedingsmiddelen bij de consument terecht komen. Hij vestigde zich als freelancefotograaf en reclameontwerper. Samen met zijn jeugdvriend, de schilder Kees Andrea, bracht hij in 1938 een bezoek aan Hongarije. Als fotograaf en reclameontwerper had hij o.a. contact met Henri Pieck, Cas Oorthuys en Piet Zwart.
Drie werken uit het oeuvre van Henk van der Horst
Van der Horst trouwde op 2 november 1940 met de Joodse Bertha Adela Dikker waarbij een rol speelde dat het haar, vanwege het gemengde huwelijk, enige bescherming bood. Zij was communistisch gezind en bevriend met de communistische politicus Ko Beuzemaker. Bertha was verbonden aan het secretariaat van het Comité Hulp aan Spanje en kende waarschijnlijk uit dien hoofde Frans van Ophem, die ook voor dat Comité actief was.
Henk trad al vroeg toe tot het Haagse communistisch verzet. Begin 1941 nam hij de plaats in van Hannes Rustemeijer, in het duo dat de leiding had over De Vonkgroep. Hij vormde een duo met Frans van Ophem. Hij werkte vooral samen met Henri Pieck, Jan Schalker, Nico Wijnen en Freek Driessen.
Als gevolg van de infiltratieactie door Johannes Hubertus van Soolingen, in opdracht van burgemeester De Monchy, werd hij op 5 augustus 1941 gearresteerd door de Inlichtingendienstman Johannes Hubertus Veefkind sr. en de politie-infiltrant Willem van Duivenboden.
Henk werd half maart 1942 naar kamp Amersfoort overgebracht, en twee weken later naar het concentratiekamp Buchenwald waar hij op 31 maart werd ingeschreven. Als reden voor zijn gevangenschap werd vermeld ‘Herstellung und Verbreitung kommunistischer Hetzliteratur’.
Op 27 april 1942 werd hij op transport gezet naar het gruwelijke Nacht-und-Nebel-concentratiekamp Groß-Rosen. Hij stierf daar op 26 november 1942. De relatief lange overlevingstijd suggereert dat hij niet (meteen) in de steengroeve heeft gewerkt. Als doodsoorzaak wordt longontsteking genoemd, maar dat kan verzonnen zijn. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat alleen: ´in KL verstorben´. Zijn echtgenote moest voor de overlijdensacte een Reichsmark betalen.
Bertha dook na Henk’s arrestatie onder bij de tekenaar Kees Andrea.
Cornelis Petrus Augustus Hos
Den Haag 25 augustus 1916, † Auckland (Nieuw-Zeeland) 3 december 2015
Cornelis Petrus Augustus Hos (roepnaam Kees) was gehuwd met Abertine de Leede en had een kind. Hij woonde aan de Cromvlietkade 58 in Rijswijk.
Kees volgde een opleiding aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag. Hij werd tekenleraar en later docent aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten. Na de oorlog werd hij kunstschilder, graficus, ontwerper, aquarellist en tekenaar. Hij ontwierp onder andere voor de PTT een postzegel met een toeslag voor de kankerbestrijding.
Tijdens de oorlog liet hij Joden bij hem thuis onderduiken; hij had een schuilplaats onder de vloer. Onder hen waren Hans en Annetje Polak-Kupferschmidt, die in het communistisch verzet actief waren.
Langs deze weg begon Hos werkzaamheden voor het communistisch verzet te verrichten, hoewel hij zelf geen communist was. Zijn belangrijkste bijdrage was de inzet van zijn capaciteiten als graficus om persoonsbewijzen (PB) te vervalsen. Deze vervalste PB’s kwamen via Polak’s huisvriend Frits Boverhuis bij de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) terecht. Hos had ook zijn eigen familieboekje vervalst door het kind van het ondergedoken paar onder de naam Evelyne erin bij te schrijven.
De V-Mann Johannes Bosschieter achterhaalde de schuilplaats van het paar Polak-Kupferschmidt en op 24 april 1944 volgde een inval van de politie, waarbij het paar gearresteerd werd. De onderduikers wisten de politie ervan overtuigen dat het niet hun kind was, zodat ze het niet meenamen. De politie kreeg het later alsnog door en wilde het kind oppakken, maar die was ondertussen al in veiligheid gebracht door het communistisch verzet.
Hos was op het moment van de inval niet thuis, en dook vervolgens onder bij Catharina Jacoba Pigge aan de Ampèrestraat 196. Eigenlijk was dat de woning van Lehman Bronkhorst, maar die was al anderhalf jaar eerder als communistisch gijzelaar gearresteerd. Pigge had een relatie met Bronkhorst en woonde eerder in de Zoutmanstraat 33: twee huizen naast het gezin Kupferschmidt. Op 29 april volgde er om 21.20 uur een inval bij Pigge door een team bestaande uit de Sicherheitsdienstman Fritz Ernst Wilhelm Koch, de politiemannen Johannes Krom en Antonie Bolland en de V-Mann Johannes Bosschieter. Er was net een vergadering gaande om de arrestatie van het paar Polak-Kupferschmidt te bespreken. Kees Hos, Samson Polak, Andries Gritter en Catharina Pigge werden gearresteerd. Krom sloeg hierbij Hos in het gezicht. Volgens de politie volgden hierna nog twaalf arrestaties van communisten (welke is mij onbekend). De arrestanten werden afgeleverd bij het Referat 4B4 van de Sicherheitsdienst, dat was volgens de nummering van dat moment het Judenreferat. Maar ze werden vervolgens overgeheveld naar Referat 4E, wat de contraspionage was, onder leiding van Joseph Schreieder en Friedrich Frank, maar ook het centrum van een corruptiespel, waarbij Siecherheitsdienstfunctionarissen zich verrijkten door arrestanten te laten vrijkopen voor grof geld.
Frits Boverhuis uit de leiding van de LO vond de bijdrage van Hos voor het verzet van zo een groot belang, dat hij alles in het werk wilde stellen om hem vrij te krijgen. Via Montfoort werd Salter benaderd en die sprak Frank aan. Een vrijlating van Hos paste goed in het corruptiespel van Fritz Hillesheim, Friedrich Frank en Reinder Zwolsman. Zo kon Hos na een gevangenschap van enkele weken voor 5.000 gulden vrijgekocht worden, maar een vrijkoop van Hans Polak werd geweigerd. Hos werd vanuit het Oranjehotel in een auto gezet, naar de Dierentuin (aan de Raamweg) gereden en mocht van de V-Mann Hendrikus Wilhelmus Vastenhout de auto verlaten. Hos weigerde in eerste instantie uit te stappen, omdat hij vreesde ´auf der Flucht erschossen´ te worden, maar er restte hem geen andere mogelijkheid. Hij stapte uit, en de auto reed weg. Hos liep toen naar Antonius Montfoort.
In 1956 verhuisde Kees Hos naar Nieuw-Zeeland, waar hij een in brede kring gewaardeerde carrière als kunstenaar opbouwde. In 1971 verhuisde hij naar Australië, waar hij hoofd van een kunstacademie werd.
Johan Hinrik Janzen (Leo, Toon, Pietersen, Jan van Gellekom)
Amsterdam 14 september 1909, † Waalsdorpervlakte 10 augustus 1943
Johan Hinrik Janzen was stukadoor van beroep. Bij het uitbreken van de oorlog woonde hij aan de Marnixstraat 330 in Amsterdam.
Zijn naam komt voor op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Partijcongres CPN (1935). Secretaris sectie Jordaan (1935). CPN partij- en districtsbestuur (1939). Kandidaat gemeenteraad (1939). Lid controlecommissie CPN‘.
Janzen was aanwezig bij de vergadering van het partijbestuur van de CPN, op 15 mei 1940 in gebouw Parlando aan het Frederiksplein (in de restanten van het afgebrande Paleis voor Volksvlijt), waar de ondergrondse CPN werd opgericht. Zijn schuilnaam was Leo.
Hij dook in juli 1940 onder bij Nicolaas Peeters, in de Goudenregenstraat 154 in Den Haag. Janzen was een van de twee instructeurs (personen die boodschappen tussen de landelijke illegale partijleiding en lokale illegale partijafdeling overbrachten) voor Rotterdam, Den Haag en Leiden (samen met Herman Holstege). Hij had wekelijkse bijeenkomsten met Frans van Ophem en Johannes Rustemeijer bij Van Ophem thuis. Janzen stond ook in contact met Jan Geluk en Hermijntje Heijmans. Zijn contact met de landelijke partijleiding liep via Jan Dieters in Amsterdam. Zijn Rotterdamse contact was Jan van Weelde van de communistische boekhandel Pegasus aan de Vijverhofstraat. Hij gebruikte diverse schuilnamen als Leo, Toon, Pietersen en Jan van Gellekom.
Op 3 februari 1943 werd Janzen gearresteerd ten gevolge van het doorslaan van Jaap Boekman. Bij zijn verhoor gaf hij relatief veel informatie aan de Duitsers vrij, maar alle informatie betrof personen die al lang daarvoor gearresteerd waren, en voor een deel al dood waren.
Hij werd op 16 februari naar het concentratiekamp in Vught overgebracht. Op 13 juli werd hij teruggehaald naar het Oranjehotel, om op 17 juli naar Utrecht te worden overgebracht voor een proces tegen tien gearresteerde communisten. Zeven van hen werden ter dood veroordeeld, waaronder Janzen. Hij werd op 10 augustus 1943, samen met een aantal andere communisten, op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd.
Mr. Simon de Jong
Amsterdam 20 augustus 1896, † Auschwitz 14 augustus 1942
Simon de Jong (roepnaam Piem) was eerst gehuwd met Bernhardina Hugona Johanna (Berny) van Lier (die later met Henri Pieck zou trouwen) en had twee kinderen met haar. Later huwde hij Adriana van Bennekom, met wie hij een kind kreeg. Hij woonde aan de Oudeschans 10 I in Amsterdam, en was van beroep advocaat en procureur.
Voor de oorlog trad Simon regelmatig op als advocaat voor de CPN en linkse mensen die bij demonstraties en dergelijke gearresteerd werden. Hij was als juridisch adviseur werkzaam voor de Internationale Rode Hulp. De Jong trad verschillende malen op bij bijeenkomsten van de Rode Hulp, antimilitaristen en vredesmanifestaties, en daarom werd hij veelvuldig vermeld in rapporten van de Centrale Inlichtingendienst.
Tijdens de oorlog participeerde hij in het verzet. Vanwege zijn Joodse achtergrond moest hij onderduiken. Dat deed hij op het adres Verhagen Metmanstraat 14 in Rijswijk, wat slechts 200 meter verwijderd was van het adres van Henri Pieck. Hij werd in 1942 gearresteerd en kwam al op 14 augustus 1942 in Auschwitz om het leven. Vanwege het korte verblijf in Auschwitz lijkt het aannemelijk dat hij vergast werd.
Herman Henri de Kadt
Rotterdam 18 april 1907, † Dachau 17 oktober 1941
Herman Henri de Kadt was gehuwd met Betty Bernardine van Aalten, die uit Den Haag afkomstig was. Zij was van Joodse afkomst. Op 13 februari 1941 kregen ze een kind. Het is maar de vraag of Herman dat geweten heeft, want hij zat toen al in een Duitse gevangenis. Het stel woonde aan de Coolhaven150 B in Rotterdam. Zijn beroep was bedrijfsorganisator, wat inhield dat hij allerlei activiteiten bij bedrijven, zoals tentoonstellingen, demonstraties, vergaderingen en feesten organiseerde.
De Kadt werd in 1933 door België uitgewezen vanwege het maken van communistische propaganda. Hij maakte deel uit van de groep Wollweber (een spionagegroep van de Sovjet-Unie met als formele naam Internationale Zeeliedenhulp), die in de Rotterdamse haven springstoffen, wapens en communistische propaganda aan boord van zee- en binnenschepen met bestemming Duitsland bracht. In het buitenland bracht de groep schepen met bestemming Franco-Spanje met bommen tot zinken. De Kadt hield zich bezig met het aan boord van schepen laten brengen van Duitstalige communistische propaganda, gericht tegen Hitler. Bij dat laatste werkte hij samen met Marianne Brilleslijper. Waarschijnlijk is zijn naam in 1937 door Anton van der Waals achterhaald en, in opdracht van burgemeester Droogleever Fortuyn, door Christoffel Bennekers van de Rotterdamse Politie Inlichtingendienst aan de Gestapo in Hamburg medegedeeld.
De Kadt liet zijn gezin op 14 oktober 1936 in het bevolkingsregister van Den Haag inschrijven, waarbij hij als vorige woonplaats Gent aangaf. Vier maanden later verhuisde hij naar de Adelheidstraat 219, en in oktober 1937 vertrok het stel naar Coolhaven 150 B in Rotterdam.
Hij stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Saloncommunist CPN District Rotterdam (1940). Sectiebestuur CPN (1939). Op vergadering actiecomité tegen slagkruiservlootplan (Rotterdam 1940)’.
Bij het uitbreken van de oorlog lag hij in het Joodse ziekenhuis aan de Schietbaanstraat, met een gebroken been ten gevolge van een motorongeluk. Direct na de Nederlandse capitulatie haalde de Rotterdamse communist Engelbert Verkerke hem met een bakfiets uit het ziekenhuis op omdat hij de situatie daar, vanwege de te verwachten anti-Joodse maatregelen van de Duitse bezetter, onveilig vond. Verkerke wilde hem bij zijn ouders onderbrengen, maar De Kadt wilde perse naar zijn eigen huis aan de Coolhaven, dat hij veilig genoeg achtte.
Volgens een ‘Zeer Geheim’ rapport van na de oorlog leverde hoofdcommissaris Louis Einthoven vlak na de Duitse inval vier communisten aan de Duitsers uit. In de archieven kan men vinden dat er op 29 mei vier personen aan de Duitsers werden uitgeleverd, op 31 mei nog eens vier en op 16 juni nog eens twee. Het lijkt er sterk op dat de vier communisten hier onderdeel van waren.
De Kadt werd op 29 mei gearresteerd door de Duitsers Kilb, Kögel en Häckel vergezeld door 2 politiemannen (waarschijnlijk van de Politie Inlichtingendienst). Zijn vrouw Betty werd ook gearresteerd. Samen met twee andere personen die die dag gearresteerd werden, waren ze de eerste personen die door de Duitsers (met behulp van de Rotterdamse politie) in de regio Rotterdam werden gearresteerd. Het echtpaar werd na enkele uren in een cel op het bureau naar het Oranjehotel overgebracht, een paar dagen later naar Münster, en enige tijd later naar Hamm. Er is geen reden voor deze vroege arrestatie bekend, maar het kan te maken hebben met zijn vooroorlogse activiteiten, zoals de groep Wollweber, of met communistische propaganda die De Kadt naar Duitse studenten zond, of met het verzenden van illegale anti-fascistische lectuur in het algemeen via binnenschepen.
Burgemeester Oud zond twee dagen later twee schijnheilige brieven naar de Commissaris van de Koningin met betrekking tot de arrestatie van De Kadt, waarin hij suggereerde dat De Kadt het ongenoegen van de Duitsers had opgeroepen door het voeren van ‘communistische agitatie’. De term ‘agitatie’ komt overeen met datgene wat de Duitsers aan de Rotterdamse politie opgaven. Maar het is duidelijk onzin, want De Kadt lag in het ziekenhuis en kon nog niet lopen (op internet vind je beweringen dat hij foto’s van militairen had gemaakt en dat is dus nog grotere onzin). In die brief verzwijgt Oud dat hij zelf opdracht aan de politie had gegeven om de Duitsers bij de arrestatie te assisteren. Hieruit blijkt dat het niet om ‘agitatie’ kon gaan, want dan hadden de Duitsers hem wel ter plekke gearresteerd. De door de Duitsers aangegeven ‘spionage’ kan ook niet van toepassing zijn, want met een been in gips is het moeilijk spioneren.
Zijn vrouw Betty werd vrijgelaten en keerde op 30 oktober 1940 in Rotterdam terug. Zij ging kort daarop bij haar ouders in Den Haag in de Van Aerssenstraat 17 wonen, waar ze participeerde in het Haags communistisch verzet. Haar zoontje werd op 13 februari 1941 geboren en kreeg de namen ‘Jozef George’, die duidelijk aan Stalin refereren
De Kadt werd na een proces in Hamm ter dood veroordeeld. Hij werd op 23 september naar Dachau overgebracht, en daar op 17 oktober 1941 opgehangen. Dat was een wrede dood want bij die galg werd je bij het hangen langzaam gewurgd. Het was gebruikelijk dat ter dood veroordeelden tijdens het appèl, ten overstaan van duizenden gevangenen, werden opgehangen. Als doodsoorzaak werd geregistreerd ‘Tod durch Erhängen’.
In 1942 werden lijsten van te arresteren communistische gijzelaars opgesteld. De naam van De Kadt werd daarop gezet met de toevoeging ‘Salonkommunist’, waarmee duidelijk wordt dat zijn naam van de lijst van de Centrale Inlichtingendienst was overgenomen. Toen de Duitsers er achter kwamen dat het echtpaar naar Den Haag was verhuisd, werd zijn naam aan de Haagse lijst toegevoegd. Kennelijk hadden de Duitsers niet door dat De Kadt al bijna een jaar dood was. De unieke term ‘Salonkommunist’ , die alleen bij de naam van De Kadt in de rapporten van de Centrale Inlichtingendienst voor komt, is de sleutel die duidelijk maakt dat de lijsten van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst een uiterst kwalijke, en zeer dodelijke, rol hebben gespeeld bij het verraad en de dood van honderden communistische verzetsmensen. De Nederlandse uitvoerders, in dienst van de Gestapo, kregen na de oorlog echter veelal een Koninklijke Onderscheiding, en mochten hun communistenjacht in dienst van de Binnenlandse Veiligheidsdienst voortzetten.
Betty werd op 17 oktober 1942 gearresteerd, precies een jaar na de dood van haar man. Ze werd gearresteerd vanwege illegale activiteiten. Ze werd samen met hun kind naar Westerbork overgebracht. Ze gebruikte haar ervaring en kennis als verpleegster om zieke opgeslotenen te helpen. Ze mocht zelfs regelmatig Westerbork verlaten. Toen haar aangeboden werd om daar gebruik van te maken om onder te duiken, weigerde ze dat omdat ze de zieken en haar kind niet in de steek wilde laten. Begin september 1943 werden ze op transport naar Polen gesteld. Ze zei toen dat ze hoopte haar man daar weer te ontmoeten. Ze werd op 10 september, samen met haar tweejarig zoontje, vermoord.
De overlijdensverklaring van Herman de Kadt uit Dachau door de gerechtsofficier: “Tod durch erhängen“.
Drs. Joseph Emanuel Kalker
Eindhoven 8 oktober 1900, † Auschwitz oktober 1943
Drs. Joseph Emanuel Kalker was gehuwd met Lulie Prins en had twee kinderen. Hij woonde aan de Laan van Nieuw Oost-Indië 148 in Den Haag, en was van beroep arts.
Kalker hield een praktijk aan huis, maar had ook een praktijkruimte aan het Oranjeplein 84. Hij was verbonden aan het Bureau voor Medische Sportkeuring.
De arts stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de vermelding dat hij communist was en dat hij het pseudoniem Buster gebruikte.
Kalker was van Joodse afkomst en mocht daarom in mei 1941 zijn praktijk alleen nog maar voor Joodse patiënten voortzetten.
Hij werd op 13 juli 1943 gearresteerd en in het Oranjehotel gevangen gezet. Vervolgens werd hij afgevoerd naar Westerbork, en op 24 augustus 1943 op transport naar Auschwitz gezet. Op 31 augustus 1943 werd hij overgebracht naar de Krankenbau in het concentratiekamp Monowitz. Op 2 september 1943 werd hij weer naar Auschwitz teruggebracht. Hij overleed volgens de Oorlogsgravenstichting ergens in oktober 1943 in Auschwitz, maar er zijn ook meldingen dat hij daar op 12 december 1943 overleed.
Jan van Kalsbeek
Utrecht 7 september 1904, † Waalsdorpervlakte 5 augustus 1943
Jan van Kalsbeek woonde aan de Agathastraat 101, en was van beroep varensgezel. Vermoed wordt dat zijn contact met de communisten uit de tijd rond 1927 stamt, toen hij als stoker op de grote vaart actief werd in een zeevarendenbond [biografie op website spanjestrijders.nl]. In 1937 ging hij als vrijwilliger naar Spanje, om daar bij de Internationale Brigade in dienst te gaan.
Zijn naam komt voor op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ´In mei 1919 veroordeeld tot 6 maanden en 5 jaar ontzegging.´
Meteen na de Nederlandse capitulatie nam hij deel aan het Haags communistisch verzet. Hij kreeg de leiding over de eerste formatie en werd daarbij geassisteerd door Nico Wijnen, Hermijntje Heijmans en Tjerk Kloostra. Van Kalsbeek maakte deel uit van een groep onder leiding van Sally Dormits, met onder anderen Leen Triep, Evert Ruivenkamp en Johan Kloostra. Die groep ging van begin af aan aanslagen en sabotage plegen, zoals auto’s onklaar maken en telefoonkabels doorsnijden. Ze wilden ook de fabriek fa. Esscher in Den Haag met explosieven vernietigen. De bedoeling was om aanslagen op materieel, maar niet op mensen, te plegen maar desondanks schijnen er vijf personen om het leven te zijn gekomen.
Jan dook in februari 1941 onder bij Toon van der Kroft op de Marktweg 263, en trad toen af als leider van de eerste formatie (hij werd opgevolgd door Kees Neven). Nico Wijnen merkte dat Van Kalsbeek geschaduwd werd toen ze een tref (ontmoeting op straat) zouden hebben. In april 1941 deden Otto Lange van de Sicherheitsdienst, de informant van de Inlichtingendienst Willem van Duivenboden en nog iemand een poging om hem bij Van der Kroft te arresteren, maar hij was toen al op een huurkamer in de Agathastraat gaan wonen. Zijn naam komt voor op de Duitse Fahndungsliste van 1 februari 1942.
Van Kalsbeek maakte deel uit van een team dat op 13 oktober 1942 een opslagplaats voor hooi en stro (belangrijk voor paarden, die toen nog op grote schaal bij het leger in gebruik waren) van de Wehrmacht in de Tweede Lulofsdwarsstraat in brand stak. De brandstichters waren Evert Ruivenkamp en Henk Middendorp, terwijl Piet Wapperom, Gerard van der Laan en Jan van Kalsbeek op de uitkijk stonden. Doordat er een nachtwaker aankwam moest Ruivenkamp zijn fiets achter laten, wat tot de opsporing van Sally Dormits, het oprollen van de Nederlandse Volksmilitie en de dramatische massa-arrestaties bij Hollandia-Kattenburg leidde.
Op 16 februari 1943 ging Van Kalsbeek naar Gerbert Bakker aan de Walkdeck Pyrmontkade 2L. Nadat hij aangebeld had werd er door een vreemde open gedaan. Hij vroeg naar meneer Bakker omdat hij wat enveloppen wilde hebben. De onbekende noodde hem binnen. Hij rook onraad en sprong op zijn fiets om te ontsnappen. De onbekende was politieagent Jan Hendrik Schoo, die na de arrestatie van Gerbert Bakker was achtergebleven om aanbellenden aan te houden. Schoo greep de fiets vast, waarop Van Kalsbeek zijn fiets voor de voeten van Schoo gooide en naar de Veenkade holde. Schoo rende achter hem aan. Van Kalsbeek pakte zijn revolver, waarvan hij wist dat het defect was, en richtte die op de buik van Schoo. Dat wapen had hij opgehaald bij de vrouw van Piet Wapperom, nadat de laatste gearresteerd was. Hij vluchtte de Helmersstraat in. Schoo pakte zijn pistool, schoot zes keer en rende achter hem aan. Van Kalsbeek vluchtte een melkwinkel op nummer 8A binnen. Schoo was echter in zijn vrije tijd hardloper op de 1500 m, en Van Kalsbeek maakte dus weinig kans. Bovendien was politieagent Johannes Tamboer, die ook in de woning van Bakker was achtergebleven, op de achtergebleven fiets achter het tweetal aangegaan. De geüniformeerde agent Bouke Boersma zag de oploop die inmiddels was ontstaan, en kwam assisteren. In de winkel bleef Van Kalsbeek even op een stoel rusten, verborg vervolgens enkele spullen, waaronder een sigarettenkoker met geld en brieven, en ging de winkel weer uit om verder te vluchten. Agent Boersma schoot van een afstand van 80 meter zes keer op hem, en raakte hem met het laatste schot bij de rechterschouder in de rug. De kogel ging door zijn longen en Van Kalsbeek moest zich overgeven.
Van Kalsbeek werd op zijn fiets gezet en zo naar de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst aan de Waldeck Pyrmontkade geduwd. Vervolgens werd hij in het ziekenhuis Zuidwal opgenomen en, toen hij voldoende hersteld was, op 3 maart 1943 naar het Oranjehotel overgebracht. Hij mocht kiezen wie hij als celgenoot wilde hebben, om hem te verplegen, en hij koos voor Piet Wapperom.
In juni 1943 vond er voor het Kriegsmarinegericht te Utrecht een proces tegen de ‘terroristen’ uit de groep Jaap Boekman c.s. plaats. Daarbij werden vier personen ter dood veroordeeld: Evert Ruivenkamp, Dominicus Middendorp, Gerard van der Laan en Jan van Kalsbeek. De eerste drie werden op 30 juni 1943 gefusilleerd en Van Kalsbeek op 5 augustus 1943, allen op de Waalsdorpervlakte. Tijdens het proces werd Piet Wapperom abgetrennt (afgescheiden) en later zelfs vrijgelaten, wat tot veel wantrouwen heeft geleid.
De agenten Schoo en Boerma kregen een beloning van 300 gulden (ongeveer anderhalf maandsalaris) voor het schieten, agent Tamboer was verontwaardigd dat hij niets kreeg, omdat hij niet geschoten had.
Pieter Franciscus van der Kam
Delft 14 december 1906, † Waalsdorpervlakte 24 februari 1943
Pieter Franciscus van der Kam woonde aan de Van Bossestraat 35 en Rietveldstraat 108 in Delft. Zijn beroep was sigarenwinkelier, maar hij werkte ook bij Calvé.
Van der Kam had de leiding over het communistisch verzet in Delft, en gaf leiding aan een sabotageploeg waar ook Cornelis Smit, Cornelis Kok, Hendrik Molenkamp en Huibert de Hoog deel van uitmaakten. Hij kreeg exemplaren van De Waarheid van de communistische politieman Adam Andreas Zuidam.
Op 6 mei 1942 startte de Haagse Sicherheitsdienst onder leiding van Herbert Gross een arrestatieactie, waarbij ze geassisteerd werd door de Delftse Politie Inlichtingendienst. Het was het begin van een arrestatieactie, waarbij ruim zestig Delftse communisten gearresteerd werden. Al die arrestaties waren een direct of indirect gevolg van de infiltratieactie door Johannes Hubertus van Soolingen, in opdracht van burgemeester De Monchy van Den Haag. Maar de ARP/burgemeester Gerard van Baren, in 1941 door een NSB´er vervangen, gaat ook niet vrijuit. Hij gaf immers in mei 1940 aan de Delftse Politie Inlichtingendienst opdracht om voor de Duitse bezetter door te werken, en die gaf bij deze actie niet alleen ondersteuning bij arrestaties, maar ook veel informatie waarbij vage omschrijvingen uit verhoren vertaald konden worden naar namen en adressen van communisten. Er zouden minstens acht Delftenaren door deze collaboratie om het leven komen.
Op 6 mei werden Pieter van der Kam, Henk Molenkamp en Cornelis Kok gearresteerd. Geen van drieën heeft het overleefd. Van der Kam werd om 10.30 uur gearresteerd door Willemse en Van der Wee van de Delftse Politie Inlichtingendienst. Hij trachtte nog te vluchten maar werd door Willemse in het been geschoten.
Van der Kam en Molenkamp werden ter dood veroordeeld en op 24 februari 1943 om 8.40 uur op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd.
Kaspers, Klaas
Terschelling 15-11-1918, † Leusden 29-12-1942
Hij werd in 1918 op West-Terschelling geboren. Zijn vader was tijdens de Eerste Wereldoorlog sergeant-torpedist bij de marine geweest. Na de demobilisatie gaat hij als stuurman werken bij de Halcyon Line, die een onderdeel is van het Duitse concern August Thyssen. Om die reden verhuisde het gezin in mei 1926 naar Rotterdam. Nadat zijn ouders eind jaren dertig naar Terschelling terugkeerden ging hij aan de Meineszlaan 63 A in Rotterdam wonen.
In 1938 ontving Kaspers een oproep als dienstplichtige. Vanwege zijn Mulo-opleiding kwam hij in aanmerking voor een onderofficiersopleiding. In april moet hij een stelling in Babberich bij de Duitse grens betrekken en wordt kort daarop verplaatst naar Didam. Zijn taak is het signaleren van Duitse militaire activiteiten en het oprichten van versperringen in geval van een Duitse inval.
Op 9 mei om 22.25 uur kwam het bericht om extra alert te zijn vanwege een mogelijke Duitse inval. Kaspers had als sergeant de leiding over een groep van 10 man die wacht moest houden bij en wegversperring hemelsbreed 4 km van de grens, terwijl de rest van de sectie 8-10 man omvatte die lag te slapen. Om 1.45 kwam een wielrijderspatrouille van 28 man bij de wachtpost en vroeg passage, waarbij een briefje van een Nederlandse officier getoond werd. De wachtpost meldde dit Kaspers die in het wachtlokaal zat.
Die ging kijken, zag dat de strepen op de mouwen ongebruikelijk breed waren en even later dat de lopen van de mitrailleurs een voor Nederland ongebruikelijke vorm hadden. Kaspers vroeg om het wachtwoord, dat niet gegeven kon worden. Kaspers vertrouwde het niet, gaf fluisterend opdracht om de patrouille min of meer te omsingelen en een mitrailleur en andere wapens met scherp te laden en gaf vervolgens om 2.45 uur de patrouille opdracht om de wapens af te staan. Dat deden ze. Het bleek om Duitse militairen vermomd in Nederlands uniform te gaan die goed Nederlands spraken (ze hadden deels de Nederlandse nationaliteit, maar woonden in Duitsland), waarbij de helmen van karton waren. Na telefonisch overleg werden aanstalten gemaakt de krijgsgevangenen afgevoerd. Al die tijd had de luitenant van de sectie zich laf op de achtergrond gehouden. Daarna verscheen er opeens een Duitse tank en Kaspers en zijn groep moeten zich overgeven; dat was waarschijnlijk na het officiële begin van de Duitse aanval om 3.55 uur.
De oplettendheid en moedige ingreep van Kaspers hadden ervoor gezorgd dat de Duitsers niet onverhoeds de bruggen over de IJssel bij Westervoort in handen kregen; ze konden nu tijdig om 4,45 uur opgeblazen worden. Het heeft de Duitse opmars in Nederland met 10 uur vertraagd.
Het vechten in vreemd uniform, of in burger, was een ernstig oorlogsmisdrijf en kon met onmiddellijke executie bestraft worden. Dit is dan ook gebeurd met drie Duitse militairen die in burger Nederlandse stellingen bij de Grebbelinie binnendrongen. De ultieme landverrader hoofdcommissaris van politie in Rotterdam Louis Einthoven liet na de Nederlandse capitulatie met veel inspanning de verantwoordelijken voor die executie opsporen en aan de Duitsers uitleveren. Ze kregen de doodstraf, die later werd omgezet in een langdurige gevangenisstraf. Als Kaspers van zijn rechten gebruik had gemaakt en de 28 Duitse militairen had laten executeren had hem dat door toedoen van Einthoven waarschijnlijk het leven gekost.
De opdracht tot ontwapening die Kaspers had gegeven had makkelijk tot een vuurgevecht met de Duitser militairen, die zwaar in meerderheid waren, kunnen leiden. Het was dus een zeer belangrijke maar ook een levensgevaarlijke actie, waarbij zijn meerdere het laf liet afweten. Het is daarom onbegrijpelijk dat deze held die een groot aantal bewapende vijandige militairen gevangen wist te nemen en de strategisch zeer belangrijke brug uit Duitse handen wist te houden, niet postuum de Militaire Willemsorde kreeg toebedeeld.
Na zijn terugkeer uit krijgsgevangenschap op 9 juni 1940 volgde hij een opleiding kreeg hij een baantje bij de opbouwdienst om in Leiden door de Duitsers buitgemaakte spullen te bewaren, maar werd ontslagen toen hij op sabotage werd betrapt. Vervolgens volgde hij met goed gevolg een koopvaardij-opleiding. In oorlogstijd kon je weinig met die opleiding en werd hij nachtwaker bij het museum Boymans-Van Beuningen.
Hij sloot zich aan bij het communistisch verzet in Rotterdam. Hij werd adviseur-instructeur voor wapens en explosieven bij de Nederlandse Volksmilitie.
Hij deed samen met Hendrik Speksnijder, Jacobus Philippus Hoeken en Izaäk Sies een poging om filmtheater Luxor aan de Kruiskade, Duitse propagandafilms werden gedraaid, in brand te steken.
Hij werd in de nacht van 17 op 18 oktober 1942 gearresteerd doordat een door Sally Dormits opgesteld lijst met NVM-leden en rapporten over gepleegde sabotagedaden in handen van de Rotterdamse politie vielen, die ze doorspeelde aan de Sicherheitsdienst. Op basis van de rapporten kreeg Kaspers de doodstraf en werd op 29 december 1942 op de Leusderheide gefusilleerd.
Dr. Gerrit Willem Kastein (Jan Bakker, Baron van Haersholte)
Zutphen 25 juni 1910, † Den Haag 19 februari 1943
Gerrit Kastein was gehuwd met Elisabeth Marie Sachse en had twee kinderen. Hij woonde aan de Van der Aastraat in Den Haag en was van beroep psychiater.
Kastein studeerde medicijnen in Leiden en specialiseerde zich in de psychiatrie. In het najaar van 1936 ging hij voor drie maanden naar Spanje, als hoofd van de Nederlandsche ambulance, om daar hulp te verlenen aan gewonden. Bij terugkeer in Nederland werd hij actief in de vereniging Hulp aan Spanje, waarin hij samenwerkte met onder anderen Rhijnvis Feith, Cornelis Brandes en Marianne Brilleslijper.
Binnen de CPN werd actie gevoerd tegen het racisme in Nederlands-Indië, Suriname, de Nederlandse Antillen en de Verenigde Staten en natuurlijk ook tegen het antisemitisme in Duitsland. Vooral Nico Wijnen, Leo Ziekenoppasser, Anton de Kom en Gerrit Kastein hielden zich daarmee bezig. In 1938 publiceerde Kastein een sarcastisch boekje getiteld ‘Het rassenvraagstuk’ waarin hij het Duitse racisme aan de kaak stelde en bestempeld werd als een voorbereiding op een oorlog, waarbij in het Duitse geval een verovering van de Oekraïne het doel zou zijn.
In 1939 kwam hij in Den Haag wonen en trad in dienst van het ziekenfonds De Volharding. Vlak voor de Duitse inval had hij contact met luitenant-generaal jhr. Willem Röell, die commandant was over de troepen binnen de vesting Holland. Hij vernam van hem dat er communisten geïnterneerd zouden worden, waarop hij kans zag enkele van hen te waarschuwen, zodat sommigen op tijd onder konden duiken.
Na de Duitse inval probeerde hij op 15 mei 1940 met een boot van ing. D. Boogert vanuit Katwijk naar Engeland te vertrekken.
In opvolging van de beslissing van de landelijke partijraad van de CPN op 15 mei 1940 om ondergronds te gaan, was er in Den Haag een vergadering bij Toon van der Kroft thuis, op de Marktweg 263, waaraan Paul de Groot, Louis de Visser, Kees Schalker, Jaap Brandenburg, Jan Geluk, Toon van der Kroft en Gerrit Kastein deelnamen. Daar werd besloten tot de oprichting van het Haags communistisch verzet dat vanaf oktober 1940 De Vonkgroep ging heten, naar het blaadje dat ze verspreidde. De feitelijke oprichting vond op 17 mei plaats bij Toon van der Korft thuis, bij die bijeenkomst waren Toon van der Kroft, Jan Geluk, Willem van ‘t Veen en Gerrit Kastein aanwezig.
Kastein wilde ook met andere groepen in het verzet samenwerken en dat leidde tot een contactcommissie bestaande uit de CPN’ers Sally Dormits, Herman Lelie en Gerrit Kastein samen met de RSAP’ers Willem Dolleman, Tjidsger Bandringa en Jan Molenaar. Er werd een militante groep opgericht van voornamelijk ex-Spanjestrijders, die door Kastein werd aangestuurd. Sally Dormits kreeg de dagelijkse leiding over deze groep die bestond uit o.a. Leen Triep, Evert Ruivenkamp, Johan Kloostra en Jan van Kalsbeek.
In de maanden daarna was Kastein een van de initiatiefnemers bij de oprichting van verschillende andere verzetsgroepen, zoals het Militair Contact, het Medisch Contact, De Vrije Katheder, de Nederlandse Volksmilitie (NVM), CS-6 en waarschijnlijk nog anderen. Bij al deze groepen waren mensen uit de regio Den Haag betrokken. Verder werkte Kastein samen met mensen als Frans van Ophem, die de leiding over De Vonkgroep had, en Pam Pooters, die actief was in de restanten van de groep Wollweber en via Daan Goulooze radiozenders naar Moskou in gebruik had.
Hij stichtte samen met Gerben Wagenaar en Rik van Gilse de zogenoemde mil-groepen (militaire groepen) die voornamelijk uit voormalige Spanjestrijders bestonden. De NVM en CS6 waren zulke mil-groepen. De leden voerden bomaanslagen uit op spoorwegen, viaducten en auto’s van de Wehrmacht, stichtten branden en liquideerden personen. Kastein gaf ook opdracht tot specifieke verzetsdaden zoals bomaanslagen op treinen in Rotterdam en Enschede, waarbij de Rotterdammer Cornelis van der Kraats als tussenpersoon fungeerde. Verder stuurde hij via Herman Holstege een groep communistische verzetsmensen in Schiedam aan. Kastein leverde voor verschillende aanslagen springstoffen die door zijn broer, die in Leiden scheikunde studeerde, waren samengesteld.
Kastein gebruikte de polikliniek van De Volharding voor het distribueren van solidariteitsgelden aan communisten die waren ondergedoken, het verstrekken van geld voor sabotagedaden en het doorgeven boodschappen.
Uit de verhoren van arrestanten van De Vonkgroep achterhaalde de Sicherheitsdienst de betrokkenheid van Kastein bij het Haags communistisch verzet. Er volgde een arrestatiepoging in augustus 1941, maar die mislukt doordat Kastein voor een zeilvakantie in Grouw in Friesland zat. Er volgden nieuwe arrestatiepogingen op 2 en 3 september. Kastein had op 31 augustus een anonieme telefonische waarschuwing gekregen, dat zijn arrestatie op handen was en bij de eerste poging deed Kastein alsof hij niet thuis was. Hij klom vervolgens via het achterbalkon naar de buren en dook vervolgens onder bij de arts Koert Bolle op de Stationsstraat 29 in Pijnacker. Daarna dook hij onder bij de arts F.A. Melchior in Delft, op Spoorsingel 26, waar hij bezocht werd door een geheim agent van de Nederlandse regering die zich Jan Emmen noemde. Later volgden meer onderduikadressen, waarbij hij zich soms baron van Haersholte noemde; dat was de naam van een beruchte NSB’er.
Begin 1943 smokkelde hij samen met Gerben Wagenaar explosieven het departement van Binnenlandse Zaken binnen om zo tijdens een vergadering het hele college van secretarissen-generaal op te blazen. De aanslag mislukte doordat de explosieven ontdekt werden.
Op 5 februari 1943 vergezelde Kastein de verzetsman Jan Verleun van CS-6 toen die generaal Hendrik Seijffardt in de Van Neckstraat 36 doodschoot. (Een andere versie is dat Leo Frijda van CS-6 Seijffardt doodschoot in gezelschap van Verleun, maar omdat het op slechts 250 m van het huis van Kastein gebeurde, lijkt me dat een aanwijzing dat Kastein erbij aanwezig was. In het andere geval was hij de opdrachtgever. Ook de volgende liquidatie is een aanwijzing dat Kastein direct bij de aanslag op Seijffardt betrokken was).
Twee dagen later, op 7 februari 1943 schoot Kastein het echtpaar Reijdon dood. Reijdon was een beruchte NSB’er die tot secretaris-generaal was benoemd. Het doodschieten van de vrouw was een gevolg van het feit dat Reijdon niet thuis was en Kastein hem wilde opwachten. De vrouw stond daarbij in de weg, en ze was ook NSB’ster. Reijdon stierf pas maanden later. Toen Kastein vernam dat hij na de aanslag nog in leven was, ging hij naar het ziekenhuis om het karwei af te maken. Hij deed zich voor als arts en vroeg naar de Röntgenfoto’s van de patiënt, maar tot het doden van Reijdon kwam het niet meer.
Kastein was via zijn netwerk in het bezit gekomen van een filmrolletje met foto’s van de Duitse kustverdediging in Nederland. Hij wilde dat rolletje naar Londen laten smokkelen. Zijn vriend Kees Dutilh wist wel een mogelijkheid. Die route liep via Jacobus Tijen, die in verbinding stond met Levinus van Looi. In het kader van het Englandspiel was de Duitse spion Anton van der Waals via Van Looi in contact gekomen met Tijen. Van der Waals deed zich voor als Nederlands geheim agent en spiegelde Tijen voor dat hij goederen via Zweden naar Engeland kon laten smokkelen. Daarop vroeg Tijen hem het filmrolletje naar Engeland te smokkelen. Ze waren echter allebei nieuwsgierig wat erop stond en bekeken het. Van der Waals was meteen hevig geïnteresseerd en wilde met de maker van het rolletje kennis maken. Zodoende bracht Tijen Van der Waals eerst met Kastein en later met Dutilh in contact. Doordat Van der Waals voor de oorlog voor de Rotterdamse Politie Inlichtingendienst in de Rotterdamse CPN geïnfiltreerd was, kenmde hij het communistisch jargon en kon zo makkelijk het vertrouwen van Kastein winnen. Kastein vroeg aan Van der Waals of die niet voor een pistool kon zorgen. Van der Waals zegde dat toe en zorgde via Joseph Schreieder van de Duitse contraspionage voor een FN kaliber 6.35 pistool. Maar Schreieder liet eerst schietproeven doen, zodat hij eventueel gebruikte kogels kon herkennen. Kastein gebruikte dit pistool om Reijdon te doden. Van der Waals vertelde Kastein ook dat je een pistool het beste in je kruis kon verbergen, omdat daar bij een fouillering in de regel niet gevoeld werd.
Gerben Wagenaar had een ontmoeting op 10 februari 1943 tussen Piet Wapperom en Gerrit Kastein gearrangeerd. Toen bleek dat die twee elkaar al van voor het begin van de oorlog uit de CPN kenden; Wapperom kreeg in 1940-41 geld van Kastein voor sabotageacties. Kastein wilde Wapperom betrekken bij een plan om alle arbeidsbureaus in Nederland tegelijkertijd in brand te steken, om zo de uitzending van arbeidskrachten naar Duitsland tegen te werken. Er werd een nieuwe afspraak gemaakt voor 19 februari om 10 uur in De Kroon aan de Houttuinen 24-26 in Delft, dat café lag naast de spoorbaan niet ver van het station. Beiden schreven het op, omdat ze veel afspraken hadden lopen. Wapperom werd echter op 11 februari door de Rotterdams Sicherheitsdienst (SD) in Utrecht gearresteerd in het kader van de onder leiding van de Rotterdamse SD’er Wölk staande actie tegen de Nederlandse Volksmilitie. De SD vond de notitie en riep de SD van Den Haag erbij, omdat het niet hun rayon was. Die zetten Wapperom, met een bezemsteel in zijn broekspijp aan een been gebonden, in het café neer en gingen zelf aan een ander tafeltje zitten. Kastein kwam precies op tijd binnen en stapte op Wapperom af, waarop de SD’ers hem besprongen.
Kastein verweerde zich echter heftig. De SD’ers hadden moeite hem in bedwang te houden, maar wisten hem toch naar een gereedstaande auto te sleuren. Daar zat de SD’er Knorr te wachten. Toen pakte Kastein een pistool uit zijn jaszak en schoot Knorr in het been, waardoor die veel bloed verloor. Kastein werd naar het Binnenhof in Den Haag gebracht. Onderweg werd hij gefouilleerd en vond de SD een notitieboekje. Toen ze op het Binnenhof aankwamen ontdekte de SD dat Kastein nog een afspraak had met een zekere Luc, en wel in het koffiehuis in Voorburg bij station Laan van Nieuw-Oost Indië. Kastein toonde zich bereid om er heen te gaan. Daar aangekomen stapte de Rotterdamse SD’er uit en toen die 10 meter van hem vandaan was, trok Kastein, hoewel hij geboeid was, een tweede pistool en schoot de Rotterdamse SD’er Kohlen in zijn been. Hij deed dat met het pistool dat van de SD afkomstig was. Kastein stapte uit en rende weg, maar werd snel achterhaald. Hij werd weer naar het Binnenhof teruggebracht. Op het Binnenhof aangekomen trok Kastein een derde pistool, richtte het op zijn borst en haalde de trekker over, maar het wapen ketste.
Kastein werd naar de verhoorkamer op de tweede verdieping gebracht. Omdat hij onhandelbaar was, werd hij aan een stoel vastgebonden. De SD’ers verwijderden zich voor overleg, maar lieten wel een bewaker bij hem achter. Opeens stond Kastein op en hupte, nog steeds vast gebonden aan de stoel, naar het raam en dook voorover door het gesloten venster. Kastein kwam neer aan de voeten van twee collega’s en de echtgenote van een derde collega, die navraag kwamen doen naar de gearresteerde man van de vrouw. Kastein liep een schedelbasisfractuur op, werd naar het ziekenhuis Zuidwal gebracht en overleed enige uren later.
Een uur na de sprong kwam een verontwaardigde Van der Waals bij Schreieder en klaagde dat zijn spel stuk was gemaakt. Door de arrestatie kon hij niet verder in de organisatie achter Kastein binnendringen. Van der Waals zat in een café omdat hij daar een afspraak met Kastein had. Toen hoorde hij opeens een schot en meteen daarop stormden vier mannen met getrokken wapens naar buiten. Toen ging hij ook kijken en zag de auto wegrijden.
Uit dit verhaal kan afgeleid worden dat Kastein met Van der Waals had afgesproken om hem te laten liquideren. Waarschijnlijk was hij er achter gekomen dat die een beruchte, door het verzet veel gezochte handlanger van de SD was. Mogelijk had hij als psychiater op een gegeven moment de pathologische leugenaar in Van der Waals herkend en vervolgens herkend van het signalement van Van der Waals in een blad dat binnen het verzet circuleerde en waarin gewaarschuwd voor gevaarlijke infiltranten.
Van der Waals kreeg te horen dat de Rotterdamse en Haagse SD geen idee hadden wie in Delft in de val met Wapperom zou lopen, laat staan dat ze wisten dat er sprake was van een ontmoeting tussen Van der Waals en Kastein. Voor de liquidatie van Van der Waals zat het team van vier man klaar, waar Lucas Spoor onder anderen deel van uitmaakte: dat was de Luc die in het notitieboekje stond.
Kastein had zijn laatste nacht doorgebracht bij zijn vriend en collega Rhijnvis Feith. De volgende ochtend had hij een afspraak met zijn vrouw op Hollands Spoor en zij bracht hem de drie pistolen. Daarvan verborg hij er twee op de wijze die Van der Waals had aangegeven, hij kon die pakken door gaten in zijn broekzakken, en de derde hield hij gebruiksklaar in zijn jaszak.
De sprong door het (gesloten) raam was waarschijnlijk ingestudeerd, want Henk Speksnijder van de Nederlandse Volksmilitie, waar Kastein regelmatig contact mee had, sprong op 19 januari 1943 bij de Rotterdamse Sicherheitsdienst ook door het raam. Hij bleef echter met zijn voet achter de sponning haken, zodat hij terug gehesen kon worden. Na de oorlog ontving Kastein postuum het Verzetskruis 1940-1945.
Kees Dutilh werd op 10 maart 1943 door de Sicherheitsdienst gearresteerd, tijdens een ontmoeting in café Buitenzorg in Leiden met Anton van der Waals, die zich als verzetsman voordeed.
(Er zijn verhalen in omloop dat de tweede afspraak van Kastein ook in Delft was, dat komt omdat de verklaringen in de processen-verbaal elkaar tegenspreken. Maar door de ontstane commotie na de eerste ontmoeting, is die versie onmogelijk, omdat de politie in het café onderzoek deed naar een gemelde moordaanslag en ontvoering (er lag een plas bloed op de plek waar de auto had gestaan waarin Kastein werd weggevoerd: het bloed was afkomstig van de gewonde Ernst Knorr). Ook de verhalen dat Knorr pas bij de tweede ontmoeting gewond raakte kan niet waar zijn, want Knorr was daar niet aanwezig. De tegenstrijdige verklaringen zijn waarschijnlijk het gevolg van het feit dat de Rotterdamse SD zich op onbekend terrein bevond en de spoorbaan bij Voorburg aanzag voor die van Delft.)
In diverse publicaties wordt Anton van der Waals aangewezen als de persoon die Gerrit Kastein verraden heeft en in de val heeft laten lopen. Mijn onderzoek heeft aangetoond dat het anders is. Hieronder zal ik chronologisch de gebeurtenissen aangeven die tot de arrestatie van Kastein geleid hebben:
- Sally Dormits koopt bij Cycle Import, waar zijn zwager Leo Ziekenoppasser chef is, een fiets. Het framenummer en de koper worden geregistreerd voor de garantiebepalingen.
- Sally gaat scheiden en in Rotterdam wonen en verkoopt zijn fiets aan zijn vriend en medestrijder uit de Spaanse burgeroorlog Jan van Kalsbeek.
- Jan van Kalsbeek pleegt de brandaanslag op het bedrijf Montan, maar moet vluchten met achterlating van zijn fiets.
- Bij politieonderzoek naar de brandstichting wordt de fiets via de registratie van het framenummer gelinkt aan de eerste koper Sally Dormits, die voor brandstichter wordt aangezien; er wordt een opsporingsbericht voor Sally in het politieblad geplaatst.
- De Haagse politie krijgt bij het onderzoek het vermoeden dat Sally naar Rotterdam is vertrokken en de politie neemt contact op met de Rotterdamse politie.
- Sally heeft een vals persoonsbewijs voor zijn nieuwe relatie Saartje van Gigch nodig en steelt op 17 oktober 1942 in een bakkerswinkel een vergeten onbeheerd staand handtasje met persoonsbewijs.
- De eigenaresse van het handtasje keert terug naar de winkel en verdenkt voor de winkel Sally van de diefstal en rukt zijn uitpuilende tas met daarin het handtasje uit zijn handen en ontdekt het handtasje.
- Sally wordt door een passerende politieman naar het politiebureau gebracht.
- Op het politiebureau schiet Sally zichzelf een kogel door het hoofd. Bij het doorzoek van zijn zakken vindt de politie een textielkaart met de naam Dormits van het opsporingsbericht. De politie neemt contact op met het hoofdbureau.
- Op het hoofdbureau waren net twee politiemannen voor overleg over het onderzoek naar Dormits. De Haagse politiemannen gaan samen met de Rotterdamse rechercheurs naar het politiebureau met het lichaam van Dormits.
- In de zakken van Dormits wordt ook een vele maanden oude kassabon van een ijzerwinkel gevonden. Omdat er geen verdere aanwijzingen zijn gaan de politiemannen naar de ijzerwinkel.
- In de ijzerwinkel herinnert de eigenaar zich Dormits, omdat die merkwaardige zaken kocht en bovendien thuis liet bezorgen (later bleken het materialen voor bommen te zijn).
- De politiemannen gaan naar de door de ijzerwarenwinkelier aangewezen woning.
- In de woning wordt een ledenlijst van de Nederlandse Volksmilitie gevonden en de politie gaat onmiddellijk tot arrestaties over en levert de arrestanten aan de SD uit.
- Uit verhoren en gevonden aantekeningen ontdekt de SD steeds meer betrokkenen bij de Nederlandse Volksmilitie, de arrestaties door de SD gaan tot in februari 1943 door.
- Gerrit Kastein stuurde diverse aanslagen plegende groepen aan: CS6, Nederlandse Volksmilitie, Haagse brandstichters, bommenleggers in Twente en Deventer enz., terwijl hij ook nog andere verzetsactiviteiten aanstuurde. Hij delegeerde een deel van het aanslagwerk uit aan Nico Bergsma in Utrecht (lid van het reservebestuur van de CPN).
- Kastein bracht zowel de NVM als de Hagenaar Piet Wapperom in contact met Nico Bergsma.
- De Rotterdamse politie ontdekt dat een lid van de NVM een afspraak met Nico Bergsma heeft. (Ik raad dat het zou kunnen gaan om uit martelingen van de op 18 januari 1943 gearresteerde Henk Speksnijder verkregen informatie of om een aantekening in diens agenda.)
- De Rotterdamse SD arresteert op 10 februari 1943 Nico Bergsma in Utrecht.
- Piet Wapperom heeft op 11 februari 1943 een afspraak met Bergsma. Hij wordt voor het station door de Rotterdamse SD gearresteerd. (Ik raad dat Bergsma een aantekening over de afspraak in zijn agenda had staan.)
- De SD ontdekt in de agenda van Wapperom een aantekening over een afspraak op 19 februari 1943 in café De Kroon in Delft.
De Rotterdamse SD roept assistentie van de Haagse SD in en samen zetten ze Wapperom in het café neer. Kastein wordt bij binnenkomst onmiddellijk overmeesterd door een aantal SD’ers, zijn verzet is kansloos.
Jan Keuvelaar
Den Haag 7 december 1913, † 24 november 1995
Jan Keuvelaar woonde aan de Peilstraat 33 in Den Haag en was van beroep bouwvakker.
Hij werd op 6 juni 1941 op zijn werk als een van de eersten gearresteerd bij de systematische vervolging van communisten die in juni 1941 in Den Haag begonnen. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er betätigte sich noch nach dem Verbot der CPN illeg. als Kurier und Hauptverteiler von Hetzschriften. Er ist in ein KZ-Lager eingewiesen worden.’
Keuvelaar werd naar het concentratiekamp Buchenwald gestuurd en daar op 31 maart 1942 ingeschreven. Als reden voor zijn gevangenschap gaf hij op ‘CPN Zeitungen verkäuft’. Hij werd vervolgens naar Neuengamme gestuurd, waar hij op 10 juli 1942 werd ingeschreven. Daar werd hij bij wijze van experiment met malaria besmet. Op 1 augustus 1942 arriveerde hij met een zogenoemd invalidentransport (gevangenen in een zeer slechte conditie) in Dachau. Als een van de weinigen van dat transport wist hij te overleven. In 1944 werd hij wederom op transport gesteld naar Buchenwald, waar hij in april 1945 bevrijd werd.
De Haagse communist Arie Kloostra ging tijdens zijn onderduikperiode wekelijks een paar keer eten bij de achtergebleven echtgenote van Jan Keuvelaar. Op 7 oktober 1942 werd Arie gearresteerd toen hij net het pand in de Peilstraat had verlaten; hij probeerde nog te vluchten maar gaf zich over toen er op hem geschoten werd.
Drs. Jan Klein
Rotterdam 4 februari 1899, † Neuengamme 6 januari 1943
Drs. Jan Klein was gehuwd met Debora van Leeuwen en had een kind. Hij woonde aan de Brandtstraat 41 in Den Haag, en was van beroep pharmaceur.
Klein werd anoniem bij de politie aangegeven omdat hij communist was. Hij werd gearresteerd door de politieman Jan Weuring. Bij de huiszoeking werden vier exemplaren van het illegale communistische blad De Waarheid gevonden en een aantal communistische boeken. Zijn echtgenote verklaarde dat hij communist was. Verder vertelde ze dat hij vreemdging en dat ze geen plezierig leven met hem had. Vermoedelijk had zij hem anoniem aangegeven.
Jan Klein werd in eerste instantie op 6 november 1942 naar kamp Amersfoort gestuurd en op 1 december 1942 op transport gesteld naar concentratiekamp Neuengamme. Hij stierf volgens de kamp administratie op 6 januari 1943 om 7 uur 40 ten gevolge van ‘Versagen von Herz und Kreislauf bei Magen und Darmkatarrh’ (falen van hart en kringloop na slijmvliesontsteking in maag en darmen)
Arie Kloostra
’t Herpt 6 maart 1918, † Epse 21 oktober 1998
Arie Kloostra was gehuwd met Mathilda (Tilly) Petronella Rademakers. Hij woonde aan de Swammerdamstraat 85 in Den Haag en was van beroep stoffeerder. Tilly volgde danslessen bij de communistische activiste Rebekka Brilleslijper (Lin Jaldati).
Arie wilde net zoals twee broers als vrijwilliger naar de Spaanse burgeroorlog vertrekken. Zijn broers Johan en Henk en zwager Leen Triep, waren al in 1937 vertrokken, maar hij mocht niet gelijk met hen weg omdat hij minderjarig was (jonger dan 21 jaar). Enkele maanden later nam hij ontslag. Hij zei tegen zijn baas Henk Pander, die een fanatiek aanhanger van de NSB was: ‘Pander, ik neem ontslag, ik ga tegen je partijgenoten in Spanje vechten.’ Waarop zijn baas zei: ‘Kloostra, ik ben geen nazi, maar ik wil mijn bedrijf redden, als jullie soort aan de macht komt, ben ik alles kwijt.’ Hij verkocht zijn motorfiets, liet het geld bij zijn moeder bezorgen, die het goed kon gebruiken en vertrok toch, ondanks dat hij nog steeds te jong was. Via geheime adressen en sluipwegen wist hij de grenzen naar Frankrijk te passeren. Vandaar reisde hij naar de Pyreneeën, die hij via een voettocht van 16 uur over trok en arriveerde op 12 maart 1938 in Spanje. Hij liep in de zomer van 1938 tijdens de Ebro-slag een schotwond in een arm op en kreeg granaatscherven in zijn buik; hij werd daarvoor in Spanje door Gerrit Kastein behandeld. Hij keerde op 5 december 1938 terug. Hij werd stateloos verklaard, ondanks dat de Nederlandse consul in Barcelona had gezegd dat dit niet zou gebeuren. Hij werd op 26 juni 1939 voor de rechter gebracht, vanwege overtreding van de speciaal op 8 april 1937 uitgevaardigde wet die ‘zonder verlof van de Kroon dienst nemen in Vreemden krijgsdienst’ strafbaar stelde.
Na zijn terugkeer werd hij door Philip Willem Pander benaderd of hij weer in dienst wilde treden, wat Arie deed. Philip was neef van directeur Hendrik Pander en zelf ook directielid van Pander. Henk was een fanatiek NSB, er, maar Philip was antifascist. Later in de oorlog ging Philip ook aan het (niet-communistisch) verzet deelnemen, werd gearresteerd en op 10 april 1945 in Katerveer bij Zwolle gefusilleerd.
Enkele dagen na de Nederlandse capitulatie trad hij toe tot het Haags communistisch verzet en wel tot de groep die onmiddellijk gewapend verzet en sabotage wilde plegen. Die groep stond onder leiding van Gerrit Kastein. De leiding van de CPN in Den Haag was tegen het dragen van wapens, maar een aantal voormalige Spanjestrijders wilden zich wel bewapenen; aldus liep Arie van begin af aan met een revolver op zak over straat. Behalve deze groep was hij ook bij andere verzetsactiviteiten betrokken, waardoor hij in contact stond met Bob Brandes, de communistische Duitse emigrant Eberhard Rebling en hun twee (toekomstige) echtgenotes Janny en Rebekka Brilleslijper.
Herman Holstege gaf opdracht om bij bedrijven gegevens te verzamelen over inkoop, productie en verkoop, waarbij gekeken werd wie de leveranciers en afnemers waren. In dat kader kwam Arie met wel heel spectaculaire resultaten. Hij werkte als stoffeerder van meubelen bij de Haagse meubelzaak Pander. Hij vernam omstreeks augustus 1940 dat er op korte termijn begonnen zou worden met de productie van duizenden gondels voor Junker-52 transportvliegtuigen, die als ski’s functioneerden. Het personeel werd drastisch uitgebreid en liep op van 600 voor de oorlog tot 2.000 in de loop van de oorlog. Dat leek hem belangrijke militaire informatie, want dat kon alleen maar voor een grote winteroorlog zijn en dat duidde op een oorlog met de Sovjet-Unie (dit was inderdaad zo, zoals ik uit het archief van Pander heb ontdekt; er werd niet eens geheimzinnig over gedaan). Hij gaf de informatie door aan Nico Wijnen, die het vervolgens doorgaf aan de instructeur (een boodschapper tussen de landelijke partijleiding in Amsterdam en de lokale afdeling) Herman Holstege. In Amsterdam gaf Holstege het bericht door aan Daan Goulooze. Goulooze overlegde met Leon Trepper (beiden waren prominente leden van de groep Wollweber) en toen die bevestigde dat het om belangrijke informatie ging werd het via de radio in code doorgezonden naar de Sovjet-Unie. Dit gebeurde in de vroege herfst van 1940 en was mogelijk het eerste signaal dat Stalin kreeg dat Duitsland van plan was een oorlog tegen de Sovjet-Unie te starten.
Met die informatie had de Sovjet-Unie zich in principe kunnen voorbereiden op een Duitse aanval. Volgens westerse historici heeft Stalin waarschuwingssignalen genegeerd, maar zelfs dan was de informatie van Kloostra van groot belang voor de militaire strategie, omdat daarmee duidelijk werd hoe een deel van de Duitse bevoorrading liep en wat de omvang daarvan was. Het kan zelfs zo zijn dat de informatie van Kloostra bepalend voor de uitkomst van de Tweede Wereldoorlog is geweest, immers in 1941 en 1942 ontsnapte de Sovjet Unie maar op het nippertje aan een totale nederlaag en de extra informatie kan net de doorslag hebben gegeven.
Veel historici hebben gesteld dat Hitler geen rekening had gehouden met een winteroorlog en dat daarom zijn soldaten er niet op gekleed waren, maar dit geeft aan dat Hitler wel degelijk rekening hield met een winteroorlog. Zo is Arie Kloostra de bron van een van de eerste belangrijke spionageresultaten uit de Tweede Wereldoorlog.
Hij dook onder bij Cornelis Blom in de Jan van Beersstraat 87. Een paar keer in de week ging hij eten bij de vrouw van Jan Keuvelaar in de Peilstraat 33. Keuvelaar zelf was al op 6 juni 1941 gearresteerd in de actie tegen de communisten die een gevolg was van de infiltratie door de politiespion sinds 1923 Van Soolingen. Er werd daar op 7 oktober 1942 een inval gedaan door drie Duitsers en een ongeveer 20-jarige Nederlander. Arie vluchtte het pand uit en liep zigzaggend over straat zoals hij in Spanje had geleerd, maar gaf zich over toen hij werd beschoten.
Hij werd verhoord door de Inlichtingendienstman Veefkind sr.; ze kenden elkaar nog van vooroorlogse openbare vergaderingen van de CPN, waarbij Veefkind, in opdracht van de Haagse Politie Inlichtingendienst, aanwezig was om te observeren wat door wie gezegd werd. Veefkind mishandelde hem, onder andere door met een gummiknuppel op zijn hoofd en handen te slaan.
Arie werd naar kamp Amersfoort gestuurd. Op 2 maart 1943 werd hij overgeplaatst naar het concentratiekamp Vught, waar hij in het Kommando Philips in Haaren kwam te werken. Ook zijn broers Johan en Rein zaten daar. Op 24 mei 1944 werden de drie broers op transport naar Dachau gezet, waar hun broer Jan toen al twee jaar gevangen zat. Daar zaten vanaf toen vier broers uit het gezin Kloostra gevangen. Arie en Johan werden geplaatst in Block 6, het speciale Interbrigadenblock, voor vrijwilligers uit de Internationale Brigade in de Spaanse burgeroorlog.
Vanuit Dachau werd hij naar het buitenkommando Steinhöring overgeplaatst. Daar wekte hij als verwarmingsmonteur in een Lebensborn-project (een Nazi-project om raszuivere ariërs te kweken).
Vlak voor de bevrijding keerde hij vanuit het buitenkommando Steinhöring in het hoofdkamp Dachau terug. Toen Arie in Dachau van een SS’er bevel kreeg om een fauteuil opnieuw te bekleden, gaf de Duitse communistische ondergrondse organisatie in het kamp hem opdracht daarin een Luger-pistool met 9 mm munitie te verbergen. Hij verstopte het onder de singels onderin de fauteuil. Het wapen was bestemd voor een eventuele opstand als de bevrijding in zicht was. Het wapen is nooit gebruikt.
Vlak voor de bevrijding keerde hij vanuit het buitenkommando Steinhöring in het hoofdkamp Dachau terug. Er werden toen veel gevangenen op transport naar onbekende oorden gezet. Die tochten gingen te voet en het was duidelijk dat slechts weinigen of helemaal niemand dat zou overleven; later zouden deze transporten ‘dodenmarsen’ genoemd worden. Arie en zijn broer Johan werden voor zo een transport geselecteerd. Een Duitse communist en voormalig Spanjestrijder, die op de Schreibstube (kampadministratie) werkte en hen kende vanuit Spanje, zag dat en wist te regelen dat Arie en Johan vervangen werd door twee zwarthandelaren. Aldus overleefden Arie en Johan Dachau. Later hadden hij en zijn broer het er wel moeilijk mee dat zij kon overleven ten koste van het leven van anderen. Ook zijn twee andere broers daar overleefden.
Hij en zijn broer Johan waren inzittenden van de door Hans Teengs Gerritsen georganiseerde bus met achttien gevangenen, die zo naar Nederland terugkeerden, omdat de Nederlandse regering geen repatriëring voor de bevrijde gevangenen regelde. In 1987 publiceerden Jos Schneider en Gijs van de Westelaken het boek ‘De bus uit Dachau’.
In 1953 werd hij vanwege zijn slechte lichamelijke toestand door het concentratiekampverblijf volledig arbeidsongeschikt verklaard. Arie kreeg zijn Nederlanderschap in 1957 terug. Andere communisten moesten tot na 1980 wachten, terwijl Nederlandse SS’ers, die zich tegen de Nederlandse staat hadden gericht en massamoorden in de Sovjet-Unie hadden begaan, hun Nederlanderschap al in de jaren vijftig terugkregen. De KVP-PvdA-regering gaf de voorkeur aan collaborateurs en SS’ers boven verzetsmensen die vele (ook Joodse) mensenlevens hadden gered. In die tijd oefenden profiteurs en collaborateurs de macht in Nederland uit, onder andere door hun (veelal geroofde) vermogen, topposities in het bedrijfsleven of als burgemeester (veel burgemeesters hadden actief meegewerkt aan de massamoord op communisten en Joden). Daarom stond Arie samen met Piet Laros te demonstreren voor de teruggave van het Nederlanderschap aan alle voormalige Spanjestrijders.
Na de terugkeer van democratie in Spanje werd Arie benoemd tot ereburger van Spanje. Hij bleef politiek actief. In 1968 verzameld hij goederen waar de bevolking van Vietnam behoefte aan had ten tijde van hun strijd tegen de Verenigde Staten die tegen elke prijs een wreed dictatoriaal regime in Zuid-Vietnam in stand wilden houden. De goederen werd in de Vietnamese ambassade in Berlijn overhandigd door het echtparen Kloostra-Rademakers en Rebling-Brilleslijper.
Jan Kloostra
Nieuw-Lekkerland 19 februari 1907, † onbekend
Jan Kloostra was gehuwd met Saartje Marijtje Schellingerhout en woonde aan de Allard Piersonlaan 128 in Den Haag. Zijn beroep was typograaf.
Jan ging onmiddellijk na de Nederlandse capitulatie deel uitmaken van de eerste partijformatie van het Haags communistisch verzet. Hij behoorde met Evert Ruivenkamp, Jan van Kalsbeek en zijn zwager Leen Triep tot een groep die sabotage ging plegen, zoals auto’s onklaar maken en telefoonkabels doorsnijden.
Hij werd op 6 juni 1941 gearresteerd om 7 uur ´s-morgens. Jan werd nog dezelfde dag door de Inlichtingendienst Veefkind sr. verhoord. Veefkind zei enige weken na de arrestatie tegen Kloostra’s vrouw: ‘Jullie zijn allemaal grote leugenaars en ik zal zorgen dat je je man nooit meer terugziet.’ Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ´Er hat sich nach dem Verbot der CPN illeg. für diese betätigt und hat an Treffs teilgenommen. Er ist in ein KZ-Lager eingewiesen worden.´ Half maart 1942 werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht en twee weken later naar het concentratiekamp Buchenwald, waar hij op 31 maart werd ingeschreven. Als reden voor zijn gevangenschap gaf hij op ‘illeg. Komm. Betätigung’.
Op 27 april 1942 werd hij overgebracht naar Groß-Rosen, een van de gruwelijkste concentratiekampen die er waren, waar hij te horen kreeg dat hij Nacht-und-Nebel-gevangene (NN) was en daarom niet naar huis mocht schrijven, en geen post mocht ontvangen. De Nederlanders zaten daar in Block 9, dat voor het grootste deel was gevuld door ‘groenen’, dat waren Duitse beroepsmisdadigers. Deze groenen onderwierpen de Nederlanders aan een ware terreur. Bijna alle Nederlanders moesten in de steengroeve werken, waar ze regelmatig met knuppels werden geslagen. Als hoofdmaaltijd kregen ze warm water met een koolblaadje er in. In mum van tijd veranderden ze in lopende skeletten. Betrekkelijk weinig gevangenen hebben het verblijf van vier of vijf maanden overleefd.
Hij behoort tot de weinige overlevenden van dat kamp en werd op 12 september 1942 naar Dachau overgebracht. Hun gewicht was ongeveer 40 kg en soms nog minder. Bij binnenkomst in Dachau voelden ze onder het lopen hun organen in de buik- en borstholte op en neer dansen, omdat er geen vet meer was om ze op hun plaats te houden.
Hij werd samen met een aantal andere gevangenen uit Groß-Rosen ondergebracht in het special Block 5 waar hij aan medische proeven werd onderworpen. Zo werd hij in een ijskoud bad gelegd waarin ijs dreef, tot hij het bewustzijn verloor. Vervolgens werd hij tussen twee naakte prostituees gelegd die uit München waren gehaald, om opgewarmd te worden. Het doel was te achterhalen wat de beste manier was om neergeschoten piloten die in ijskoud water waren neergekomen, weer tot bewustzijn te brengen.
Hij werd op 29 april in Dachau bevrijd.
Johan Kloostra (Jo, Wim)
Rotterdam 29 maart 1916, † Alphen aan den Rijn 27 oktober 1991
Zijn roepnaam was Jo. Hij was gehuwd met Dina van Rijsdam. Hij woonde aan de Genestetlaan 15 en Hertzogstraat 53 in Den Haag. Hij was van beroep technisch tekenaar.
In de jaren dertig ging hij in het centrum van Den Haag op een sinaasappelkistje staan om een redevoering tegen het fascisme te houden. Hij hielp Duitse Joodse vluchtelingen de grens over naar Nederland. In april 1937 ging hij met zijn broer Henk en zwager Leen Triep naar Spanje om in dienst te treden van de Internationale Brigade. Aan het eind van de burgeroorlog ging hij vanuit Spanje naar Kamp Argeles sur Mer in Zuid Frankrijk en zat daar op het strand gevangen tot eind februari 1939 tezamen met ongeveer 74.000 gevluchte Spanjaarden en buitenlandse Spanjestrijders. Er heersten daar erbarmelijke omstandigheden die aan een concentratiekamp deden denken; veel mensen stierven door de onhygiënische toestanden, honger en slechte huisvesting. Zelf kon hij spoedig vertrekken en kwam in maart 1939 in Nederland aan.
Hij trad onmiddellijk in mei 1940 tot het communistisch verzet toe en werd samen met zijn broer Arie en zwager Leen Triep lid van een groep die van begin af aan vuurwapens droeg en die sabotage op objecten als auto’s en telefoonlijnen pleegde. In het najaar van 1942 fungeerde hij als koerier tussen zijn broer Tjerk en de communistische stadsleider Jaap Boekman, die als gevolg van de infiltratie door de politiespion Johannes Hubertus van Soolingen die door burgemeester De Monchy in mei 1940 op pad werd gestuurd om het communistisch verzet te bespioneren. Hij gebruikte toen de schuilnaam Wim. Johan vervalste bonkaarten en persoonsbewijzen.
Boekman werd in december 1942 gearresteerd en in februari 1943 werd een groot aantal andere leden van het communistisch verzet gearresteerd, waarvan de meesten door Van Soolingen waren verraden. De politieman Jan Weuring was sinds januari 1943 ingezet om Gerrit Kastein op te sporen. Tijdens dat onderzoek maakte hij een aantekening over Johan Kloostra. Of hij die naam zelf ontdekt had of dat hij die van Van Soolingen vernomen had, is mij onbekend. Johan werd op 10 maart 1943 gearresteerd. Hij zat gevangen in het Oranjehotel en een gevangenis in Utrecht.
In juni 1943 vond er voor het Kriegsmarinegericht te Utrecht een proces tegen Jaap Boekman c.s. plaats. Daarbij werden vier doodvonnissen geveld en vervolgens voltrokken. Johan werd naar een concentratiekamp gestuurd.
Hij werd op 6 oktober 1943 naar Vught overgebracht waar hij in het Kommando Philips kwam te werken. Ook zijn broers Arie en Johan zaten daar. Op 24 mei 1944 werden de drie broers op transport naar Dachau gezet, waar hun broer Jan toen al twee jaar gevangen zat. Daar zaten vanaf toen vier broers uit het gezin Kloostra gevangen. Arie en Johan werden geplaatst in Block 6, het speciale Interbrigadenblock, voor vrijwilligers uit de Internationale Brigade in de Spaanse burgeroorlog. waar hun broer Jan toen al twee jaar gevangen zat. Als reden voor zijn gevangenschap werd vermeld ‘CPN Tätigkeit’. Zijn broer Reinder werd op 12 december op transport naar Buchenwald gezet.
Vanuit Dachau werd hij naar het buitenkommando Steinhöring overgeplaatst. Daar wekte hij als verwarmingsmonteur in een Lebensborn-project (een Nazi-project om raszuivere ariërs te kweken).
Vlak voor de bevrijding keerde hij vanuit het buitenkommando Steinhöring in het hoofdkamp Dachau terug. Er werden toen veel gevangenen op transport naar onbekende oorden gezet. Die tochten gingen te voet en het was duidelijk dat slechts weinigen of helemaal niemand dat zou overleven; later zouden deze transporten ‘dodenmarsen’ genoemd worden. Arie en zijn broer Johan werden voor zo een transport geselecteerd. Een Duitse communist en voormalig Spanjestrijder, die op de Schreibstube (kampadministratie) werkte en hen kende vanuit Spanje, zag dat en wist te regelen dat Arie en Johan vervangen werd door twee zwarthandelaren. Aldus overleefden Arie en Johan Dachau. Later hadden hij en zijn broer het er wel moeilijk mee dat zij kon overleven ten koste van het leven van anderen. Ook zijn twee andere broers daar overleefden.
Hij en zijn broer Johan waren inzittenden van de door Hans Teengs Gerritsen georganiseerde bus met achttien gevangenen, die zo naar Nederland terugkeerden, omdat de Nederlandse regering geen repatriëring voor de bevrijde gevangenen regelde. In 1987 publiceerden Jos Schneider en Gijs van de Westelaken het boek ‘De bus uit Dachau’.
Na de bevrijding ging hij werken als technisch tekenaar en projectleider in de verwarmingsindustrie, en bij de Rijksgebouwendienst. Het duurde echter heel lang voordat hij zijn Nederlanderschap terugkreeg. SS’ers die met de Duitsers tegen de bevrijding van Nederland hadden gevochten en betrokken waren geweest bij massamoorden op Joden en andere burgers in de Sovjet-Unie kregen hun Nederlanderschap veel eerder terug. De voorkeur van de christendemocraten (KVP, ARP, CHU), liberalen (VVD) en sociaaldemocraten (PvdA) lag nou eenmaal bij de fascisten, massamoordenaars en antisemieten. Johan had echter lichamelijk te veel in de concentratiekampen geleden om te kunnen werken. In 1968 werd hij afgekeurd en kreeg hij een Buitengewoon pensioen vanwege zijn slechte gezondheid door gevangenschap in concentratiekampen vanwege verzetsactiviteiten. Hij bleef actief in de communistische partij.
Reinder Kloostra
Nieuw-Lekkerland 7 december 1912
Reinder Kloostra was gehuwd met Jansje Nijhuis en had een kind. Hij woonde in de Jan ten Brinkstraat 95 in Den Haag en was van beroep kok en slager.
Meteen na de Nederlandse capitulatie trad hij toe tot het Haags communistisch verzet. Hij wist aan de grote arrestatieactie tegen leden van De Vonk-groep te ontkomen en kon onderduiken. Maar zijn naam kwam wel terecht op een Fahndungsliste van de Sicherheitsdienst. Hij drukte valse persoonsbewijzen voor Joden. Op 6 augustus 1942 ging hij naar een filiaal van de kruideniersketen Simon de Wit op de Hoefkade in Den Haag en wisselde daar een suikerbon in. De winkelbediende kreeg door dat de bon, die Reinder door het communistisch verzet was toegespeeld, vals was (wat Reinder zelf niet wist). Ze hielden hem vast en de politie werd erbij geroepen, die hem vervolgens arresteerde. Op het politiebureau kwam men erachter dat hij op de opsporingslijst stond en werd hij aan de Sicherheitsdienst uitgeleverd. Hij werd daar door twee Sicherheitsdienstfunctionarissen en Veefkind van de Haagse Politie Inlichtingendienst zwaar mishandeld: hij werd geschopt, geslagen, over de tafel heen getrokken, tegen kast aan gesmeten enz. Zodoende is Reinder ook slachtoffer van de infiltratieactie tegen het communistisch verzet die door burgemeester De Monchy op 15 mei 1940 verordonneerd werd.
Reinder werd op 10 november 1943 naar het concentratiekamp Vught gestuurd en werd vervolgens op 24 mei 1944 op transport naar het concentratiekamp Dachau gezet. Vandaar ging hij op 12 december 1944 weer op transport naar Buchenwald.
Na de oorlog kreeg hij een baan bij de Rijksgebouwendienst. In de jaren zestig bezocht hij vaak zijn vriend Wim Harthoorn die op loopafstand van zijn werkplek woonde. Hij had regelmatig commentaar op de politieke partij CHU, die hij consequent de Christelijk Histérische Unie bleef noemen.
Tjerk Kloostra
Nieuw-Lekkerland 18 juni 1910, † Den Haag 24 februari 1943
Tjerk Kloostra was gehuwd met Maria Victorine Mertens en had twee kinderen. Hij woonde in de Vierheemskinderenstraat in Den Haag en was van beroep stoffeerder.
In 1939 was hij kandidaat voor de Haagse Gemeenteraad. Zijn naam komt voor op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Kandidaat gemeenteraad voor de CPN (1939).’
Meteen na de Nederlandse capitulatie trad hij toe tot het Haags communistisch verzet en maakte deel uit van de zogenoemde eerste formatie. Die bestond uit communisten die extra veel gevaar liepen en waarvan cynisch werd gezegd “jongens die we toch kwijt zullen raken“. De groep bestond uit publiekelijk bekende communisten zoals (kandidaat-)leden van de Gemeenteraad, Provinciale Staten en Kamer, mensen met partijfuncties, Joden en voormalig Spanjestrijders die, ondanks de aanzegging dat dat veel te gevaarlijk was, toch in het verzet wilden gaan. Jan van Kalsbeek had de leiding over deze groep en werd daarbij geassisteerd door Nico Wijnen, Hermijntje Heijmans en Tjerk Kloostra.
Tjerk stond begin januari 1942 al op een opsporingslijst van de Sicherheitsdienst. In augustus 1942 werd de gehele Documentatiedienst ingezet om Joden op te halen of op te sporen die zich niet gemeld hadden voor deportatie.
De CPN ging als eerste verzetsgroep in augustus 1942 over tot het georganiseerd laten onderduiken van Joden. Tjerk kreeg opdracht een groep Joden te helpen onderduiken en moest ook voedsel voor hen organiseren. Op 12 februari 1943 had Tjerk, die toen de schuilnaam Bertus gebruikte, een tref (afspraak) met iemand bij de zuurtjeskraam (kraam met zure bommen; augurken in het zuur) op de Herman Costermarkt in Den Haag. Hij ging er met tramlijn 6 heen en stapte op het Hobbemaplein uit. Daar stond Willem Arend Herder en Tjerk sprak hem aan (Herder stond daar door de Sicherheitsdienst opgesteld om een andere verzetsman te vangen. Hij was met een bezemsteel in zijn broekspijp aan een been gebonden, zodat hij niet kon vluchten, en zijn handen waren onzichtbaar op de rug geboeid via gaten die in zijn jaszakken waren geknipt). Herder zei dat hij gauw weg moest gaan omdat er gevaar dreigde. Tjerk lachte er smalend om, want er was immers altijd gevaar, maar toen hij geen hand kreeg en de verwondingen in het gezicht van Herder zag, ging hij er alsnog vandoor. Hij kreeg de politieagenten Jochem de Graaf en Cornelis van Hees achter zich aan, maar dat had Kloostra niet in de gaten.
Op de markt kwam hij zijn trefman tegen, met aan beide zijden een onbekende man. De trefman riep: ‘Bertus! Onraad!’. De twee begeleidende mannen probeerden hem daarop te grijpen. Tjerk trok zijn pistool en schoot een van de mannen door het hoofd. De twee waren leden van de Sicherheitsdienst: de getroffen man was Erich Zinkel en de ander was August Gustav Wilhelm Blattgerst. Zinkel was degene die de Geus Jacobus Boezeman 9 januari 1941 tijdens een verhoor in het Oranjehotel had doodgeslagen. Blattgerst bleef bij de dodelijk gewonde Zinkel achter. De naam van de trefman staat in geen enkel mij bekend document vermeld, maar op basis van de lijst van mensen die kort daarvoor gearresteerd waren vermoed ik dat het Johannes Philippus Bronkhorst was.
Tjerk vluchtte weg, maar kreeg de politiemannen Hendrikus Johannes Figee en Folkert de Groot, die de tref moesten observeren, achter zich aan, op enige afstand gevolgd door de eerdergenoemde politiemannen. Kloostra vluchtte naar de parallel met de markt lopende De Heemstraat, klom over het hek dat de trambaan van de markt scheidde en rende de Terwestenstraat in. Daar klom hij over het muurtje van een tuin en drong het pand Terwestenstraat 143 van achteren binnen, door de deur in te trappen. Hij verstopte zich achter het bed waar een doodzieke vrouw in lag. De agenten Figee en De Groot drongen de woning via de voorkant binnen, en een schotenwisseling volgde. De kogels vlogen over het bed en de agenten zochten dekking in de keuken. Tjerk vluchtte de tuin in, klom over de schutting naar de tuin van De Heemstraat 244 en verstopte zich in het kolenhok. De twee andere agenten kwamen via het pand Honthorststraat 140 naar de tuin. Er volgde weer een schotenwisseling. Agent Figee zag op zeker moment kans om de hand van Kloostra te grijpen. Ondanks dat hij gewond was dreigde Tjerk zich los te worstelen, waarop Figee zijn pistool aan een collega gaf zodat hij zijn andere hand ook kon gebruiken. Toen de politieman hem min of meer onder controle had, riep Tjerk: ‘schiet mij maar dood’, waarop agent De Graaf, die via de Honthorststraat was gekomen, hem door het hoofd schoot. Figee had in totaal zeven keer geschoten, De Graaf twee keer.
In de zakken van Tjerk werd een halve enveloppe gevonden met het adres van Gerbert Bakker, die daardoor gearresteerd kon worden en kort daarop Jan van Kalsbeek ook. Tjerk werd bewusteloos naar het ziekenhuis Zuidwal gebracht, vervolgens naar ziekenhuis Westeinde en later weer terug naar Zuidwal. Tjerk was getroffen in het hoofd, zijn rechterlong en linkerdijbeen. Hij kwam na verloop van tijd weer bij kennis. Na twaalf dagen buiten bewustzijn werd er euthanasie op Tjerk gepleegd, omdat herstel uitgesloten was. Ook de aangeschoten SD’er werd naar het ziekenhuis Zuidwal gebracht en overleed daar een dag later.
De agenten kregen alle vier een beloning van 300 gulden voor het neerschieten van Tjerk Kloostra. In een politierapport na de schietpartij werd vermeld: ‘De agitatie van de zijde van de communisten blijft nog steeds alle aandacht vragen. Ook op dit gebied is de samenwerking met den Sicherheitsdienst uitstekend, waardoor het wederom gelukte eenige illegale agitatoren aan te houden. Bij de aanhouding van den beruchten communist Tjerk Kloostra op 12 Februari 1943 ontwikkelde zich een vuurgevecht, waarbij zoowel een beambte van de Sicherheitspolizei als Kloostra zwaar gewond werden.”
Drie van de vier politieagenten waren bij de Documentatiedienst werkzaam om ondersteuning aan de Sicherheitsdienst te verlenen. Alleen Folkert de Groot was hier tijdelijk aangesteld, maar hij heeft niet geschoten. Een paar maanden later werd De Groot wegens Jodenbegunstiging ontslagen, omdat hij gearresteerde Joden had laten ontsnappen. Hij werd uiteindelijk naar Neuengamme gestuurd en is door de slechte omstandigheden daar, een maand na de Duitse capitulatie in Lübeck gestorven.
In 1949 werd de voormalige Gestapo-agent Van Hees door CHU-burgemeester Schokking weer naar vergaderingen van de CPN gestuurd om die te observeren en zo weer een eventuele massa arrestatie voor te breiden. Dit is niet verbazingwekkend want Schokking was, geheel volgens CHU-traditie, dikke maatjes met de Sicherheitsdienst en leverde zelfs ondergedoken Joden aan de Duitsers uit.
Omstreeks 2015 wilden zijn nabestaanden hem laten herbegraven op de Erebegraafplaats in Loenen, maar toen het familiegraf geopend werd bleek zijn lichaam daar niet in te liggen.
Dr. Johannis Adrianus Nelinus Knuttel
Delft 14 mei 1878, † Leiden 5 februari 1965
Jan Knuttel was gehuwd met Maartje Geertruida Margaretha Elizabeth Visser en had twee kinderen. Hij woonde aan de Witte Singel 52 in Leiden, zijn beroep was redacteur.
Knuttel studeerde Nederlandse letteren in Leiden, waar hij ook promoveerde. Hij huwde Maartje Visser, nadat zij van Henk Sneevliet gescheiden was. Jan publiceerde enkele literaire werken, zijn publicaties verschenen onder pseudoniemen als Dr. J. Bonefaas, Eén van deze wereld, K.T. Nieulant, Van Schie en Spinosus. Hij was een van de redacteuren van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, het grootste woordenboek ter wereld, dat maar nooit af leek te komen.
De spoorwegstaking van 1903 deed hem besluiten tot de SDAP toe te treden. Hij was een van de oprichters van de Leidse afdeling van de SDAP, en behoorde tot de eerste honderd abonnees van het socialistische, later communistische, weekblad De Tribune. In 1909 was Knuttel een van de oprichters van de Sociaal Democratische Partij (SDP), die later Communistische Partij Holland (CPH) ging heten en nog later CPN.
Zijn bijdrage aan het verzet was beperkt, waarbij zijn bekendheid als communist en leeftijd een rol speelden (de allerbekendste communisten werden geacht buiten het actieve verzet te blijven, omdat ze gemakkelijk herkend zouden worden en daarmee de rest in gevaar zouden brengen). Desondanks voelde hij zich genoodzaakt om onder te duiken. Bij zijn jacht op Gerrit Kastein in 1943 had de Haagse politieman Jan Weuring ook een aantekening over Knuttel in zijn agenda gemaakt.
Drs. Hendrik Koch
Amsterdam 20 september 1883, † Hamburg 14 februari 1942
Hendrik Koch was gehuwd met Emilie Hendrika Jacoba Maria Wimmers en woonde aan de Boerhaavelaan 2 in Leiden, en was van beroep arts.
Hendrik kwam oorspronkelijk uit Amsterdam. In Leiden leidde de dokter het pension Zonnewende voor zieken, herstellenden en rustzoekenden aan de Rijnsburgerweg 13 .
Koch stond in 1927 kandidaat voor de CPN bij de verkiezingen voor de Gemeenteraad van Amsterdam. Hij gaf een politiek kritisch blad voor artsen uit dat ‘De Schildklier‘ heette. Hij schreef bijdragen voor het communistische weekblad De Tribune. Hij verbleef van in 1932 een half jaar in de Sovjet-Unie. Daarna verbleef hij een poos in België, waar hij het pseudoniem Vis gebruikte, maar werd in 1933 uitgewezen. Koch werd vanwege het toepassen van een abortus door de Nederlandse justitie gezocht en de Belgische autoriteiten waarschuwden dat Koch er aankwam. Hij werd meteen bij aankomst in Roosendaal gearresteerd en vervolgens tot anderhalf jaar gevangenisstraf veroordeeld.
Op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst stond hij vermeld met de vermelding dat hij het pseudoniem L.J. Simons gebruikte en met de toevoeging: ‘Echtgenoot van E. Koch-Wimmers. Communistisch arts. Medewerker Klassenstrijd (1925). Leiding CPH. (1928). Leider van het Nederlandse Boeren Comité (NBC). Geeft De Schildklier uit (1926). Comité voor de Indische ballingen (1927). Lid van het bestuur van de Liga tegen Imperialisme en Koloniale Overheersing (1927, 1928) en administrateur orgaan Recht en Vrijheid (1928). Spreekt voor WAC (Amsterdam 1927). Vergadering IAH (Den Haag 1928). Aangesloten bij de CPH. In Rusland van 1930 tot 1934, daarna (bestuurs)lid Synthetische Orde (Koch). Leider van de oppositie van partijbestuur van de CPH. Veroordeeld tot 2 jaar gevangenisstraf (1932). Geldschieter drukkerij Atalanta (1932). Internationale Vereniging Bellamy. Redacteur Volkswil. Nederlands Comité Internationaal Vredescongres te Genève (1936).’
Koch werd op 21 juni 1941, een dag voor de inval van Duitsland in de Sovjet-Unie, gearresteerd. Naar aanleiding van de inval in de Sovjet-Unie werd de (NSB-)burgemeester van Leiden gevraagd om een lijst van te arresteren communisten op te zenden naar de politieman Eckhardt van de Documentatiedienst, voorheen Politie Inlichtingendienst. Iedereen besefte dat het de bedoeling was deze mensen om het leven te brengen. De burgemeester belastte de Leidse Politie Inlichtingendienst met deze opdracht. Koch werd ook op de lijst gezet, alhoewel hij al gearresteerd was. De Leidse Politie Inlichtingendienst had niet alleen leden van de CPN, zoals gevraagd, op de lijst gezet, maar ook leden van de RSAP. De Sicherheitsdienst vroeg in augustus 1941 om een uitsplitsing te maken naar leden van de CPN en RSAP. De RSAP’ers werden voor het merendeel enkele weken later vrijgelaten. Koch werd echter als CPN’er bestempeld. Overigens was de Leidse burgemeester van 1940, Adriaan van de Sande Bakhuyzen, in belangrijke mate verantwoordelijk voor deze arrestaties, want hij gaf in mei 1940 opdracht aan de Leidse Politie Inlichtingendienst om voor de Duitsers door te werken en de reeds verzamelde gegevens te bewaren.
Koch werd door de Duitsers toegevoegd aan de arrestantenlijst van 25/26 juni 1941 naar aanleiding van de Duitse inval in de Sovjet-Unie; dit waren de zogenoemde communistische functionarissenarrestaties, alhoewel de meeste van de gearresteerden geen functie binnen de CPN hadden.
Hendrik werd eerst opgesloten in het Oranjehotel, en vervolgens naar kamp Schoorl overgebracht. Op 18 augustus 1941 werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht, en op 12 december 1941 werd hij op transport gesteld naar het concentratiekamp Neuengamme. Daar werd hij onderworpen aan een collectief medisch experiment: een aantal gevangenen werd besmet met tbc en vervolgens werd gekeken hoe snel een tbc-epidemie zich verspreidde onder de, dicht op elkaar gepakte, verzwakte gevangenen. Hij overleed op 14 februari 1941 om 15 uur 10 in Hamburg (wat een Aussenkommando van Neuengamme was). Als doodsoorzaak werd vastgelegd Fleckfieber (vlektyfus).
Cornelis Gerhard Anton de Kom
Paramaribo 22 februari 1898, † Neuengamme 21 april 1945
Bij zijn geboorte kreeg Cornelis Gerhard Anton de Kom (roepnaam Anton) zijn moeders achternaam Den Dulder, en heette toen dus Anton den Dulder. Hij werd door zijn vader erkend bij het huwelijk van zijn ouders en ging vanaf toen als De Kom door het leven. Zijn vader was nog als slaaf geboren. De naam De Kom is een omkering van de slavenhouder Mok, enige decennia daarvoor. Hij was getrouwd met Petronella Catharina Borsboom en had vier kinderen. Het gezin woonde aan de Johannes Camphuijsstraat 296 in Den Haag. Anton was van beroep handelsreiziger, maar trad ook op als danser.
De Kom groeide op in Suriname. Daar behaalde hij het MULO-diploma en een diploma boekhouden, en ging werken bij de Balata Compagnieën in Suriname en Guyana. In juli 1920 verhuisde hij naar Haïti, waar hij ging werken bij de Societé Commerciale Hollandaise Transatlantique.
In 1921 vertrok hij naar Nederland, en deed een jaar dienst bij de Huzaren. In 1922 ging hij bij een adviesbureau in Den Haag werken en werd vervolgens vertegenwoordiger in koffie, thee en tabak voor de Haagse koffiebranderij Reuser en Smulders.
Anton was actief in diverse linkse organisaties die zich vooral tegen het kolonialisme en het racisme richtten. Hij werd voorzitter van de Liga tegen Imperialisme en Koloniale Onderdrukking, waarvan vooral Indonesiërs lid waren. Verder was hij lid van het Arbeiders-Schrijverscollectief ‘Links richten’.
In december 1932 keerde hij naar Suriname terug. Hij startte een adviesbureau voor de sociale rechten van Surinamers. Dat zorgde regelmatig voor volksoplopen en daarmee tot het ongenoegen van de koloniale autoriteiten.
Op 1 februari 1933 werd hij dan ook gearresteerd en gevangen gezet in Fort Zeelandia te Paramaribo. Dat leidde tot protest bijeenkomsten van de bevolking bij het paleis van de gouverneur. Bij een van die bijeenkomsten schoot de politie met scherp en vielen er twee doden. De Kom werd drie maanden lang, onder primitieve omstandigheden, onrechtmatig door het koloniaal bestuur gevangen gehouden in Fort Zeelandia. Gouverneur Abraham Arnold Lodewijk Rutgers stelde hem daarna voor een keuze: langdurig opgesloten worden of naar Nederland vertrekken. Zijn aanhang zag dit (terecht) als een verbanning uit zijn geboorteland.
Hoe serieus de dreiging was blijkt wel uit de behandeling van twee communistisch georiënteerde activisten voor verbetering van de rechten van de zwarte bevolking, Hugo van Vliet en C. Weijt en de vakbondsleider Louis Doedel. Op instigatie van de Centrale Inlichtingendienst werden zij door de Nederlandse autoriteiten in een psychiatrische inrichting opgesloten. Doedel zou daar na een gevangenschap van drieënveertig jaar(!) sterven. Toen Amnesty International in de jaren zeventig hier een onderzoek naar wilde instellen, weigerden de Nederlandse autoriteiten iedere medewerking.
In mei vertrok Anton de Kom, gedwongen, met zijn gezin naar Nederland. Daar sloot hij zich aan bij de communistische partij en werd voorzitter van de Liga tegen imperialisme en koloniale onderdrukking. ‘De neger A. de Kom’ werd ook bespioneerd door de politie-infiltrant Van Soolingen. In een geheim rapport van 20 december 1933 van de Centrale Inlichtingendienst aan de ministers van Koloniën en Oorlog, wordt hij omschreven als ‘den bekenden communistischen opruier A. de Kom‘.
In Nederland maakte hij deel uit van linkse gezelschappen van kunstenaars die over kunst en maatschappij discussieerden. Hij ging onder andere om met de zangeres Menagé Challa en de fotografe Emmy Andriese en werd werkend lid van de Haagsche Kunstkring.
In deze periode voltooide Anton zijn boek ‘Wij slaven van Suriname’, dat door de uitgever gecensureerd werd om problemen met de confessionele overheid te voorkomen, en gaf hij lezingen over kolonialisme en racisme voor leden van de CPN. Tevens publiceerde hij stukken in de communistische periodieken De Communistische Gids en De Tribune onder de, van zijn initialen afgeleide, pseudoniem Adek en sprak op communistische anti-koloniale bijeenkomsten. Dit soort publicaties zorgden er wel voor dat hij moeilijk een baan kon krijgen (waarschijnlijk werden zijn werkgevers door de Haagse Politie Inlichtingendienst benaderd om de ‘opruier’ te ontslaan). Hij had vele discussies met Nico Wijnen. Zijn lezingen over racisme door de koloniale overheid inspireerde Gerrit Kastein tot het schrijven van diens sarcastische boek ‘Het rassenvraagstuk’ waarin hij het Duitse racisme aan de kaak stelt. Eind 1939 werd de Kom in de Ramaerkliniek, van het ziekenfonds De Volharding, in Loosduinen opgenomen.
Anton de Kom staat op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst (CID), waarbij ook zijn pseudoniemen Adek en Adekom worden genoemd, met de toevoeging: ‘Staat bekend als communist en revolutionair. Auteur anti-kolonialistisch boek ‘Wij slaven van Suriname’ Gehuwd met P.C. Borsboom (1932). Leidde opstand in West-Indië (1933). IRH Bestuurslid van de Sectie Holland van de Liga tegen Imperialisme. Naar Suriname vertrokken (1932). Gevangen (1933). Niet meer zo actief.’
In 1935 ging de CID een samenwerking aan met de afdeling Bekämpfung Kommunismus van de Gestapo in Berlijn, welke afdeling onder leiding stond van Heinrich Müller, die tijdens de oorlog zou uitgroeien tot een van de grootste massamoordenaars uit de geschiedenis van de mensheid. In 1936 leverde de CID de lijst van linksextremisten aan Müller, waarmee de naam van De Kom onder aandacht van zijn toekomstige moordenaars werd gebracht.
Al in de zomer van 1940 trad de Kom tot het Haags communistisch verzet toe, en werkte daar samen met Piet Wapperom en Nico Wijnen van de CPN, en werkte vanaf begin 1941 samen met Dirk Schilp, Eddy Wijnkoop, Tom Rot en Jef Last van de Internationaal-Socialistische Beweging (ISB). Hij schreef artikelen voor het illegale Haagse communistische blad De Vonk, maar tot eind 1942 ook voor het blad De Vonk van de ISB dat toen de naam MLLF (Marx-Lenin-Luxemburg Front) had aangenomen. Zijn artikelen gingen meestal over de terreur van de WA, racisme en Suriname. Zo schreef hij een artikel over het verzet van Haagse caféhouders tegen de terreur van het zogenaamde Peter Ton-vendel van de WA, dat verscheen in de communistische De Vonk van 7 december 1940. De caféhouders hadden geweigerd bordjes met ‘Verboden voor Joden‘ op te hangen en vervolgens waren hun cafés door de WA kort en klein geslagen. De caféhouders hadden op een gegeven moment de WA van de straat geveegd en hun leider, die de bijnaam parfumpooier had, vanwege zijn broodwinning en overvloedig gebruik van parfum, bij de Trekweg in de Vliet geslagen.
In september 1943 werd De Kom door de politieman Jan Weuring gerapporteerd als actieve communist.
In 1944 verrichtte De Kom regelmatig klusjes op de groente- en fruitmarkt, waarvoor hij beloond werd met wat groente- en fruitresten. Op 7 augustus 1944 werd Anton in De Heemstraat gearresteerd en met de tram naar het politiebureau gebracht. Waarschijnlijk met lijn 11 om vervolgens bij de Groot Hertoginnelaan op lijn 7 over te stappen om in de Javastraat uit te stappen en naar de Documentatiedienst op de hoek van de Nassaulaan te worden overgebracht. Vervolgens werd hij in het Oranjehotel gevangen gezet. Er werd huiszoeking bij hem gedaan waarbij linkse literatuur en een kristalontvanger met koptelefoon in beslag werden genomen.
Op 15 augustus werd hij naar het concentratiekamp Vught overgebracht in de bunker opgesloten. Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, werd het kamp geëvacueerd vanwege de naderende geallieerde legers, en moest hij naar het concentratiekamp Oranienburg. Hij werd daar in de Heinkel-vliegtuigfabriek te werk gesteld. Daar leerde hij de uit Suriname afkomstige medegevangene Jacobes Christiaan van de Montel kennen. In oktober ging hij op transport naar Neuengamme, vanwaar hij naar het buitencommando Sandbostel werd gestuurd. Volgens de in Neuengamme gevangen zittende communistische Februaristaker Jan Bork werd De Kom in maart 1945 in het Revier opgenomen. Volgens de kampadministratie overleed De Kom op 21 april 1945. De vermoedelijke doodsoorzaak is tuberculose.
De politie-informant Johannes van Soolingen vermeldt De Kom in zijn latere levensbeschrijving. Dit wekt de suggestie dat Van Soolingen bij de arrestatie van De Kom betrokken was. Daarmee zou De Kom dus ook een van de slachtoffers van het verraderlijk optreden van burgemeester De Monchy zijn. Met betrekking tot Anton de Kom zijn twee boeken verschenen. Het eerste is samengesteld door Nico Wijnen met bijdragen van anderen: ‘A. de Kom, zijn strijd en ideeën.‘ Het tweede is een biografie geschreven door Alice Boots en Rob Woortman: ‘Anton de Kom‘.
Adriaan Jan Willem Koopman
Ouwerkerk 18 juli 1900, † Vught 4 september 1944
Op 15 augustus werd hij naar het concentratiekamp Vught overgebracht. Hij werd daar zelfs een poosje in de bunker opgesloten. Op Dolle Dinsdag, 5 september 1944, werd het kamp geëvacueerd vanwege de naderende geallieerde legers, en moest hij naar het concentratiekamp Oranienburg. In oktober ging hij op transport naar Neuengamme, vanwaar hij naar het buitencommando Sandbostel werd gestuurd. Volgens de kampadministratie overleed hij op 21 april 1945. De vermoedelijke doodsoorzaak is tuberculose.
De politie-informant Johannes van Soolingen vermeldt De Kom in zijn latere levensbeschrijving. Dit wekt de suggestie dat Van Soolingen bij de arrestatie van De Kom betrokken was. Daarmee zou De Kom dus ook een van de slachtoffers van het verraderlijk optreden van burgemeester De Monchy zijn.
Met betrekking tot Anton de Kom zijn twee boeken verschenen. Het eerste is samengesteld door Nico Wijnen met bijdragen van anderen: ‘A. de Kom, zijn strijd en ideeën.‘ Het tweede is een biografie geschreven door Alice Boots en Rob Woortman: ‘Anton de Kom‘.
Jan Willem Koopman was gehuwd met Marie Rozalien Helzen en had een kind. Het gezin woonde eerst aan de Marktweg 229 en later in de Schlegelstraat 132, beide in Den Haag. Zijn beroep was mandenmaker.
Koopman sloot zich aan bij het Haags communistisch verzet. Hij werd in september 1941 gearresteerd, en half maart 1942 naar kamp Amersfoort gestuurd. Op 30 maart 1941 werd hij weer vrijgelaten. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er hat sich noch nach dem Verbot der CPN illeg. Für diese betätigt und seine Werkstatt zur Herstellung von Hetzschriften zur Verfügung gestellt. Er ist nach einer Warnung aus der Haft entlassen worden 30-3-42 aus der Lager Amersfoort entlassen.’
Daarna is hij niet meer betrokken geweest bij het communistisch verzet. Daar kan voorzichtigheid aan de kant van de communisten achter schuilen; men wist niet of hij het op een akkoordje met de Sicherheitsdienst had gegooid en als spion wilde functioneren, of dat hij in de gaten werd gehouden (geschaduwd).
Koopman stichtte vervolgens een nieuwe verzetsgroep met de naam ‘God en den Koning’. Hij gebruikte toen de schuilnaam Van den Berg
Op 19 juni 1944 werd hij weer gearresteerd, ditmaal door de V-Mann Adriaan Breed, toen hij met een koffer met spionagemateriaal en enkele exemplaren van het blaadje ‘God en den Koning’ bij de bloemenwinkel van Franciscus Cornelius Paulus Mol aan de Stationsweg 29 binnenliep. Mol was een belangrijk lid van de verzetsorganisatie Karl. Deze organisatie wilde een aantal leden van de Documentatiedienst liquideren, maar de V-Mann Peter Marsman, die al eerder (indirect) grote schade aan het communistisch verzet had toegebracht, was de groep geïnfiltreerd. Daardoor waren de liquidaties mislukt en waren enkele leden gearresteerd. De groep wist wel te achterhalen dat Marsman hen verrader had en wist hem op eerste Pinksterdag (28 mei) te liquideren. Maar de Sicherheitsdienst was erachter gekomen dat de groep Karl op 19 juni in de winkel verwacht kon worden. Mol werd gearresteerd en er werden posten in de winkel achtergelaten. Het winkelmeisje was ingewijd en probeerde op eigen initiatief de boel te redden. Tegen iedereen van de groep die de winkel binnenkwam fluisterde ze: ‘koop bloemen’, maar bijna niemand begreep haar waarschuwing. Zo konden 36 personen gearresteerd worden. Daarvan zijn er 18 om het leven gekomen. Ook Koopman werd gearresteerd, en wel door politieman Cornelis Leemhuis.
Hij werd naar het concentratiekamp Vught gestuurd en op 4 september 1944 gefusilleerd. Na de oorlog plaatste de familie een rouwadvertentie in De Waarheid.
Cornelis van der Kraats
Rotterdam 18-3-1906, † Leusden 14-7-1906
Zijn roepnaam was Cor en zijn schuilnaam Frans. Hij was gehuwd met Hendrika Francisca Jacoba Knoops en woonde aan de Hilledijk 119 A in Rotterdam. Hij was van beroep pakhuisknecht.
Hij was de oprichter van een communistisch gerichte verzetsgroepering die sabotage wilde plegen. Deze groepering fuseerde met een grotendeels Joodse verdedigingsploeg die zich camoufleerde als een voetbalclub met de naam Pechvogels. In 1942 kwam Samuel Dormits in Rotterdam wonen en bracht contacten met een klein groepje militante Haagse verzetsmensen mee. Deze contacten fuseerde met de groep van Van der Kraats en kreeg de naam Nederlandse Volksmilitie. De term ‘militie’ was al in Den Haag in beperkt gebruik geweest in de mil-groep rond Gerrit Kastein, maar het kan ook zijn dat de term van Van der Kraats afkomstig is. Met deze achtergronden worden zowel Dormits als Van der Kraats als oprichters van de NVM beschouwd.
De Nederlandse Volksmilitie richtte zich op het plegen van sabotage, zoals brandstichtingen in opslagplaatsen van de Wehrmacht en bioscopen die Duitse propagandafilms vertoonden, bomaanslagen op wissels van spoorwegemplacementen en treinen met Duitse militairen. Ook werden plannen gemaakt om de telefoonlijnen tussen Duitse militaire stellingen te saboteren in het geval van een geallieerde invasie.
Via Gerrit Kastein werden contacten gelegd met sabotageploegen in Deventer en Hengelo. De groep uit Hengelo bestond uit werknemers van het bedrijf Hazemeijer, een bedrijf voor electrische apparaten en materialen. De Hazemeijer-groep werd aangestuurd Jan Hendrik van Gilse van de militante Amsterdams verzetsgroep CS6, die deels weer door Gerrit Kastein en Gerben Wagenaar werd aangestuurd. Van der Kraats deed persoonlijk de contacten en leverde explosieven en brandbare materialen. Op de achtergrond gaf Kastein aan welke objecten aangevallen zouden moeten worden. Op deze manier zou je de groepen in Deventer en Hengelo vanaf dat moment als een verlenging van de NVM kunnen beschouwen.
Van der Kraats dook omstreeks september 1942 onder bij Anton Kleinbussink in Deventer en enkele weken later in Twello.
Gerrit Kastein plande een drietal aanslagen op spoorwegen: twee bij Almelo op respectievelijk een trein hoge Duitse militairen en een trein die in Nederland geproduceerde goederen naar Duitsland moest brengen en een aanslag bij Twello. Van der Kraats leverde de springstoffen en andere materialen. De bomaanslagen bij Almelo mislukten. Van der was zelf betrokken aanwezig bij de aanslag in Twello, waar de rails werd los geschroefd en een bom de trein door de ontstane opening in de rails moest duwen. Ook hier mislukte de aanslag doordat de bom niet af ging. Maar de Duitsers raakten wel in paniek en zetten een grote jacht op de daders in. Uiteindelijk werd een groot deel van de sabotageploegen in Hengelo en Deventer gearresteerd. Ze zijn bijna allemaal na een strafproces gefusilleerd.
Bij het in Twello verbuigen van de rail werd een grote denkfout gemaakt. De achterste rail had niet naar buiten gebogen moeten worden, maar de voorste naar binnen. Als de trein uit de verte komt aanrijden wordt de wielflens door de naar binnen gebogen rail naar buiten geduwd, waardoor de trein makkelijk van de linker (vanaf het standpunt van de lezer) rail afglijd en ontspoort. Er is dan ook gen springstof nodig. Nu blijft de trein op drie wielen rechtdoor rijden en heeft geen last van de opening, doordat het vierde wiel na de opening vanzelf weer op de rail komt. Overigens had naar buiten buigen wel gewerkt als dat in de bocht was gebeurd. In de bocht heeft de trein de neiging rechtdoor te rijden en neemt de bocht niet als de rail rechtuit gebogen is: de trein ontspoort dan.
Op 17 oktober 1942 pleegde Samuel op het politiebureau met een pistool zelfmoord, nadat hij was gearresteerd vanwege de diefstal van een damestasje; hij had dat gestolen om een persoonsbewijs te bemachtigen dat vervolgens voor zijn nieuwe partner vervalst kon worden. Met veel inspanning wist de politie zijn woonadres te achterhalen. Daar troffen ze een bommenwerkplaats, communistische lectuur en een stapel in code gestelde documenten. De code bleek kinderlijk eenvoudig te breken en de politie las verslagen van bomaanslagen en brandstichtingen en een lijst van meer dan honderd deelnemers aan de sabotagegroep. De politie had toen onmiddellijk door dat Dormits de meest gezochte verzetsman was, war uitgebreid naar gezocht werd. De Sicherheitsdienst werd ingeschakeld en er vonden massale arrestaties plaats.
In de nacht van 17 op oktober viel de politie ook bij Van der Kraats binnen. Van der Kraats was niet thuis, waarschijnlijk zat hij op een onderduikadres in Rotterdam. In de woning vond de politie vuurwapens, sabotagematerialen en plannen voor bomaanslagen. Een of enkele dagen later viel Van der Kraats toch in handen van de politie, werd aan de Sicherheitsdienst uitgeleverd en in het Oranjehotel opgesloten en bij verhoren zwaar gemarteld. De gearresteerde Kleinbussink werd met hem geconfronteerd en kon hem door de zware verwondingen in eerst instantie niet herkennen. Het schijnt dat van der Kraats na de martelingen en nadat hij geconfronteerd werd met het vele dat de Sicherheitsdienst na de vele arrestaties en verhoren te weten was gekomen, zelf ook is gaan praten en veel bevestigd heeft of mogelijk ook voor de Sicherheitsdienst nieuwe informatie heeft prijs gegeven. Omdat bijna iedereen uit de omgeving van Vander Kraats om het leven is gebracht, bestaat hier geen duidelijkheid over.
Na een proces werd Van der Kraats met vele anderen ter dood veroordeeld. Hij werd op 14 julin 1943 in Leusden gefusilleerd.
Teunis van der Kroft
Den Haag 6-4-1900, † Epe 1991
Teunis van der Kroft (roepnaam Toon) was gehuwd met Geertruida Enelia Raijmaakers en had een kind. Het gezin woonde aan de Marktweg 263. In 1924 heeft van der Kroft een maand in Yperen (België) gewoond. In 1932 kwam hij vanuit Aruba in Den Haag wonen.
Al voor de oorlog wantrouwde hij Johannes Hubertus van Soolingen, die een politiespion bleek te zijn en 130 communisten de dood in had gejaagd.
Toon stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Bestuur afdeling CPN en kandidaat gemeenteraad.’
Op 16 mei 1940 vond in zijn huis een bijeenkomst plaats met als deelnemers: Paul de Groot, Louis de Visser, Kees Schalker, Jaap Brandenburg, Gerrit Kastein en Jan Geluk. Daar werd besloten een ondergrondse organisatie op te bouwen voor het Haags communistisch verzet. Een dag later werd, bij hem thuis, die verzetsorganisatie feitelijk gesticht door hemzelf, Gerrit Kastein, Jan Geluk en Willem van ’t Veen. De groep ging later De Vonkgroep heten, naar het blaadje dat ze vanaf eind oktober 1941 gingen verspreiden. Hij ging deel uitmaken van de eerste formatie van 150 personen van bekende communisten en Spanjestrijders. Hij en Jan Geluk namen de taak op zich om het Haags communistisch verzet op te bouwen. Behalve De Vonk werden ook illegale blaadjes als De Waarheid, De Tribune en De Gids vervaardigd, benevens enkele, vooral politiek georiënteerde, brochures.
Van der Kroft liet Jan van Kalsbeek in februari 1941 bij hem thuis onderduiken. Sicherheitsdienstman Otto Lange, de voormalige politie-infiltrant Willem van Duivenboden en nog iemand trachtten ergens in april 1941 ’s-morgens om 7 uur Jan van Kalsbeek bij hem thuis arresteren, maar die was toen al ergens anders ondergedoken.
In mei 1941 merkte Toon dat hij geschaduwd werd; hij en Jan Geluk hebben zelfs een keer urenlang in een weiland gelegen om een schaduwende persoon af te schudden. Vanwege de vele arrestaties begin juni 1941 dook hij onder, achtereenvolgens in Den Haag, Delft, Rotterdam en later aan de Oosterringdijk in Amsterdam. Op 26 juli 1941 werd hij op zijn onderduikadres in Amsterdam gearresteerd en in de gevangenis aan de Weteringschans opgesloten, om op 2 augustus naar het Oranjehotel te worden overgebracht. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er war vor dem Verbot der CPN Sektionsvorstand, Distriktsvorstand und Gemeinderatsmitglied. Nach dem Verbot hat an dem illeg. Aufbau mit gearbeitet. Er ist in ein KZ-Lager eingewiesen worden.’
Half maart 1942 werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht, en vervolgens op transport naar Buchenwald gezet, waar hij op 31 maart werd ingeschreven. Als reden voor zijn gevangenschap gaf hij op ‘Mitglied der CPN’.
Op 14 april 1943 werd hij met hoge koorts in het Revier van Buchenwald opgenomen: hij had longontsteking opgelopen. Hij hield daar blijvend longletsel aan over; de rest van zijn leven had hij een zware, hijgende ademhaling.
Op 1 maart 1944 werd hij naar het Nacht-und-Nebel-kamp Natzweiler gestuurd en ging 4 september 1944, toen dat kamp vanwege de naderende geallieerde legers geëvacueerd werd, naar Dachau. Daar werd hij op 29 april 1945 bevrijd.
Enige jaren na de oorlog ging hij weer op de Nederlandse Antillen wonen, maar werd uitgewezen toen prins Bernhard daar op bezoek kwam. Hij stierf in 1991 in Epe.
Bij het ontruimen van zijn woning kwamen tientallen moeilijk leesbare briefjes, op heel dun papier, tevoorschijn die hij in de vuile was uit het Oranjehotel had laten smokkelen. Het betrof in de meeste gevallen verzoeken aan zijn vrouw om tabak te sturen. De communist Albert van Dijk kwam was daar toevallig bij aanwezig, en wist te voorkomen dat deze weggegooid zouden worden. Ik heb Van Dijk gevraagd ze aan het NIOD of een verzetsmuseum te schenken. Ik hoop dat dat gebeurd is.
Gerard van der Laan
Den Haag 15 januari 1913, † Waalsdorpervlakte 30 juni 1943
Gerard van der Laan woonde in de Anthoon Heinsenstraat in Den Haag en was van beroep reclameontwerper.
Zijn roep- of schuilnaam was Bob. Hij maakte deel uit van de sabotageploeg die op 13 oktober 1942 een opslagplaats voor hooi en stro van de Wehrmacht in brand stak. De brandstichters waren Evert Ruivenkamp en Henk Middendorp, terwijl hij, Piet Wapperom en Jan van Kalsbeek op de uitkijk stonden.
Op 17 februari 1943 werd hij daarvoor gearresteerd. In juni 1943 vond er voor het Kriegsmarinegericht te Utrecht een proces tegen de ‘terroristen’ uit de groep Jaap Boekman c.s. plaats. Daarbij werden vier personen ter dood veroordeeld: Evert Ruivenkamp, Dominicus Middendorp, Gerard van der Laan en Jan van Kalsbeek. De eerste drie werden op 30 juni 1943 gefusilleerd en Van Kalsbeek op 5 augustus 1943, allen op de Waalsdorpervlakte.
August Otto Wilhelm Levin
Loitz (Duitsland) 25 mei 1895, † Berlijn 16 november 1967
August Levin werd in 1920 lid van de communistische partij van Duitsland (KPD). Hij was lid van de gemeenteraad van Loitz en tevens van de provinciale landdag van Pommeren. Levin werd in augustus 1933 door de nationaal-socialistische overheid gearresteerd en opgesloten in het concentratiekamp Neusustrum, in Eemsland bij de Nederlandse grens. In november 1933 zag hij kans om te ontsnappen en over de Nederlandse grens te vluchten. Daar werd hij opgevangen door leden van de Internationale Rode Hulp. Tijdens zijn verblijf in Nederland was hij een vertrouwenspersoon voor andere emigranten (Duitse vluchtelingen).
In 1936 vertrok hij naar Spanje, waar hij in de Internationale Brigade, als eerste luitenant in het Tschapajew-Bataljon, tegen de fascistische staatsgreeppleger Franco ging vechten. Hij liep in 1938 malaria op en was genoodzaakt Spanje te verlaten, waarbij hij zijn toevlucht opnieuw in Nederland zocht.
Levin wist uit handen van de politie te blijven, die hem ongetwijfeld aan Duitsland zou hebben uitgeleverd, wat vermoedelijk zijn dood zou hebben betekend.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij actief in het Haags communistisch verzet, voornamelijk door het inzamelen van geld. Zijn contact bij het verzet was de Nederlandse vrouw Joanna Christina van der Vloodt.
Hij huwde Joanna op 15 augustus 1945 en vertrok op 29 oktober 1946 naar Loitz, in het noorden van de Sovjet-bezettingszone in Duitsland, en werd daar burgemeester en bleef dat in de DDR-tijd. Na zijn overlijden in 1967 keerde Joanna terug naar Nederland.
Cornelis Limburg
Den Haag 19 december 1908
Cornelis Limburg (roepnaam Kees) was gehuwd met Johanna Louisa Bos en had drie kinderen. Het gezin woonde aan de Begoniastraat 72 in Den Haag. Zijn beroep was bakker, en hij werkte in de Coöperatieve Volksbroodbakkerij de Toekomst, die door Domela Nieuwenhuis gesticht was.
In 1934 werd hij lid van de communistische partij. Hij hielp bij de Roode Hulp met het onderbrengen van emigranten (politieke vluchtelingen) uit Duitsland en was actief in de beweging die Indonesië onafhankelijk wilden maken. Tevens was hij werkzaam voor de vereniging Hulp aan Spanje. Op verzoek van de communist Marinus Hageman in 1939 nam hij een immigrant in huis. Zijn vrouw had echter een hekel aan zijn politieke activiteiten en aan de organisaties waar hij voor actief was.
Kees stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Secretaris districtsbestuur NRH (1937). Spreker.’
Bij de Duitse inval op 10 mei 1940 werd hij door de Haagse politie gearresteerd en geïnterneerd, ondanks dat het juist de communisten waren die de felste tegenstanders van Duitsland waren, terwijl de top van het leger juist vol landverraders en aanhangers van Hitler zat. Hij werd op 15 mei weer vrijgelaten.
Na de Duitse bezetting sloot hij zich aan bij het Haags communistisch verzet. Hij had een creatieve manier bedacht om De Vonk te verspreiden: hij huurde een broodkar, haalde brood bij een broodfabriek en ventte die uit bij partijleden, die hij dan en passant van een exemplaar van De Vonk voorzag.
Begin juni 1941 werden er massaal communisten gearresteerd en hij werd toen aangeraden om onder te duiken. Hij deed dat in Rotterdam, eerst bij Siem Groenendijk, in de Lisbloemstraat 21B, daarna achtereenvolgens bij Ernst, Beijerling en begrafenisondernemer J. van Maris aan de Schieweg 227. Bij toeval ontmoette hij Sally Dormits op straat die vanuit Den Haag, waar hij in dezelfde straat woonde, naar Rotterdam was vertrokken en daar een onderduikadres zocht. Limburg regelde dat Dormits bij hem op hetzelfde onderduikadres bij J. van Maris kon verblijven. Maar het was een te grote belasting voor Van Maris en korte tijd later werd via Ernst eerst een onderduikadres in de Nobelstraat gevonden en, toen dat niet betrouwbaar bleek, in de Zestienhovenstraat. Ook daar konden ze niet lang blijven. Dormits had een nieuwe vriendin, Selma, gekregen en die regelde een nieuw onderduikadres in de Bijlwerffstraat 37A, bij het echtpaar Pieter Baan en Paulina Bouwman dat ook in het communistisch verzet actief was.
Dormits kwam met allerlei materialen voor het verzet aandragen, zoals een schrijfmachine, stencilmachine en chemicaliën voor de fabricage van bommen voor zijn Nederlandse Volksmilitie (NVM). Alhoewel Limburg hem daarbij hielp, vond hij dat Dormits erg veel risico’s nam en zag het als een vorm van defaitisme dat Dormits dacht de oorlog toch niet te overleven, en daarom maar strijdend ten onder wilde gaan. Kees Limburg moet dus als lid van de NVM beschouwd worden. Omdat Limburg het te link vond worden, kreeg hij met hulp van Rotterdamse communisten een nieuw onderduikadres bij Siem Groenendijk in de Lisbloemstraat 21B in Rotterdam.
Op 23 juni 1941 werd zijn broer Antonius Hendrikus, die in dezelfde straat woonde, gearresteerd door de Sicherheitsdienstman Otto Lange, de Inlichtingendienstman Veefkind en de vooroorlogse politie-infiltrant Van Duivenboden. Zijn broer was echter niet bij het verzet betrokken. Na een paar dagen bleek dat de politie zich vergist had, en Kees moest hebben. Overigens kan de datum een typefout zijn en dat het 25 juni moest zijn geweest. Op die dag werden namelijk veel communisten gearresteerd in verband met de inval in de Sovjet-Unie; dit waren de zogenaamde communistische functionarissenarrestaties. Antonius werd overgebracht naar kamp Schoorl en op 18 augustus naar kamp Amersfoort. Hij werd in september 1941 uit kamp Amersfoort vrijgelaten. Vermoedelijk was Kees al bij zijn vrouw vertrokken en bij zijn broer, die in dezelfde straat woonde ingetrokken, want later in Buchenwald gaf Kees het adres van zijn broer op als zijn laatste woonadres.
Hij maakte met zijn vrouw voor 29 april om twee uur ’s-middags een afspraak om hem op het station Bergweg zijn zomerkleren te overhandigen. Toen hij de kleren in ontvangst wilde nemen, werd hij plotseling door drie mannen besprongen en werd hij geboeid afgevoerd. Het waren politiemannen; een van hen was Johannes Hubertus Veefkind van de Haagse Politie Inlichtingendienst. Zijn vrouw riep: ‘Nee, dat niet!’, waaruit hij opmaakte dat zij hem verraden had. De arresterende Sicherheitsdienstman was Fischer van Referat IVE4 uit Den Haag.
Kees werd naar de Documentatiedienst aan de Laan Copes van Cattenburch 6 in Den Haag gebracht, en vervolgens naar het Oranjehotel, waar hij aan Fischer van het Referat IVE van de contraspionage werd overhandigd. Na twee weken werd hij voor verhoor overgebracht naar Binnenhof 7 waar hij door drie Duitsers en Veefkind verhoord werd. Ze vroegen hem waar hij woonde of overnacht had en hij antwoordde dat hij in hooibergen sliep. Veefkind controleerde de omslagen van zijn broek op kleine strootjes, en toen die er niet waren werd hij agressief. Hij sloeg hem enkele tanden uit de mond en deed een strop om zijn hals en dreigde hem te wurgen. Veefkind hield ondertussen een handdoek voor zijn mond om zijn schreeuwen te smoren. Hij werd met een flink bloedende mond naar het Oranjehotel teruggebracht. Ook bij verdere verhoren verraadde hij zijn adres bij Pieter Baan niet, waardoor Dormits maandenlang ongemoeid bleef en aan zijn Nederlandse Volksmilitie door kon werken.
Limburg werd na enige tijd overgebracht naar Kamp Amersfoort, en op 1 oktober 1942 op transport gesteld naar het concentratiekamp Buchenwald. Daar gaf hij als reden voor zijn gevangenschap op: ‘War früher Mitglied der CPN’. In Buchenwald werd hij eerst ingedeeld bij het Aussenkommando Laura en op 3 augustus 1944 naar Mittelbau-Dora. In Mittelbau werd hij tewerkgesteld bij de afwatering en diende hij een verzoek in als geweermaker te mogen werken (vermoedelijk was dat een minder zwaar baantje, maar het kan ook zijn dat hij de illusie had sabotage te kunnen plegen). Later werd hij op transport gesteld naar het concentratiekamp Bergen Belsen, waar hij op 12 april bevrijd werd.
Zijn vrouw had het tijdens de oorlog met Duitse militairen aangelegd. Dientengevolge werd ze na de bevrijding kaalgeknipt en vervolgens in een kamp voor NSB’ers opgesloten. Hij heeft een aanklacht tegen haar ingetrokken om te voorkomen dat zijn kinderen te doen kregen met een moeder die heel lang gevangen zat.
Na de oorlog heeft hij twee jaar lang voor de Politieke Recherche Afdeling (PRA) gewerkt bij de vervolging van collaborateurs.
Henri Christiaan van der Logt
Harderwijk 30 april 1906, † Rotterdam 12 maart 1945
Henri Christiaan van der Logt (roepnaam Harry) was gehuwd met Wiebigje Brons en had een kind. Het gezin woonde aan de Mijtensstraat 87 in Den Haag. Zijn beroep was tramconducteur.
Van der Logt zat al vroeg in 1940 bij het Haags communistisch verzet. Hij zorgde ervoor dat Piet Wapperom toetrad tot een mil-groep die sabotageacties pleegde, zoals brandstichtingen bij voor de Wehrmacht belangrijke objecten.
De infiltrant Van Soolingen had, in opdracht van burgemeester De Monchy, contact gelegd met een verspreidster van De Waarheid, Petronella Verheijen. Hij meldde dat aan de Sicherheitsdienst, maar die zei dat hij eerst moest uitzoeken wie de drukker was. Via Petronella kwam hij in contact gekomen met Isaäc Chef d’Hotel jr. die, na een onderduikperiode, weer bij zijn ouders in de Brueghelstraat 39 woonde. Via hem leerde Van Soolingen begin 1945 Harry van de Logt kennen, die toen De Waarheid en het Oranjebulletin stencilde.
Op een gegeven moment vroeg Van der Logt aan Van Soolingen wat hij van de redigering van De Waarheid vond. Van Soolingen antwoordde dat hij het mooi gedaan vond. Toen zei Van der Logt trots: ‘Nu, dat blad verzorg en druk ik.’ Op 8 maart 1945 kwam Van Soolingen weer bij Van der Logt. Er waren net nieuwe blaadjes aangemaakt en Van der Logt zei dat hij ze de volgende dag samen met iemand anders zou gaan nieten. Aangeven van communisten leverde geld op, en nu zag Van Soolingen zijn kans schoon: Hij stapte de volgende dag naar de Sicherheitsdienst, waar de Documentatiedienst ondertussen in was opgenomen. De betrokken afdeling was na het bombardement op gebouw Kleijkamp, waarbij ook het daarachter gelegen gebouw van de Documentatiedienst in de Laan Copes van Cattenburch 6 zwaar beschadigd was, in de Nassaulaan 23 gehuisvest. Van Soolingen blies de samenkomst van de twee stencilende communisten op tot een bijeenkomst van een terreurgroep om zo te bewerkstelligen dat er actie ondernomen werd, en hij zijn premie kon opstrijken.
Er werden drie arrestatieteams samengesteld. Het eerste ging Petronella Verheijen arresteren, waar Van Soolingen de krantjes van betrok om deze verder te verspreiden. Het tweede team ging Isaäc Chef d’Hotel jr. arresteren. De derde ploeg, bestaande uit een Duitse Sicherheitsdienstman en de politiemannen Cornelis Leemhuis en Cornelis Heijnis, ging naar Harry van der Logt. Heijnis hield de achterkant van het pand in de gaten. In het pand werden alleen Harry van der Logt en Hans van ’t Veen aangetroffen; beiden werden gearresteerd. Er werden een cyclostyle-machine, papier en wat ander materiaal in beslag genomen. Van der Logt wist kennelijk wat hem te wachten stond, want hij riep nog naar de buren: ‘Groet vrouw en kind!’.
Ze werden met een vrachtauto via het politiebureau Van der Vennestraat naar de Sicherheitsdienst aan de Nassaulaan overgebracht. De vrachtauto werd nodig geacht, omdat de SD door de overdrijving door Van Soolingen veel meer arrestanten verwachtte. Ook Chef d’Hotel en Petronella Verheijen werden met de vrachtwagen afgevoerd. Ze werden allen in het Oranjehotel opgesloten.
In Rotterdam hadden op 5 en 9 maart 1945 twee aanslagen plaats gevonden, waarbij twee SD’ers en een V-Mann om het leven kwamen. De chef van de Rotterdamse SD, Herbert Wölk, verordonneerde dat op de twee plekken van de aanslagen telkens twintig personen publiekelijk gefusilleerd moesten worden. Daarvoor werden ter dood veroordeelden geselecteerd. Dat waren mensen die, zonder rechtszaak, administratief ter dood waren veroordeeld en daar kwamen alleen communisten en gewapende personen voor in aanmerking. Maar Wölk had slechts 33 Todeskandidaten in voorraad, waarvan er 14 in het Oranjehotel zaten opgesloten. Hij kwam dus 7 personen tekort en vroeg in Den Haag aan Sicherheitsdienstchef Hans Munt om extra slachtoffers. Maar ook daar was de situatie krap, omdat op 8 maart al 80 mensen geleverd waren voor executies, in verband met de aanslag op Rauter. Maar de voorradige communisten, vier personen, werden geleverd: Johan Hendrik Klinker, Pieter Ouwendijk, Abraham Limburg en Adrianus van Steijn. Ze werden aangevuld met de net gearresteerden; Van der Logt, Chef d’Hotel en Van ’t Veen. Twee eerder gearresteerde communisten werden met 18 anderen om 9.30 uur op het Hofplein gefusilleerd. De vijf overige communisten, inclusief Van der Logt, werden met 15 anderen om 9.30 uur op de Pleinweg gefusilleerd.
Vanwege de voedselschaarste en brandstofgebrek was de vrouw van Van der Logt samen met haar kind naar haar familie in het oosten van het land vertrokken. Ze keerde na de bevrijding terug. Toen pas vernam ze van de executie van haar man. Haar huis was ondertussen leeg geroofd en er woonden andere mensen in. Ze had, behalve de kleren die ze had meegenomen, niets meer. Zelfs de foto’s waren verdwenen en dus had ze ook geen foto van Harry meer. Pas nadat zijn lichaam maanden later was opgegraven kreeg ze het mee begraven persoonsbewijs in handen, waar een pasfotootje in stond.
Van der Logt behoorde tot de drie laatste slachtoffers van de misdadige opdracht van burgemeester De Monchy, om communistische verzetsmensen op een lafhartige manier op te sporen en aan de Sicherheitsdienst uit te leveren. Maar het gemeentebestuur weigerde de weduwe van deze moedige verzetsman aan nieuwe huisvesting en huisraad te helpen.
Hendrik van Maanen
Laag Nieuwkoop 6 januari 1882, † Bernburg 23 juni 1942
Hendrik van Maanen was gehuwd met Johanna Maria Hermina Borgstein en had zes kinderen. Het gezin woonde aan de Gerard Doustraat 144 in Den Haag. Hendrik was van beroep los arbeider.
Zijn naam komt voor op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘CPH. Opent en sluit 1-mei vergadering. Door CPN-partijbestuur aangewezen om verloren contact met het Westland te herstellen (1938).’
Van Maanen werd op 25 juni door de politie gearresteerd en aan de Sicherheitsdienst uitgeleverd. Hij werd in kamp Schoorl gevangengezet. Op 18 augustus werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht. Ondanks dat hij zich van het verzet afzijdig had gehouden dwongen de Duitsers hem in september 1941 een formulier voor Schutzhaft te tekenen met de tekst:
‘[Name] hat sich als Funktionar der illegalen CPN für ein im Auftrage der Sowjet-Union aufgezogenen Geheimorganisation betätigt, die es sich zum Ziel gesetzt hat, durch Aufhetzung zum Streik usw. einen Stutzpunkt Moskaus zu schaffen, um der deutschen Besatzung in den Rücken zu fallen.’
Eind 1941 werd hij naar het concentratiekamp Neuengamme overgebracht. Daar werd hij onderworpen aan een collectief medisch experiment: een aantal gevangenen werd besmet met tbc en vervolgens werd gekeken hoe snel een tbc-epidemie zich verspreidde onder de, dicht op elkaar gepakte, verzwakte gevangenen. Vanuit Neuengamme werd hij eind mei 1942 naar Bernburg overgebracht om vergast te worden. Hij kwam op 23 juni 1942 om het leven. Dat was een langzaam proces, omdat bij wijze van experiment koolmonoxide werd gebruikt. Op dezelfde dag werd in Neuengamme een overlijdensverklaring opgesteld met als doodsoorzaak ‘Versagen von Herz und Kreislauf bei Myocarditis’: (falen van hart en kringloop bij ontsteking van de hartspier).
Willem Marquenie
Leiden 11 november 1904, † Rotterdam 12 september 1944
Willem Marquenie was gehuwd met Willemina van Opijnen en had minstens zeven kinderen. Hij woonde aan de Blansjaarpoort 16 in Leiden, en was van beroep loodgieter.
Marquenie stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Kandidaat gemeenteraad voor de CPN (1935).’
Hij verspreidde De Waarheid voor het communistisch verzet in Leiden. De Haagse politieman Weuring had bij zijn jacht op Gerrit Kastein, begin 1943, al in zijn notitieboekje een aantekening over Marquenie gemaakt.
Willem had een slechte verstandhouding met zijn vrouw. Zij wilde een einde aan het huwelijk maken, en stapte daarom in augustus 1944 naar de politie om te vertellen dat haar man communist was, De Waarheid verspreidde en zich daarbij door zijn twaalfjarige zoon liet helpen. Ze vertelde dat ze een slecht leven met hem had en dat het haar niks kon schelen als hij doodgeschoten werd. De politie kwam echter niet in actie, mogelijk omdat ze dat, met de Duitse nederlaag in zicht, niet meer aandurfde. Maar na aandringen werd ze doorverwezen naar de Sicherheitsdienst in Rotterdam. Daar deed ze hetzelfde verhaal tegen de Sicherheitsdienstman Johannes Wilhelm Hoffmann en voegde eraan toe: ‘schiet hem maar dood’.
Hoffmann, die ook in Leiden mocht opereren, gaf opdracht om onderzoek bij Marquenie te doen. De Leidse landwachters Ferdinand Pieck en Franciscus Corba gingen naar het huis van Marquenie. Ze ondervroegen hem, maar Marquenie ontkende alles. Daarop zei zijn vrouw dat hij loog en ze wees naar de kast waarin de illegale krantjes lagen. Marquenie zei toen: ‘Nou, als het zo moet’ en gaf toe dat hij De Waarheid verspreidde. Ze arresteerden hem en brachten hem naar Rotterdam. Op het bureau van de Sicherheitsdienst verhoorde Hoffmann hem; het verhoor ging met mishandelingen gepaard. Marquenie bleef zwijgen en gaf geen namen prijs. Hij werd naar de gevangenis aan het Haagse Veer gebracht.
Op 12 september werd hij samen met een gevangene uit Rotterdam in een auto gezet en naar de Schietbaanlaan gereden. Daar moest de Rotterdammer uitstappen en onder begeleiding een eindje lopen. Vervolgens schoot de SD’er Herbert Engelshoven hem in de rug. Toen was Marquenie, die het had zien gebeuren, aan de beurt. De lijken bleven op staart liggen om de bevolking te intimideren. De reden dat ze in de rug werden geschoten was om de indruk te wekken dat ze op de vlucht neergeschoten waren. Later moesten zijn vrouw en oudste dochter hem komen identificeren. Na de oorlog werd de vrouw tot twaalf jaar gevangenisstraf veroordeeld
Commentaar: Uit deze gebeurtenissen blijkt wel dat het algemeen bekend was dat communisme de doodstraf betekende. Dit was niet pas in 1944 bekend, maar al voor de Duitse inval, op basis van de massamoorden in Duitsland. Na de oorlog werden voor kleine luiden, die op deze manier een of enkele personen de dood in hadden gejaagd, straffen boven de tien jaar uitgedeeld. Voor zwaardere gevallen werd de doodstraf gegeven, die dan meestal, wegens gratie, niet werd voltrokken. Alleen in de zwaarste gevallen, zoals die van Anton van der Waals en Ans van Dijk, werd die straf daadwerkelijk voltrokken. Maar zelfs de zwaarste gevallen vallen in het niet bij de wandaden van minister Gerbrandy en de burgemeesters De Vlugt, De Monchy en Oud. Mijns inziens hadden deze massamoordenaars de doodstraf moeten krijgen, zonder gratie achteraf.
Petrus Paulus Jacobus Metscher (Piet van Rijn)
Velsen 28 juni 1903, † na 1983
Petrus Paulus Jacobus Metscher (roepnaam Piet) was getrouwd met Maria Tode en was gemeenteambtenaar. Hij woonde aan de Van den Berghstraat 34 in Den Haag.
Al voor de oorlog speelde hij een rol binnen de Haagse communistische partij. Na de massa-arrestaties van communisten in februari 1943 dook hij onder in de Laan van Meerdervoort. Een paar maanden later werd een nieuwe organisatie opgebouwd waar Piet Metscher de leiding over kreeg. Hij gebruikte de schuilnaam Piet van Rijn.
Onder zijn leiding kwam De Waarheid weer in Den Haag uit en tevens een bulletin dat ook De waarheid heette, maar alleen berichten die via de radio waren opgevangen van vooral de BBC in Londen uitbracht. De politie en Sicherheitsdienst dachten dat deze versie werd uitgebracht door een niet-communistische groep; ze noemden het de niet-communistische Waarheid.
Metscher stond in contact met Abraham van Velsen van de Geheime Dienst Nederland (GDN). De GDN was in het Vredespaleis gehuisvest. De Duitse contraspionage, onder leiding van Joseph Schreieder en Friedrich Frank, had de V-Mann Reinder Zwolsman de GDN laten infiltreren en zo de organisatie overgenomen in een Spiel, in navolging van het Englandspiel. Het leidde tot een vreemd spel van criminaliteit, zwarte handel, afpersing en zelfverrijking door leden van de GDN, wat de landelijke partijleiding er toe bracht een verbod uit te vaardigen om in Den Haag met andere zogenaamde verzetsorganisaties samen te werken.
Na de oorlog werd hij Gemeenteraadslid in Den Haag.
Dominicus Hendrik Cornelis Middendorp
Kampen 19 november 1919, † Waalsdorpervlakte 30 juni 1943
Dominicus Hendrik Cornelis Middendorp (roepnaam Henk) woonde aan de Stuyvesantstraat 31 in Den Haag en werkte voor de Bedrijfsbrandweer van het ziekenhuis Zuidwal.
Hij maakte deel uit van een team dat op 13 oktober 1942 een opslagplaats voor hooi en stro (belangrijk voor paarden, die toen nog op grote schaal bij het leger in gebruik waren) van de Wehrmacht in brand stak. De brandstichters waren hij en Evert Ruivenkamp, terwijl Piet Wapperom, Gerard van der Laan en Jan van Kalsbeek op de uitkijk stonden.
Na de schietpartij tussen Tjerk Kloostra en de voor de Sicherheitsdienst werkende politiemannen, vond de politie op een halve enveloppe het adres van Gerbert Bakker. De politie deed daar een inval, arresteerde Bakker en liet vervolgens een post in het pand achter om aanbellers te arresteren. Zo kon Evert Ruivenkamp gearresteerd worden. Een politieteam bestaande uit Jan Hendrik Schoo, Jan Weuring en Johannes Meindert van Groin de Planque, onder leiding van de Sicherheitsdienstman Otto Lange, deed meteen op 17 februari 1943 bij Ruivenkamp in de Lavendelstraat 43 huiszoeking. Om 19.30 uur belde Henk Middendorp, gekleed in brandweeruniform, daar aan om navraag te doen waar de ploegleider (Ruivenkamp) van de brandweer bleef. Schoo liet hem binnen, terwijl de gezinsleden in de woonkamer moesten blijven. Toen Middendorp bemerkte dat een vreemde hem had binnengelaten trok hij in het halletje zijn pistool en richtte dat op Schoo. Hij liep vervolgens achteruit naar de deur. Toen hij even omkeek waar de deurhendel was, sprong Schoo op hem, en greep het pistool.
De politie deed meteen huiszoeking in zijn huurkamer. De agenten vertelden de pensionhoudster dat Middendorp nooit meer zou terugkeren. Dit geeft aan dat de politie zich er van bewust was dat ze iemand de dood instuurden. Middendorp had beter zijn moordenaar kunnen doodschieten.
In juni 1943 vond er voor het Kriegsmarinegericht te Utrecht een proces tegen de ‘terroristen’ uit de groep Jaap Boekman c.s. plaats. Henk werd daarbij ter dood veroordeeld, samen met Evert Ruivenkamp, Gerard van der Laan en Jan van Kalsbeek. De eerste drie werden op 30 juni 1943 gefusilleerd en Van Kalsbeek op 5 augustus 1943, allen op de Waalsdorpervlakte.
Johanna Hermine Moes
Zwolle 27 oktober 1911
Zij woonde in de Vreeswijkstraat 390. Haar beroep was huisarts.
Zij liet Frits Reuter bij zich onderduiken. Zij was de huisarts van het gezin Brandes-Brilleslijper. Toen de Sicherheitsdienst op 17 augustus bij Brandes binnenviel om hem te arresteren, wist de hoogzwangere Marianne Brilleslijper toestemming te krijgen om haar medische hulp in te roepen. Johanna was ingewijd in de illegale activiteiten van het gezin en kwam onmiddellijk te hulp. Zij zorgde ervoor dat Marianne haar echtgenoot kon waarschuwen niet meer thuis te komen.
In 1942 huwde zij de Amsterdamse communist Joop van Santen en ging in Amsterdam wonen. Samen zorgden ze voor het onderbrengen van Joodse kinderen, waarvan de ouders op korte termijn bedreigd werden met deportatie. In hun huis werd het communistisch georiënteerde blad De Vrije Katheder vermenigvuldigd.
Antonius Cornelis (van) Montfoort
Den Haag 20 september 1902, † Voorburg 29 april 1974
Antonius Cornelis Montfoort was gehuwd met Catharina Leonarda Poot en woonde in het begin van de oorlog aan de Eschdoornstraat 54 en verhuisde later naar de Zoutmanstraat 30. Zijn beroep was begrafenisondernemer en fotograaf. Hij was een broer van de communistische verzetsman Johannes Jacobus Montfoort. Zelf sloot hij zich ook aan bij de communistische partij.
Montfoort was een begaafd schermer. In 1934 werd hij Nederlands kampioen op de floret en sabel, en in 1944 op de sabel. Montfoort nam in 1936 deel aan de Olympische Spelen in Berlijn op de nummers sabel individueel en team. In 1938 behaalde hij op het wereldkampioenschap in Pieštany (Tsjechië) de bronzen medaille op het onderdeel sabel.
Binnen de schermbond kwam hij in contact met officieren uit het leger, die over het algemeen sterke NSB-sympathieën hadden. Hij leerde binnen de schermbond de latere secretaris Richard Friedrich Salter kennen. Salter wendde belangstelling voor het communisme voor. Omdat Salter de Russisch taal beheerste, bracht Montfoort hem in contact met de prominente communist William Charles van Oordt. Salter hielp hem bij het vertalen van stukken uit het Russisch voor zijn boek over Lenin. Salter ontpopte zich in 1940 echter als NSB’er en werd V-Mann voor de Sicherheitsdienst; waarschijnlijk was hij al voor de oorlog een informant van de Haagse Politie Inlichtingendienst. Zo werd al rond 1930 de basis voor de moord op Annetje Kupferschmidt, Andries Gritter en de broers Hans en Samson Polak gelegd.
Antonius en Johannes Montfoort traden tijdens de bezetting toe tot het Haags communistisch verzet. Desondanks bleven ze contacten met Salter onderhouden, terwijl ze wisten dat die voor de Duitsers werkte en vanaf 1944 zelfs voor de Sicherheitsdienst. Montfoort zorgde voor bonnen en levensmiddelenkaarten voor ondergedoken personen.
In 1943 liet hij het Joods-communistische gezin Hans Polak en Annetje Kupferschmidt met hun dochtertje Chaja drie weken lang bij hem in de Zoutmanstraat onderduiken.
Begin februari 1944 werd Albert Kupferschmidt, de broer van Annetje, gearresteerd. Albert was ook bij het Haags communistisch verzet betrokken. De vrouw van Montfoort, Catharina Poot, benaderde de arts Paul Voûte om Albert in de gevangenis zo ziek te maken, dat die in het ziekenhuis Zuidwal zou worden opgenomen. Catharina wist een mogelijkheid om iemand uit Zuidwal te laten ontsnappen. Het plan mislukte doordat Albert al weggevoerd was. Voûte werd echter verraden en gearresteerd. Bij zijn verhoor werd het hem duidelijk dat hij door Salter was verraden.
Montfoort had contact met Gerard Jan van der Vaart op de afdeling persoonsbewijzen op de Gemeentesecretarie. Op die manier konden blanco persoonsbewijzen verkregen worden. Deze mogelijkheid bracht hem in contact met Hans Polak van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO), waarbij het toeval wilde dat de ouders van de vrouw van Polak ook in de Zoutmanstraat woonden, en wel op nummer 57. Het echtpaar Polak dook zelfs drie weken bij hem onder, omdat het vorige adres verlaten moest worden vanwege de aanleg van de Atlantikwall. Polak dook daarna onder bij Kees Hos, en die kon als graficus valse stempels in de persoonsbewijzen maken. Via Hos leerde Montfoort Frits Boverhuis van de LO kennen. Boverhuis kwam zelfs regelmatig bij Montfoort langs.
Montfoort dacht dat de contacten die Salter met de Sicherheitsdienst had voor het verzet aangewend konden worden, en bracht hem in contact met Boverhuis. Er volgden twee ontmoetingen in Amsterdam, waarbij de laatste door de Sicherheitsdienst werd geobserveerd. Daarna ontmoetten Salter en Boverhuis elkaar bij Montfoort thuis. Mogelijk hebben de contacten tussen Salter en Boverhuis er toe bijgedragen dat Gerhard Badrian in de val liep, en de overval op de Weteringschans-gevangenis in Amsterdam mislukte. Montfoort werd op 6 maart 1945 gearresteerd. Hij kwam na de Duitse capitulatie weer vrij.
Johannes Jacobus (van) Montfoort
Den Haag 11 mei 1893, † Den Haag 30 september 1952
Johannes Jacobus (van) Montfoort (roepnaam Jan) was gehuwd met Anna Maria Konijnenburg en woonde aan de Torenstraat 51. Zijn beroep was kapper. Hij was een broer van de communistische verzetsman Johannes Jacobus (van) Montfoort.
Jan Montfoort trad al vrij snel na de Duitse bezetting toe tot het Haags communistisch verzet, en verspreidde exemplaren van het illegale blaadje De Vonk.
Hij werd op 28 april 1941 door de V-Mann Berend Jan Doornebos, die zich voordeed als klant, zogenaamd betrapt op het aan iemand uitreiken van een exemplaar van De Vonk. Het was een provocatie met als doel de indruk te wekken dat zijn arrestatie, en enkele andere arrestaties, het gevolg waren van een incident en niet van een infiltratie. Die dag waren er vijf arrestaties, met als doel de verspreiding van een groot aantal krantjes ter gelegenheid van de 1 mei (een feestdag voor socialisten en communisten) te voorkomen. Het waren de eerste arrestaties in een, door de politie opgezette, operatie met de infiltrant Van Soolingen die uiteindelijk leidde tot 135 arrestaties en 60 doden.
Over de gebeurtenissen op 1 mei in Den Haag bracht de Haagse Sicherheitsdienst schriftelijk verslag uit aan het hoofd van de Gestapo in Berlijn, Brigadeführer Heinrich Müller (de hoofdverantwoordelijke voor alle moorden in de concentratiekampen, inclusief het vergassen van Joden), die al sinds 1935 door de Nederlandse regering bij de bestrijding van het communisme in Nederland betrokken was: ‘Flugblatt-, Klebezettel und sonstige schriftliche Propaganda wurde nur in Einzelfällen an verschiedene Orten durchgeführt, da es bereits am 28-4-1941 auf Grund eingehender sicherheitspolizeilicher Ermittlungen gelungen war, im Haag größere Mengen für den 1. Mai bestimter Flugblätter zu erfassen und sicherzustellen. 5 Personen wurden hierbei festgenommen, weitere 25 Festnahmen stehen noch bevor.’
Montfoort werd opgesloten in het Oranjehotel en werd daar assistent van de gevangeniskapper Gogarten. Montfoort smokkelde briefjes via zijn vrouw en Gogarten naar de buiten. Dit werd verraden door de tot spion omgeturnde gevangene Mozes Brandon Bravo, waarna Montfoort zijn cel niet meer mocht verlaten. Volgens een naoorlogse verklaring van de Sicherheitsdienstfunctionaris Otto Lange stond Montfoort op de nominatie vrijgelaten te worden, maar werd hij voor straf naar een concentratiekamp gestuurd. In maart 1942 werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht en twee weken later naar het concentratiekamp Buchenwald. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er will nur mit der CPN sympathisiert haben, hat jedoch, nach dem Verbot derselben noch Hetzschriften weitergegeben. Er ist ein KZ-Lager eingewiesen worden. M. hat de öfteren die Hetzschrift “De Vonk” erhalten und nach Durchlesen verbrannt. Die letzte Schrift gab er einen Kunden. Am 28.4.41 festgenommen.’
In Buchenwald liep hij tuberculose op. Op 1 maart 1944 werd hij naar het Nacht-und-Nebel-kamp Natzweiler gestuurd en ging op 4 september 1944, toen het kamp vanwege de naderende geallieerde legers geëvacueerd werd, naar Dachau. Op 8 september 1944 werd hij naar het Aussenkommando Allach overgebracht en keerde op 21 oktober weer terug in Dachau. Hij werd 29 april 1945 bevrijd.
Hij overleed op 30 september 1952 in Den Haag aan de tuberculose die hij in het concentratiekamp had opgelopen.
Johannes Wilhelmus Mulhuijzen
Delft 12 januari 1875, † Delft 11 maart 1968
Johannes Wilhelmus Mulhuijzen was gehuwd met Wilhelmina Bluk en had vier kinderen. Het gezin woonde aan de Billitonstraat 16 in Delft. Zijn beroep was stukadoor.
Mulhuijzen stond op de vooroorlogse lijst van de Centrale Inlichtingendienst vermeld als lid van het Werklozen Agitatie Werklozen Agitatie Comité (WAC) en de Internationale Roode Hulp (IRH).
De Haagse Sicherheitsdienst gaf na de Duitse inval in de Sovjet Unie, op 22 juni 1941, opdracht aan een reeks burgemeesters om lijsten van te arresteren communisten op te stellen en door te geven aan Johannes Gerardus Hendricus Eckhardt van de Haagse Politie Inlichtingendienst, die ondertussen was omgevormd tot de Documentatiedienst. De burgemeester van Delft gaf de opdracht aan de Delftse Politie Inlichtingendienst door, die de namen van vooroorlogse lijsten van communisten moest halen. Ieder weldenkend mens kon beseffen dat de opdracht de dood van de mensen op de lijst zou betekenen.
Na levering van de namen kreeg de Inlichtingendienst per kerende post opdracht om de mensen te arresteren. Op 25 juni 1941 belde Lukas Bokhove van de Delftse Politie Inlichtingendienst bij Mulhuijzen aan. Hij vroeg naar zijn zoons Johannes en Leendert, die in het communistisch verzet actief waren. Mulhuijzen rook onraad en hield Bokhove aan de praat, waardoor de zoons kans zagen via een dakraam te vluchten. Na binnenkomst trof Bokhove de lege, nog warme, bedden aan. In reactie daarop arresteerde Bokhove Mulhuijzen zelf. Tegen de echtgenote zei hij dat de gegijzelde vader pas vrij gelaten zou worden als de zoons zich zouden melden, en als dat niet snel gebeurde dan zou de vader naar een concentratiekamp gestuurd worden, wat hij niet zou overleven. Als gevolg daarvan voelden de zoons zich gedwongen om zich te melden.
Ze werden via kamp Schoorl naar kamp Amersfoort overgebracht en vandaar op 19 november 1941 naar het concentratiekamp Neuengamme gestuurd, waar beiden na enkele maanden om het leven kwamen. Zij waren onderworpen aan een collectief medisch experiment: een aantal gevangenen werd besmet met tbc en vervolgens werd gekeken hoe snel een tbc-epidemie zich verspreidde onder de, dicht op elkaar gepakte, verzwakte gevangenen. Er werden bij de actie op 25 juni in Delft door de Inlichtingendienst acht personen gearresteerd. Ze zijn allemaal om het leven gekomen.
Gijsbert Jasper van Munster
Gorinchem 10 oktober 1883, † Dachau 13 januari 1945
Gijsbert van Munster was gehuwd met Grietje Teunisse en had vier kinderen. Hij woonde in Amsterdam, maar zat ondergedoken in de Pahudstraat 7 in Den Haag. Zijn beroep was onderwijzer.
Van Munster volgde de kweekschool in Dordrecht. In 1910 vertrok hij naar Nederlands-Indië om daar onderwijzer te worden. Daar werd hij directeur van een kweekschool voor Indonesiërs in Blitar. Hij werd lid van het Nederlandsch-Indisch Onderwijzers Genootschap (NIOG) en later van de Indische Sociaal-Democratische Vereeniging. Hij protesteerde tegen de uitwijzing van de communist Henk Sneevliet en werd in 1921 lid van het hoofdbestuur van de Partai Komunis Indonesia (communistische partij).
Vanwege zijn steun voor spoorwegstakers werd hij in 1923 als straf overgeplaatst. Omdat hij de onafhankelijkheid van Indonesië steunde werd hij in 1924 ontslagen en moest Nederlands-Indië verlaten. Terug in Nederland werd hij redacteur van het communistische weekblad De Tribune en lid van het partijbestuur van de Communistische Partij Holland. Ook werd hij voorzitter van de Internationale Roode Hulp en redactiesecretaris van Recht en Vrijheid van de Nederlandse sectie van de antikoloniale Liga. Tevens werkte hij als correspondent voor het Russische persbureau Tass.
Van Munster stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Medewerker Klassenstrijd (1925). Partijschool CPH. (1926). Verbannen uit Nederlands-Indië. Communistisch publicist. Voorzitter IRH Holland (1928, 1933). Vertegenwoordiger. I.P.K. Initiatiefnemer Afstecod. Secretaris Liga tegen Imperialisme en Koloniale Overheersing (1928). Aangesloten bij de CPH. Kandidaat verkiezing Tweede Kamer voor de CPH. (1928). Lid commissie herziening statuten NRH Voorzitter IRH afdeling Amsterdam (1927). Getuigenisbijeenkomst NRH (Amsterdam 1937). Penningmeester Hoofdbestuur De Dageraad (1937). Voorzitter IRH Holland. Amsterdam. Onderwijzer. Bezoekt N.O.-Indië. Uitgezet wegens revolutionaire propaganda. Lijst revolutionairen (1925).’
Na de Duitse bezetting kon hij tot juni 1941 voor Tass actief blijven. Hij ging artikelen voor het ondergrondse blad De Waarheid schrijven. Toen de grond hem in Amsterdam te heet onder de voeten werd dook hij onder in Den Haag bij de communist Adriaan Theodoor Peet in de Pahudstraat 7. Hij bleef daar bijdragen aan De Waarheid leveren.
Begin 1943 werd hij opgespoord door de politieman Jan Wering, toen die op zoek was naar de verblijfplaats van Gerrit Kastein. Wering schreef in zijn notitieboekje: ‘hier houdt zich een vooraanstaand communist op.’ Hij werd gearresteerd op 17 maart 1943 en opgesloten in het concentratiekamp Dachau, waar hij op 13 januari 1945 overleed. Zijn dood werd geregistreerd als ‘Abgang durch Tod’.
Adrianus Reinardus Nas
Rotterdam 27 april 1909, † Waalsdorpervlakte 23 september 1943
Adrianus Reinardus Nas (roepnaam Janus) was gehuwd met Anna Maria Talens en woonde aan de Admiraal de Ruijterstraat 250 in Voorburg. Zijn beroep was arbeider.
Nas stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘C.J.B Spreker op bijeenkomst IRH en CPH. (1932). Bestuur afdeling CPN (1938). Kandidaat gemeenteraad voor de CPN (1939). Op districtsvergadering CPN (1939).’
Janus Nas was in Rotterdam als communist vrij bekend. Daarom hield de CPN hem in eerste instantie in reserve. Maar in 1941 werd hij alsnog als instructeur (iemand die berichten tussen de landelijke partijleiding en een lokale afdeling overbracht) naar Limburg gestuurd. Hij werd op 19 juni 1942 in Brunssum gearresteerd en naar het politiebureau in Maastricht overgebracht. Daar moest hij in een kamertje wachten en daar maakte hij gebruik van om het politiebureau uit te lopen. Hij vluchtte naar Rotterdam. Zijn naam stond op een lijst van 24 september 1942, van te arresteren communisten uit de regio Rotterdam, die als represaille zouden worden gefusilleerd. In januari 1943 werd hij door de partijleiding naar Den Haag gestuurd.
Willem Arend Herder was op 11 februari 1943 gearresteerd. Die had blijkbaar, net als enkele andere communisten, zijn afspraken in zijn agenda genoteerd, want de Sicherheitsdienst kwam al snel te weten dat hij de volgende dag verschillende ontmoetingen op straat zou hebben. Ze zetten hem, geboeid en met een bezemsteel in een broekspijp aan zijn been gebonden, neer op de afgesproken tijdstippen op de betreffende plaatsen. Een van de afspraken was met Nas op het Oranjeplein. Juist toen Herder door de SD het Oranjeplein werd opgebracht, kwam Nas van de andere kant aanlopen. Nas zag dat Herder begeleid werd, maar liep toch door en probeerde niet te vluchten. De Sicherheitsdienstman Breitner arresteerde hem.
Hij kreeg samen met een aantal anderen een proces voor het Obergericht in Utrecht en werd samen met Jaap Boekman op 20 juli 1943 ter dood veroordeeld. Nas werd op 16 augustus 1943 naar het Oranjehotel overgebracht. Hij diende nog een gratieverzoek in, maar Seyß-Inquart wees het verzoek op 16 september 1943 af. Op 23 september 1943 om 5.30 uur meldde de Sicherheitsdienst hem in de gevangenis dat zijn gratieverzoek was afgewezen. Om 7.35 uur schoot het Volstreckungskommando der Deutschen Polizei hen dood. De Leiter Vollstreckung was Staatsanwalt Dr. Wilms.
Cornelis Johannes Neven (Kees)
Amsterdam 3 december 1907, † Karlsruhe 19 juni 1945
Cornelis Johannes Neven (roepnaam Kees) was gehuwd met Hendrika (Henni) Kokkelink en had een kind. Het gezin woonde aan de Elise van Calcarstraat 5 in Den Haag. Kees was van beroep kantoorbediende.
Neven nam in februari 1941 de leiding van de eerste partijformatie over van Jan van Kalsbeek, toen die genoodzaakt was onder te duiken. Na enkele weken werd hij alweer opgevolgd door Nico Wijnen.
Hij werd op 5 juni 1941 gearresteerd door de Inlichtingendienstman Johannes Hubertus Veefkind, de vooroorlogse politie-infiltrant Willem van Duivenboden en een Duitse Sicherheitsdienstman (waarschijnlijk Otto Lange). De arrestatie was een gevolg van verraad door Johannes Hubertus van Soolingen, die sinds mei 1940 in opdracht van burgemeester De Monchy was geïnfiltreerd. Bij de huiszoeking werden 30 foto’s van een kampeertocht van de communistische jeugdbeweging in beslag genomen, omdat er namen bij vermeld stonden die nuttig voor de Sicherheitsdienst konden zijn. Neven werd opgesloten in het Oranjehotel. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er gehört seit 1937 der CPN an hatte die Funktion eines Sektions-Vorstandsmitgliedes inne. Nach dem Verbot hat er sich noch illegal betätigt. Sitz im KZ-Lager ein.’ Half maart 1942 werd hij overgebracht naar kamp Amersfoort en op 31 maart op transport naar het concentratiekamp Buchenwald gesteld. Bij de inschrijving gaf hij als opsluitingsreden op: ‘War früher Mitglied der CPN’
Op 2 maart 1944 werd hij als Nacht-und-Nebel-gevangene naar het NN-kamp Natzweiler gestuurd. Bij de nadering van de geallieerde legers werd hij op 4 september 1944 naar Dachau geëvacueerd. Op 8 september werd hij in het Aussenkommando Allach te werk gesteld. Hij werd op 16 september 1944 alweer op transport gesteld naar Haslach Kinzigthal. Dat was een bijkamp van Natzweiler maar werd, doordat het aan de andere kant van de Rijn lag, nog niet door de geallieerde legers bedreigd. Op 16 februari 1945 werd hij overgebracht naar Vaihingen, een ander bijkamp van Natzweiler.
Hij werd op 7 april 1945 bevrijd en snel daarna naar het Franse legerhospitaal in Speyer overgebracht. Vervolgens werd hij naar het ziekenhuis in Karlsruhe gebracht. Hij overleed op 19 juni 1945 ten gevolge van een combinatie van dysenterie en longontsteking. Op 21 juni werd hij begraven op een Frans militair kerkhof.
Zijn vrouw Henni bleef na zijn arrestatie actief in het verzet, onder de schuilnaam Anni. Ze was in het najaar van 1942 Jaap Boekman behulpzaam bij het zoeken van een onderduikadres. Nadat Boekman in december 1942 werd gearresteerd, wederom als gevolg van een (nieuwe) infiltratieactie door Johannes Hubertus van Soolingen, volgden meerdere arrestaties. Henni werd ook op 11 januari 1943 gearresteerd. Ze was toen zwanger. Ze werd op 11 juni 1943 vrijgelaten, en ging meteen verder met haar verzetsactiviteiten, waarvoor ze in verbinding stond met de communistische politieman Adam Zuidam.
Nicolaas Olivier jr.
Leiden 12 september 1909
Nicolaas Olivier jr. woonde aan de Magdalena Moonsstraat 63 in Leiden en bezocht de kweekschool voor een opleiding tot onderwijzer.
Al vrij snel nadat de Duitse bezetting begon trad hij tot het communistisch verzet in Leiden toe. Hij verzorgde onder andere de verbindingen met Amsterdam, Den Haag en Utrecht.
Zijn vader, Nicolaas Olivier sr., werd op 25 juni 1941 gearresteerd door de Leidse politie, in het kader van de zogenoemde arrestatie van communistische functionarissen. De hoofdcommissaris van politie had hem op een lijst van te arresteren (en vermoorden) communisten gezet en die lijst naar Gerhardus Eckhardt van de Haagse Politie Inlichtingendienst gestuurd. Eckhardt coördineerde de arrestaties. Olivier sr. kwam ergens in april 1945 in het concentratiekamp Bergen Belsen om het leven.
Nicolaas Olivier jr. werkte mee aan de totstandkoming en distributie van De Waarheid. Hij haalde de kopij per fiets op uit Amsterdam en bracht die naar Raden Mas Hadiono Koesoemo Oetoyo (Haddie) die voor de opmaak en het stencilen in het huis van Reinier Pet zorgde. Later gebeurde het stencilen bij Samuel Mieloo thuis in de Merelstraat 20 in Leiden. Haddie was lid van de Perhimpoenan Indonesia, een vereniging van Indonesiërs in Nederland, die de onafhankelijkheid van Indonesië nastreefde.
Later in de oorlog vonden contacten vaak plaats bij de zenuwarts Rhijnvis Feith thuis op de Stationsweg 4 in Den Haag. Nicolaas Olivier gebruikte verschillende schuilnamen, zoals Nico Jonker, Willie Weihencke, Gerard en Nice; voor sommige schuilnamen had hij een persoonsbewijs op die naam.
Op 3 januari 1944 schoot Olivier de NSB-directeur van het Gewestelijk Arbeidsbureau G. Diederix neer, op de hoek van het Rapenburg en de Langebrug, maar die overleefde de aanslag. Diederix vluchtte naar Nieuwe Pekela, waar hij een jaar later alsnog aan zijn verwondingen overleed. De Duitsers gijzelden als represaille ruim dertig Leidenaren, waarbij de bekende hoogleraar Rudolph Cleveringa. Ze werden in St.-Michielsgestel opgesloten en werden 22 juli 1944 weer vrijgelaten. Echter gaf de SD’er Erich Deppner aan de Rotterdamse SD’er Herbert Wölk opdracht om zes bij naam genoemde Leidenaren dood te schieten. Uiteindelijk werden drie personen gefusilleerd: de huisarts H. Flu, H. Douma van de Eerste Leidsche Schoolvereeniging en E. de Jong, die conrector van het Stedelijk Gymnasium was. Ze werden naar een stille plek gereden, moesten uitstappen en werden onverhoeds doodgeschoten. Dit waren de zogenoemde Silbertannemoorden. De lichamen werden op de plek van de moord achtergelaten.
Op 17 maart overvielen Nicolaas Olivier, Albert de Jong, Joop Dubbeldeman en Jan Hendrik van Gilse de vuurwerkfabriek Kat. De bedoeling was om ontstekers (die voor brandbommen gebruikt konden worden) te roven, en vervolgens de fabriek af te branden. Ze overvielen de nachtwaker en plaatsten enkele brandbommen, maar die gingen te vroeg af. Ze moesten zonder buit vluchten.
Olivier dook onder bij Rhijnvis Feith in Den Haag, maar werd op 28 juni 1944 gearresteerd en in de Weteringschans opgesloten. De Duitsers dachten van doen te hebben met Nico Jonker, zoals zijn valse persoonsbewijs (PB) aangaf. Het PB gaf als woonadres aan de Goudsbloemlaan 31; dat was het adres van de communist Christiaan de Groot. Olivier werd overgebracht naar kamp Amersfoort en op 1 september 1944 weer vrijgelaten. Zijn vrijlating was bewerkstelligd door zijn dappere verloofde Rie Koldermans, die de moed had opgebracht om bij Joseph Schreieder te pleiten voor de vrijlating van Nico Jonker.
Olivier merkte na Dolle Dinsdag dat de nieuw opgerichte Binnenlandse Strijdkrachten (BS) in Leiden meer dan honderd voormalige vrijwilligers voor de Wehrmacht telde. De BS was in belangrijke mate een verzameling van rovers, moordenaars, landverraders, collaborateurs, oorlogswinstmakers en baantjesjagers.
In 1944 moesten de verzetsbewegingen gaan samenwerken binnen de Raad van Verzet (RVV), in opdracht van de Londense regering. De communist Gerben Wagenaar kreeg daarin een topfunctie, wat voor andere verzetsgroepen aanleiding was om de samenwerking te saboteren. Ook Olivier maakte deel uit van de, uit zeven personen bestaande, leiding van de RVV. In Den Haag kwam de leiding te liggen bij Allert Brinkman, die onder de schuilnaam Ab van Straten opereerde. Van Straten was tot in 1941 lid van de NSB geweest. In 1941 vertrok hij naar Engeland, waar hij bij de Britse geheime dienst SOE een opleiding tot geheim agent kreeg. Op 14 juni 1942 werd hij boven Nederland gedropt en in het kader van het Englandspiel door de Duitsers gearresteerd. Hij zat tot februari 1944 in Vught opgesloten. Brinkman ging toen voor de Duitsers werken, maar kreeg desondanks, in opdracht van de Nederlandse regering in Londen, de topfunctie van commandant van de RVV in Den Haag. Hij werd 6 mei 1945 op de hoek van de Koninginnegracht en Javastraat geliquideerd. De dader is onbekend gebleven.
Olivier fungeerde als contactman tussen Wagenaar en Brinkman. Tegelijkertijd werd door de landelijke communistische leiding, waarschijnlijk op instigatie van Wagenaar, opdracht gegeven om in Den Haag alle samenwerking met andere verzetsgroepen te staken. Die “verzetsgroepen” bestonden in veel gevallen uit zware criminelen en landverraders waren die uit waren op mooie baantjes na de oorlog en/of zichzelf schoon wilden wassen van landverraad en collaboratie.
Op 26 juni 1945 trouwden Olivier en Kolderman. Hun adres was toen nog steeds Stationsweg 4 in Den Haag, het huis van Feith.
William Charles van Oordt
Cour (bij Lausanne, Zwitserland) 13 maart 1868, † Den Haag 26 juni 1942
William Charles van Oordt was gehuwd met Mary Suermondt en woonde aan de Bleiswijkstraat 55. Hij was een gepensioneerd rijksontvanger van de belastingen die op 22 mei 1933 vanuit Wageningen in Den Haag was komen wonen.
Voor de oorlog stond van Oordt in contact met hoge functionarissen in Moskou. Ook regelde hij illegale grensoverschrijdingen. Rond 1930 kwam hij in contact met Richard Salter, die hem hielp bij het samenstellen van een boek over Lenin, waarbij stukken uit het Russisch vertaald moesten worden. Deze Salter werd tijdens de oorlog lid van de NSB en trad in Duitse dienst. .
Van Oordt staat vermeld op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Werkt niet in het openbaar. Overgeplaatst naar Wageningen (1926).’
Tijdens de verhoren van in mei 1942 in Delft gearresteerde communisten door de Sicherheitsdienst werd zijn naam in verband gebracht met het Haags communistisch verzet. Er volgde een inval, maar toen bleek volgens een rapport van de Sicherheitsdienst Van Oordt al dood te zijn.
De Sicherheitsdienst stelde niet veel later een ongebruikelijk lang rapport op dat handelde over ´Internationale Zahlungsmöglichkeiten zur Entlohnung von Gewährpersonen´ (internationale betalingsmogelijkheid voor betalingen door garantiepersonen). Zo’n garantiepersoon kon iemand naar een bank begeleiden en daar opdracht geven aan de begeleidende persoon een (soms zeer grote) som geld uit te betalen. Daarbij werd dan niets schriftelijk vast gelegd: het erewoord van de garantiepersoon was voldoende, zodat de bank later zijn geld terugkreeg. Deze garantiepersoon moet uit Zwitserland zijn overgekomen. Na verder onderzoek kwamen ze erachter dat er in Amsterdam een tweede steunpunt bestond, waar de naam van de weduwe Koppe op het adres Zuider Amstellaan 2 (nu Rooseveltlaan) aan gekoppeld kon worden, maar dat adres was een winkelpand waar niemand woonde en de persoon onbekend was.
Mijn interpretatie is dat via Van Oordt de illegale CPN veel geld uit het buitenland kreeg voor de verzetsactiviteiten. De bron van dat geld moet dan haast wel zeker de Sovjet-Unie zijn geweest. Dit verklaart meteen hoe de CPN zoveel verzet kon plegen, want uit de verkoop van krantjes, die een stuiver opbrachten, en enkele vrijwillige bijdragen konden in de verste verte de uitgaven aan steun aan ondergedoken personen, papier voor kranten, reiskosten, aankoop van wapens en munitie enz. niet betaald worden.
Lou de Jong schrijft dat volgens naoorlogse CPN-publicaties het Solidariteitsfonds in het eerste oorlogsjaar 100.000 gulden, en in het tweede 250.000 gulden uitkeerde. In Den Haag was begin 1941 de oplage van De Vonk 1.500 exemplaren, waar een stuiver voor betaald moest worden. Vaak werd ter ondersteuning meer betaald. Nemen we aan de gemiddeld opbrengst een dubbeltje was (dat lijkt mij aan de hoge kant), dan was de opbrengst 150 gulden per nummer. Tussen november 1940 en mei 1941 kwamen er ongeveer 14 nummers uit; dat is een opbrengst van 2.000 gulden. Als we de Haagse opbrengst op 15% van de landelijke opbrengst schatten, dan waren de inkomsten ongeveer 15.000 gulden. Dat is veel minder dan de uitgaven van 100.000 gulden. En dan waren er nog de hiervoor genoemde andere uitgaven. In het tweede jaar kwamen de krantjes het hele jaar uit, maar door de massa-arrestaties moet de oplage lager zijn geweest, zodat ik tot een schatting van 25.000 gulden kom. Dat is dus 10% van alleen al de uitgaven voor het Solidariteitsfonds. Er moet dus een andere inkomstenbron zijn geweest, waarvoor de geldstroom via Van Oordt een redelijke verklaring biedt.
Van Oordt was dus de eerste bankier van het verzet, want dit gebeurde in een tijd dat het verzet in Nederland voor meer dan 90% uit communistische groepen bestond. In de tijd van Walraven van Hall, de bekende bankier van het verzet, kregen de communisten (vrijwel) niets, dus die financierde maar een deel van het verzet.
Frans van Ophem
Delft 22 april 1916, † Dachau 17 februari 1945
Frans van Ophem woonde bij zijn moeder en stiefvader aan de Oudemansstraat 281. De stiefvader had daar een wijnhandel. Van Ophem was student economie in Rotterdam, maar tijdens de oorlog noemde hij zich ook wijnhandelaar. Oorspronkelijk was hij lid van de OSP en later de RSAP, maar werd in 1939 lid van de CPN.
Bij de start van de illegale CPN kreeg hij samen met Johannes Rustemeijer de leiding over de tweede partijformatie. Die formatie hield zich voornamelijk bezig met het drukken en verspreiden van het illegale blad De Vonk, het aanplakken affiches, verspreiden van pamfletten, kalken van leuzen, organiseren van stakingen en dergelijke. Er werden stakingen georganiseerd bij de meubelfabriek Pander, de rubberfabriek Vredestein, het metaalbedrijf Van Heijst, Waldorp, de wasserij van Lips, de papierfabriek Van Gelder en de sigarettenfabriek Batschari. Van Ophem vergaderde regelmatig bij hem thuis met Johan Hinrik Janzen en Johannes Rustemeijer. Verder werkte hij nauw samen met Wim Harthoorn. De tweede formatie onderhield nauwe betrekking met de vereniging Perhimpoenan Indonesia.
Op 6 juni 1941 om 7.30 uur ‘s-morgens werd van Ophem voor de winkel van zijn stiefvader gearresteerd. Hij wilde net op de fiets vertrekken toen Sicherheitsdienstmannen Otto Lange en Friedrich August Enkelstroth, Inlichtingendienstman Johannes Hubertus Veefkind sr. en vooroorlogse politie-infiltrant Willem van Duivenboden hem oppakten, waarbij ze hem in het gezicht sloegen. Van Ophem had een kwitantie voor stencils op zak, en bij de huiszoeking werd een ledenlijst van de vereniging Hulp aan Spanje gevonden.
In het Oranjehotel werd van Ophem verhoord, maar gaf niets prijs. Daarna werd hij wederom verhoord en ditmaal ook mishandeld, maar hij gaf nog steeds niets prijs. Op 2 september, de dag van de martelmoord op Herman Holstege, werd van Ophem door Lange en Veefkind geschopt en met een gummiknuppel geslagen. Vervolgens werd hij geconfronteerd met het bewusteloze, bont en blauwe, en bloedende lichaam van Holstege. Lange en Veefkind zeiden dat dit hem ook te wachten stond als hij niet sprak, waarna hij brak. Hij gaf informatie prijs waarvan hij dacht dat die toch al bekend was, maar toch ook iets wat de Sicherheitsdienst nog niet wist, namelijk de naam van Henk Arendse, die vervolgens op 9 september werd gearresteerd. Bij confrontaties met andere arrestanten stond hij er, suf en bont en blauw geslagen, als een geslagen hond bij. Hij kreeg dan een pistool op het hoofd gezet, knikte dan bevestigend op vragen van de Sicherheitsdienst, en bevestigde zo zaken die de andere arrestant juist hardnekkig ontkende. Dit is hem later door andere communisten kwalijk genomen, maar het was conform de partijrichtlijn dat je na een arrestatie twee weken moest blijven zwijgen, en daarna mocht praten als de martelingen te zwaar werden. Op die manier kregen mensen de kans om tijdig onder te duiken.
De Sicherheitsdienstman Otto Lange betrok op gunstige voorwaarden jenever van de stiefvader van Van Ophem. Kennelijk hoopte de stiefvader hiermee een beter lot voor Van Ophem te verkrijgen. Maar de wrede Lange dacht daar anders over, en heeft nog geen vinger voor hem uitgestoken. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er war von 1937 bis 39 2. Vorsitzender des Komitees “Hilfe für Spanien. Nach dem Verbot der CPN hat er sich noch aktiv auf leitender Stelle für diese betätigt. Er ist in ein KZ-Lager eingewiesen worden.’
Half maart 1942 werd Van Ophem naar kamp Amersfoort gestuurd en twee weken later naar het concentratiekamp Buchenwald, waar hij op 31 maart werd ingeschreven. Als reden voor zijn gevangenschap gaf hij op ‘Herstellung u. Verbreitung von Hetzschriften’.
Op 1 maart 1944 werd hij naar het Nacht-und-Nebel-kamp Natzweiler gestuurd en op 4 september 1944, toen dat kamp vanwege de naderende geallieerde legers geëvacueerd werd, naar Dachau. Op 8 september 1944 werd hij naar het Aussenkommando Allach overgebracht en keerde op 21 oktober weer terug in Dachau. Daar stierf hij op 17 februari 1945 aan vlektyfus.
Zijn ouders waren gescheiden en zijn vader was in 1937 toegetreden tot de NSB. Tijdens de oorlog trad hij in Duitse dienst en bewaakte in uniform scheepswerven. Na de oorlog kreeg hij een lichte straf. Bij de verhoren ontkende hij kinderen te hebben. De zuster van Van Ophem nam na de oorlog de achternaam van haar moeder aan.
Karel August Pekelharing
Hoorn, 06 april 1909, † Overveen, 10 juni 1944
Hij was min of meer openlijk homoseksueel. Zijn beroepen waren toneelspeler, danser, choreograaf, acteur en dichter. Hij woonde in Den Haag op het adres Bagijnestraat 23.
Hij was een maatschappelijk geëngageerd dichter; hij schreef in de jaren dertig onder andere de bundel ‘Liedjes van een werklooze’. Hij stond op de lijst van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Anti-militarist. Leider communistisch toneelgezelschap’.
Hij woonde oorspronkelijk in Amsterdam, maar kwam in 1939 in Den Haag wonen, hij trad daar als danser toe tot het Nederlandsch ballet. In 1941 zou het balletgezelschap een tournee door het Ruhrgebied maken, maar verschillende leden vonden het te riskant en weigerden mee te gaan, zodat de tournee afgezegd moest worden. In reactie daarop verordende Seyß-Inquart de opheffing van het gezelschap.
Pekelharing vernam dat de politie en Sicherheitsdienst naar hem op zoek waren vanwege zij vooroorlogse communistische activiteiten en illegale activiteiten tijdens de oorlog. Het leek hem veiliger om in Kassel in Duitsland als tolk bij de Siemens-Schuckert-Werke te gaan werken en vervolgens daar als tramconducteur. Hij verrichtte daar sabotagedaden en toen die aan het licht kwamen vluchtte hij terug naar Nederland, waar hij respectievelijk in Den Haag en Amsterdam onderdook.
In Amsterdam hernieuwde hij zijn vooroorlogse contacten met Gerrit Jan van der Veen, die een leidende rol in het kunstenaarsverzet speelde. Pekelharing ging bijdragen aan het illegale blad De vrije kunstenaar. In de grotendeel communistische verzetsgroep van Van der Veen zaten ook de homoseksuele verzetsmensen Willem Arondeus, Frieda Belinfante en Sjoerd Bakker. De groep hield zich bezig met overvallen op distributiekantoren en aanslagen. Van der Veen en Pekelharing waren de leidende personen in de Persoonsbewijscentrale. Bij een overval op het huis van bewaring aan de Weteringschans om verzetsmensen te bevrijden, werkte hij samen met onder anderen Jan Bonenkamp, die later in de oorlog met Hannie Schaft zou samenwerken.
Op 6 april 1944 werd hij in het American-hotel aan het Amsterdamse Leidseplein door de Sicherheitsdienst gearresteerd. Hij werd opgesloten in het huis van bewaring aan de Weteringschans. Hij werd op 10 juni 1944 samen met enkele andere leden uit de verzetsgroep in Overveen gefusilleerd.
Henri Christiaan Pieck
Den Helder 19 april 1895, † Den Haag 12 januari 1972
Henri Christiaan Pieck (roepnaam Han) was een tweelingbroer van de bekende kunstenaar Anton Pieck. Hij was gehuwd met Bernharda Hugona Johanna van Lier en had drie kinderen. Het gezin woonde aan de Julianastraat 30 in Rijswijk. Zijn beroepen waren architect, kunstschilder, tekenaar en graficus.
In het begin van zijn carrière hield Pieck zich bezig met vrije kunst, maar na een ontmoeting met Piet Mondriaan kreeg hij het gevoel dat hij alleen maar anderen kopieerde en legde zich toe op toegepaste kunst, zoals affiches en illustraties voor boeken. Hij maakte onder andere veel affiches voor de Jaarbeurs in Utrecht.
Tijdens een reis naar Hongarije raakte hij geïnteresseerd in het communisme. Hij trad toe tot de communistische partij, en maakte ook enkele verkiezingsaffiches voor de communisten. Rond 1930 gingen hij en zijn vrouw voor de Russische geheime dienst GPOe werken. Pieck vertrok in 1933 naar Zwitserland, waar hij voor de Russen contacten met Britse diplomaten bij de Volkenbond moest leggen. Omdat hij goed met mensen kon omgaan, kon hij aardig wat interessante informatie achterhalen. In 1934 kreeg hij van de GPOe opdracht zich in Londen te vestigen. Een van zijn grootste successen was dat hij tijdens de Spaanse burgeroorlog kans zag in Griekenland vliegtuigen voor de wettige Spaanse regering aan te kopen. De GPOe vond het jammer dat hij geen mensen kon chanteren of doden.
Verkiezingsaffiches uit 1929 gemaakt door Han Pieck.
Pieck stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst als Nederlander woonachtig in het buitenland, met de toevoeging: ‘kunstschilder; communist; in 1933 vertrokken naar Bazel.’
In 1935 werd hij verkozen om deel uit te maken van het ‘Uitvoerend Komitee van de Kommunistische Internationale’ en maakte hij deel uit van het presidium.
Zijn naam komt ook voor op een door de historicus Frans Kluiters samengestelde lijst van adressen van Duitse Abwehr-agenten. Hij zou volgens deze lijst na zijn terugkeer in 1936 uit Londen Duits agent zijn, met als adressen Emmapark 3 en Waalsdorperweg 195. Aangezien Pieck door zijn langdurig verblijf in een concentratiekamp zeker geen pro-Duitse houding toegeschreven kan worden, kan hieruit geconcludeerd worden dat hij als dubbelagent actief was, waarbij hij de Duitsers bedroog.
Meteen na de Nederlandse capitulatie, in mei 1940, trad hij toe tot het Haags communistisch verzet. In het verzet werkte hij nauw samen met Nico Wijnen. Hij stelde zijn atelier in de Heerenstraat in Rijswijk beschikbaar voor het stencilen van de illegale bladen De Vonk en De Waarheid, wat door Nico Wijnen en Piet Wapperom werd uitgevoerd.
Op 9 juni 1941 om 16.30 uur werd Pieck in zijn atelier gearresteerd door Sicherheitsdienstman Otto Lange, Inlichtingendienstman Johannes Hubertus Veefkind sr. en de vooroorlogse politie-infiltrant Willem Hendrik van Duivenboden. De stencilmachine was al eerder weggehaald en op een adres in de Hemsterhuisstraat ondergebracht, omdat men na (minstens) drie eerdere arrestaties op 12 en 14 mei 1941 onraad rook. Pieck dacht dat de arrestatie een gevolg was van het doorslaan van, de drie dagen eerder gearresteerde, Kees Neven was. Maar zijn arrestatie was het werk van de Haagse Politie Inlichtingendienst, met de inzat van de infiltrant Van Soolingen. Die infiltratie begon in januari 1923 en werd na de Nederlandse capitulatie in mei 1940, als uitvloeisel van richtlijnen van minister van Justitie Goseling, in opdracht van burgemeester De Monchy voortgezet. De infiltratie leidde onder andere tot 4 arrestaties op 28 april 1941, waarna de Sicherheitsdienst in een onmiddellijk volgend rapport aan superieuren meldde dat op korte termijn nog 40 arrestaties verwacht werden. Behalve enkele arrestaties half mei startten die arrestaties op 6 juni 1941 en daar hoorde die van Pieck bij.
Pieck werd opgesloten in het Oranjehotel. Daar lieten Duitse bewakers zich door hem portretteren. Hij wist te bereiken dat zijn celdeur open werd gelaten en dat hij op de gang mocht zitten, opdat hij meer licht voor zijn tekenwerk had. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er hat von 1923 bis 30 der CPN angehört und hat sich noch nach dem Verbot derselben illeg. Material bei sich untergestellt. Er ist in einem KZ-Lager eingewiesen worden’. Half maart 1942 werd hij overgebracht naar kamp Amersfoort, en twee weken later naar het concentratiekamp Buchenwald, waar hij op 2 april werd ingeschreven. Als reden voor de gevangenschap gaf hij op ‘einem CPN-Mitglied Vorschub geleistet’.
In Buchenwald was door de Duitse communisten een ondergrondse organisatie opgebouwd. Toen na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ook buitenlandse gevangenen in Buchenwald werden opgesloten, werd overgegaan tot de oprichting van het Internationales Lagerkomitee Buchenwald onder leiding van de Duitse communist Walter Bartel. In dat comité werden communistische vertegenwoordigers uit andere landen opgenomen, waarbij geselecteerd werd op politieke rechtlijnigheid en ingeschatte weerstand om bij martelverhoren geen informatie prijs te geven. Verder werden meerdere vertegenwoordigers per land opgenomen om te voorkomen dat de dood van een vertegenwoordiger het einde van een betrouwbare contactlijn zou betekenen. De Nederlandse leden van dat comité waren de Hagenaars Henri Pieck en Jan Schalker, de Amsterdammer Leen Seegers en de Groninger Jan Haken. Binnen het comité speelde Pieck een zeer belangrijke rol.
In de kampadministratie stond op zijn Häftlingskarte de afkorting DIKAL. Dit betekende: ‘Darf in kein anderes Lager’, wat betekende dat hij niet op transport kon worden gezet. Het is goed mogelijk dat dit illegaal door Duitse communisten op zijn kaart was gezet, want er zijn bij andere gevangenen wel degelijk sporen te constateren van manipulaties met het ‘Schreibverbot’, dat voor sommigen ongedaan werd gemaakt. Er was wel vastgelegd dat hij Nacht-und-Nebel-gevangene was, maar de term DIKAL voorkwam dat hij op transport naar zware Nacht-und-Nebel-kamp Natzweiler werd gezet.
Voor het comité was het van groot belang dat de leden in leven bleven, want iedere wisseling van leden hield een groot risico in. Henri Pieck en Jan Schalker waren, zoals de meeste communisten, Nacht-und-Nebel-gevangenen (NN), wat inhield dat ze een Schreibverbot hadden. Daarvoor werd op de Häftlingskarte een aantekening gemaakt: ‘Schreibverbot (Keitel-Erlaß)’. En dat betekende dat ze ook geen voedselpakketten mochten ontvangen. Die pakketten vergrootten de overlevingskansen aanmerkelijk. Daarom hadden Duitse communisten die werkzaam waren op de Schreibstube (kampadministratie), het Schreibverbot voor deze twee vervangen door: ‘Schreiberlaubnis’ (voor de andere twee weet ik het niet). Ook voor de Haagse communist Cornelis Hermanus Simonis was het schrijfverbod ongedaan gemaakt. In het geval van Pieck voorkwam dit dat hij naar het NN-concentratiekamp Natzweiler werd gestuurd, maar Schalker en Simonis werden daar niet van gevrijwaard.
Het comité kon in veel gevallen ook wat betere baantjes regelen, wat werd gebruikt om voor het comité belangrijke gevangenen (dat hoefden geen leden te zijn), een grotere overlevingskans te bieden of om mensen op sleutelposities te plaatsen voor een betere voedseldistributie, samenstellen van transportlijsten, voor een mogelijke opstand, het onderhouden van contacten e.d. Dit werd aangewend om Pieck een baantje in het Revier (kampziekenhuis) te bezorgen. Daar was hij veiliger en kon hij voor het comité makkelijker contacten binnen het kamp onderhouden. In het Revier kon hij een keer de Nederlander Albert van Dijk, geen communist (dat werd hij na de oorlog wel), in bescherming nemen. Van Dijk werd na herstel langer in het Revier gehouden om hem te vrijwaren van een dreigend transport. Toen een SS’er kwam controleren of er mensen ten onrechte in het Revier lagen, vertelde Pieck dat Van Dijk aan tuberculose leed. De Duitsers waren over het algemeen panisch voor besmettelijke ziekten, en zo ook in dit geval: de SS’er liep gauw door.
Binnen het kamp wist het comité een klein legertje van 850 mensen met gevechtservaring op te bouwen. Ook verzamelden ze wapens, die ze onder de barakken verstopten. Zo werd een arsenaal opgebouwd van eenennegentig karabijnen, een machinegeweer en zestien steelhandgranaten en bijbehorende munitie. Toen de Amerikaanse troepen Buchenwald naderden, begon de SS het kamp te evacueren, waarbij de gevangenen zich lopend naar een ander oord moesten begeven. Het waren dodenmarsen, velen waren te zwak en achterblijvers werden neergeschoten.
Het comité had een geheime zender geconstrueerd en riep de Amerikanen te hulp. Op 11 april 1945 nam de SS de benen en liet het kamp onder toezicht van bewakers, meest leden van de Wehrmacht, achter. Toen kwamen de achtergebleven gevangenen in opstand en overmeesterden de bewakers. Volgens een Nederlands verslag hebben vooral Belgische gevangenen daarbij een moedige rol gespeeld. Ook de Groningse communist Jan Haken heeft aan de organisatie van de opstand meegedaan.
De Groningse communist Minto van der Sluis heeft er een verslag van gedaan. Buiten Buchenwald was een wapenfabriek, waar gevangenen moesten werken. Communistische gevangenen van allerlei nationaliteiten smokkelden wapens in onderdelen het kamp binnen en zetten ze daar weer in elkaar. De wapens werden verstopt onder in bloembakken, die in opdracht van de kampcommandant geplaatst waren om voor bezoekers de schijn op te houden. Weliswaar had de SS argwaan gekregen en naar wapens gezocht, maar er niet aan gedacht om onder de bloemen te kijken. Toen de SS vele duizenden gevangenen op dodenmars stelden en zo tegelijkertijd mogelijkheid hadden om het kamp te ontvluchten ontstond er bij de communistische verzetsleiding vrees dat er een vernietiging van de achtergebleven gevangenen beraamd werd en besloot tot de aanval over te gaan. De wapens werden tevoorschijn gehaald en er vond een bestorming van de wachttorens bemand met bewapende bewakers (geen SS’ers).
Ook Minto moest onder leiding van de uit Drenthe afkomstige communist Hendrik Okken een aangewezen wachttoren bestormen. Hij was bewapend met een geweer dat in een bloembak verstopt had gezeten. Eerst werd er een metalen kabel over het prikkeldraad gegooid, zodat er kortsluiting ontstond, daarna werd het prikkeldraad doorgeknipt. Bijna alle bewakers op de wachttorens gaven zich over en werden gevangen genomen. Eentje weigerde dat en werd door een Russische gevangene, krijgsgevangene, uit de wachttoren naar beneden geschoten. Het klinkt eenvoudig, maar er was veel moed voor nodig, want de verwachting was dat de bewakers vanuit de torens het vuur zouden openen, zodat er veel slachtoffers konden vallen.
Die avond kwam er een Amerikaanse verkenningseenheid bij het kamp, maar die had andere zaken aan het hoofd. De militairen zeiden dat het kamp zichzelf maar moest verdedigen en vertrok weer. Pas twee dagen later werd het kamp door Amerikaanse militairen overgenomen. [Zie in de Duitse Wikipedia de lemma’s ‘Wiederstand im KZ Buchenwald‘ en ‘Jan Haken‘] Pieck heeft voor zover mij bekend niet aan de bestorming deelgenomen, maar heeft wel een belangrijke rol bij de voorbereiding gespeeld.
Na de oorlog werd door het NIOD (toen RIOD geheten) verslagen door gevangenen uit de concentratiekampen verzameld. Daar zijn verschillende rapporten over de zelfbevrijding van Buchenwald bij. Door een van die rapporten schreef een NIOD-medewerker met koeienletters diagonaal over de hele bladzijde ‘ONZIN’. [Buchenwald, inv. nr. 250 k, NIOD] Zelfs in 2005 bleef het NIOD-standpunt dat de zelfbevrijding van Buchenwald niet gebeurd is. [Jolanda Withuis, Na het kamp, Vriendschap en politieke strijd, Amsterdam 2005] Het past allemaal in de NIOD-traditie van geschiedvervalsing met betrekking tot communisten. De hele wereld beschrijft het anders, maar het NIOD blijft hangen in de koude-oorlog leugens.
Pieck kwam lichamelijk en geestelijk gebroken uit Buchenwald terug. Hij voelde zich nooit meer in staat om nog kunstwerken te creëren.
Frederika Amalia Pierôt
Den Haag 27 mei 1909, † Mauthausen 12 maart 1945
Frederika Amalia Pierôt (roepnaam Kiek) woonde aan de Bolanenstraat 28 III in Amsterdam, en was van beroep naaister.
Zij was van Joodse afkomst, maar haar ouders hadden de godsdienst in de gemeenteadministratie in ‘geen’ laten veranderen. Tot 1934 woonde Pierôt bij haar ouders aan de Suezkade 148 in Den Haag en vertrok toen naar Amsterdam. Zij werkte sinds 1937 als naaister bij Hollandia-Kattenburg, dat rubberen regenkleding maakte.
Tijdens de oorlog verspreidde zij De Waarheid en communistische pamfletten bij vertrouwde personen binnen het bedrijf. Ze saboteerde de kwaliteit van de kleding door de naden met extra grote steken te naaien, zodat er een grotere kans op scheuren was.
Nadat Sally Dormits van de Nederlandse Volksmilitie (NVM) op 17 oktober 1942 op het politiebureau zelfmoord pleegde, kwam de politie op het spoor van de NVM. Dit leidde tot een groot aantal arrestaties op 18 oktober 1942. Daarbij was de jonge vrouw Marie Korthagen. Zij was niet opgewassen tegen de psychologische druk en mishandelingen van de Sicherheitsdienst en vertelde aan de Duitsers dat ze bij Hollandia-Kattenburg had gewerkt, en dat daar communisten actief waren. Ze moest bij dat bedrijf de communisten aanwijzen. Er waren veel Joodse werknemers bij.
De Duitsers besloten om de Joodse werknemers op 11 november 1942 te arresteren en vervolgens de huisgenoten daarvan. Zodoende werden 900 personen versneld via Westerbork naar Auschwitz afgevoerd, waar ze bijna allemaal om het leven kwamen. In eerste instantie werd Pierôt niet gearresteerd, maar op 15 november 1942 werd ze, in opdracht van Otto Lange van de Haagse Sicherheitsdienst, alsnog in Amsterdam gearresteerd en naar het Oranjehotel overgebracht. Ze kwam bij Aat Breur-Hibma in de cel. In een proces tegen 75 leden van de NVM werden 40 doodvonnissen geveld, waaronder Pierôt. Zij kreeg echter gratie. Er werd ‘Überführung in einen Vollzugsanstalt der Reichsjustizverwalting angeordenet’.
Dientengevolge werd ze als Nacht-und-Nebel-gevangene naar het tuchthuis Anrath LK. in Kempen-Krefeld overgebracht. Op 28 september werd ze overgeplaatst naar de gevangenis in Magdeburg, en op 5 oktober 1944 ging ze naar de Justizvollzugsanstalt Gommern. Op 7 maart 1945 werd ze vanuit Ravensbrück op transport naar het concentratiekamp Mauthausen gezet. Daar overleed ze op 12 maart 1945; als doodsoorzaak werd Herzschwäche geregistreerd. Maar dat zal wel een onzinnige registratie zijn geweest: het was gebruikelijk om, als je hart na het intreden van de doodstil bleef staan, dit hartzwakte te noemen. Volgens medegevangenen overleed ze aan dysenterie.
Na de oorlog werd haar naam gevonden op een stuk linnen dat in een klomp verstopt zat.
Drs. Benjamin (Ben) Sally Polak
Nijmegen 12 september 1913, † Amsterdam 24 juli 1993
Drs. Benjamin Sally Polak (roepnaam Ben) was gehuwd met Petronella Everdina (Petra, Pim) Eldering en had twee kinderen. Hij woonde aan de Bosbesstraat 30 in Den Haag en later aan de Rivierenlaan in Amsterdam. Zijn beroep was huisarts.
Voor de oorlog was hij lid van de CPN en maakte deel uit van de K-groep, van kantoorpersoneel en intellectuelen. Zijn broer Hans was politiek secretaris van deze afdeling, en zijn schoonzuster Annetje Kupferschmidt maakte er ook deel van uit. Hij introduceerde de Duitse vluchteling Eberhard Rebling bij de communistische woongemeenschap in de Bankastraat 131. Hij ging samen met de communist Frederik Willem Driessen op het adres Bosbesstraat 30 wonen. (Driessen werd op 12 augustus 1941 gearresteerd, hij overleed in 1957 alsnog aan de gevolgen van zijn verblijf in concentratiekampen.) Op 3 april 1939 werd hij uit het Haagse bevolkingsregister geschreven omdat hij naar Amsterdam was vertrokken.
Meteen na de Nederlandse capitulatie in mei 1940 trad hij toe tot het communistisch verzet. Hij was in eerste instantie actief in het verzet in Amsterdam, maar wegens zijn familie relaties in het Haags communistisch verzet, heeft hij ook daaraan bijgedragen. Vanuit zijn woning werden verzetsacties aangestuurd, het bestuur van de illegale CPN kwam er bijeen en later de Raad van Verzet. Het door communistische studenten gedomineerde verzetsblad De Vrije Katheder werd er geredigeerd, terwijl zijn vrouw in de redactie ervan zat.
In 1941 legde hij, als laatste persoon van Joodse afkomst, het artsexamen af. Hij mocht alleen mensen van Joodse afkomst behandelen. Hij behandelde ook onderduikers en verzetsmensen. In 1943 werd Polak gearresteerd, omdat hij een vrouwelijke patiënt in het Nederlandsch Israëlitisch Ziekenhuis had aangeraden om te vluchten. Hij werd in de Hollandsche Schouwburg opgesloten om gedeporteerd te worden, maar zag kans via een dakraam te ontsnappen.
In 1944 deed zijn vrouw een poging om de gearresteerde Hans Polak, een broer van Ben, uit Westerbork vrij te krijgen. Maar Hans weigerde zijn broer Samson, die ook in Westerbork zat, in de steek te laten.
In 1946 werd Ben Polak wethouder in Amsterdam, maar in 1948 werd hij afgezet, omdat er in Tsjechoslowakije een communistische machtsovername had plaatsgevonden. Hij was namens de CPN zeven jaar lid van de Provinciale Staten van Noord-Holland, en vier jaar van de Eerste Kamer. In 1953 werd hij door de CPN geroyeerd, omdat hij antisemitische beweringen over Joodse artsen in Moskou ongeloofwaardig achtte; korte tijd later werd het royement weer opgeheven. Later werd hij hoogleraar huisartskunde aan Gemeente Universiteit van Amsterdam. Hij zette zich in voor de belangen van oorlogsgetroffenen.
Ir. Hans Polak
Nijmegen 2 april 1916, † Dachau 20 februari 1945
Hans Polak was gehuwd met Channah Sarah (Annetje) Kupferschmidt en had een kind. Het gezin woonde eerst aan de Trompstraat 81 en vervolgens de Leyweg 584 in Den Haag. Hij studeerde elektrotechniek in Delft en, omdat het voor Joden verboden was nog langer te studeren, legde hij in het geheim het laatste examen af bij prof. Kremers in Delft.
De broers Hans en Ben Polak werden in de tweede helft van de jaren dertig lid van de Haagse CPN. Ze traden toe tot de K-groep, van kantoorpersoneel en intellectuelen. Hans was de politiek secretaris van deze afdeling.
Hij trouwde in 1939 met Annetje Kupferschmidt. Het paar ging in de Breitnerstraat in Rotterdam wonen. Hij was een van de oprichters van het linkse studentenblad De Vrije Katheder, dat bij hem thuis gestencild werd. Het blad werd gefinancierd door het echtpaar Aron en Bertha Shermok-Lischutz. In maart 1941 verhuisden ze terug naar Den Haag. Hij trad toe tot het Haags communistische verzet. In de zomer van 1941 doken ze onder bij Neeltje Petronella Vonk op de Kranenburgweg 11 in Scheveningen, terwijl de communist Andries Gritter, een Indische man, in hun woning trok. Via een kennis op de gemeentesecretarie werden zijn registraties verwijderd. De woningkaart werd door een duplicaat vervangen, waarbij blijkbaar niet meer gereconstrueerd worden wie daar voor Polak gewoond had. In augustus 1942 kregen ze op hun oude adres een oproep om naar Polen gedeporteerd te worden, maar ze gaven er geen gevolg aan.
Via zijn vriend Frits Boverhuis, die een poos bij zijn broer Samson had ingewoond, raakte hij betrokken bij de Persoonsbewijscentrale van de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO). Hij had ook contact met Antonius Montfoort die op het adres Zoutmanstraat 30 woonde, dezelfde straat als zijn schoonouders. Hij dook daar zelfs drie weken onder nadat hij zijn vorige onderduikadres moest verlaten vanwege de aanleg van de Atlantikwall. Montfoort had een kennis, Gerard van der Vaart, die op de afdeling persoonsbewijzen van de gemeentesecretarie werkte. Deze kon voor blanco persoonsbewijzen zorgen. De stempels werden vervalst door Kees Hos, die op de Cromvlietkade 58 in Rijswijk woonde. Polak dook daar onder.
De V-Mann Johannes Bosschieter kwam achter het onderduikadres. Vermoedelijk was hij brengers van bonkaarten voor voedsel, die voor de Joodse onderduikers bij zijn moeder kwamen, gevolgd. Hij kwam er ook achter dat het om communistische onderduikers ging. Hij meldde het bij de Documentatiedienst en die gaf het door aan het Judenreferat van de Sicherheitsdienst. Er werd een arrestatieteam gevormd bestaande uit de politiemannen Johannes Krom, Cornelis van Baarle, Antonie Bolland en Heinz Lempke, en de V-Mann Bosschieter om het paar Polak-Kupferschmidt op 22 april 1944 te arresteren. Hos was zelf niet thuis tijdens de inval. De politie wilde ook het kind van het Joodse paar meenemen, maar de vrouw van Hos wist ze wijs te maken dat het haar dochter was, door het tonen van het door Kees Hos vervalste familieboekje.
Dezelfde avond kwam Polak onder toezicht van agent Krom nog terug in huis, om een overjas op te halen. Hans keek lang naar het bed van zijn dochtertje Chaja, een stil afscheid, maar Krom had niet in de gaten dat het kind van Hans was. Een Joodse celgenoot vertelde later dat Hans tegen hem had gezegd: ‘Staat ie met zijn smoel boven een jodenkind en dan herkent ie het nog niet.’ Nog dezelfde avond werd het kind door iemand van het communistisch verzet opgehaald en elders ondergebracht.
De volgende dag mishandelde Krom het echtpaar Polak, ze moesten vele diepe kniebuigingen maken en Hans werd bovendien geschopt. Ze moesten vertellen waar hun kind was, maar deden dat niet. Na afloop kon Hans niet meer lopen. Een paar dagen later werden Samson Polak (de broer van Hans), Andries Gritter en Kees Hos gearresteerd.
Hij werd op een onbekende datum naar kamp Amersfoort overgebracht, waar hij in cel 352 werd geplaatst. Op 12 juli 1944 werd Polak naar Westerbork overgebracht. Petra Eldering, de vrouw van zijn broer Ben, deed nog een poging om hem vrij te krijgen, maar Hans wilde zijn broer Samson niet alleen achterlaten.
Op 2 september werd hij samen met zijn broer Samson op transport naar Auschwitz gezet. Hans Polak werd op 18 januari op transport naar Dachau gezet, waar hij tien dagen later aankwam. Zijn broer Samson bleef achter in Auschwitz en verdween spoorloos. Op 20 februari 1945 overleed Hans in Dachau aan dysenterie.
Channah Sarah Polak-Kupferschmidt
Keulen 24 september 1914, † Amstelveen 11 december 2001
Channah Sarah Polak-Kupferschmidt
(roepnaam Annetje) was getrouwd met Hans Polak en had een kind. Ze werd in het Haags bevolkingsregister ingeschreven met als enige voornaam Anna, terwijl haar vadersnaam ook als Kupferschmied of Kupferschmiedt werd geschreven. Op de overlijdensacte van haar man staat ze vermeld als Anna Sara. Het gezin vestigde zich op 17 april 1918 vanuit Keulen in Den Haag aan de Trompstraat 81, en later in de Leyweg 584.
Annetje volgde een opleiding tot kleuterleidster voor het Montessorionderwijs. In de jaren dertig werd ze lid van de communistische partij en sloot zich aan bij de K-groep, van kantoorpersoneel en intellectuelen, waarvan haar toekomstige man Hans Polak politiek secretaris was. Ze trouwde met Hans Polak die toen nog in Delft elektrotechniek studeerde, en gingen in Rotterdam samenwonen.
In maart 1941 verhuisden ze terug naar Den Haag, waar het paar toetrad tot het Haags communistisch verzet. Het paar was ook betrokken bij het communistisch georiënteerde verzetsblad De Vrije Katheder, voor studenten, dat ze onder Delftse en Rotterdamse studenten verspreidden. In de zomer van 1941 doken ze onder bij Neeltje Petronella Vonk op de Kranenburgweg 11 in Scheveningen, terwijl de communist Andries Gritter, een Indische man, in hun woning trok. In augustus 1942 kregen ze op hun oude adres een oproep om naar Polen gedeporteerd te worden, maar ze gaven er geen gevolg aan.
Vanwege de aanleg van de Atlantikwall moesten ze hun onderduikadres verlaten en doken onder bij Cornelis (Kees) Hos op de Cromvlietkade 58 in Rijswijk. Het paar raakte via hun vriend Frits Boverhuis betrokken bij de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO) en zorgde voor de aanvoer van valse persoonsbewijzen, waarbij een vriend van Hans Polak op het gemeentehuis voor blanco persoonsbewijzen zorgde en Hos, hij was graficus, de stempels namaakte. In de leiding van de LO zat Frits Boverhuis, die vroeger bij een broer van Hans Polak in huis had gewoond.
De moeder van de V-Mann Johannes Bosschieter liet Joden bij haar thuis onderduiken. Dat zorgde voor aanloop van mensen die bonkaarten voor voedsel kwamen brengen. Waarschijnlijk is Bosschieter een van de brengers gevolgd en kwam zo achter het onderduikadres van het paar Polak-Kupferschmidt. Op een of andere manier kwam hij er ook achter dat het om communisten ging. Hij gaf dat door aan de Documentatiedienst. Er werd een arrestatieteam gevormd bestaande uit de politiemannen Johannes Krom, Cornelis van Baarle, Antonie Bolland en Heinz Lempke en de V-Mann Bosschieter dat het paar op 22 april 1944 arresteerde. Hos was niet thuis. Het team wilde ook de tweejarige dochter Chaja meenemen, maar de vrouw van Hos wist de politiemannen wijs te maken dat het haar dochter was. De politiemannen stalen allerlei bezittingen van het paar.
De volgende dag mishandelde Krom het echtpaar Polak, ze moesten vele diepe kniebuigingen maken en Hans werd geschopt. Ze moesten vertellen waar hun kind was, maar deden dat niet. Na afloop kon Hans niet meer lopen. Een paar dagen later werden Samson Polak (de broer van Hans), Andries Gritter en Kees Hos gearresteerd.
De broers Polak en Anna werden op 12 juli 1944 naar Westerbork overgebracht. Anna werd vervolgens op transport naar Auschwitz gezet en, bij de nadering van de Russische troepen, moest Anna vervolgens te voet naar Ravensbrück. Na drie dagen lopen kon de rest van de reis alsnog per trein gaan. Annetje kwam terecht in het bijkamp Neustadt-Glewe. Ze werd daar op 30 april door het Rode Leger bevrijd, maar moest nog wel de ziekte tyfus zien te overleven.
Pas een jaar na haar terugkeer in Nederland kwam ze erachter dat haar man Hans nooit meer thuis zou komen: hij was in Dachau gestorven. Ze hertrouwde met de Amsterdamse communistische verzetsman Cor Fels en kreeg nog twee kinderen. Ze was in 1956 medeoprichtster van het Nederlands Auschwitz Comité, waar ze van 1974 tot 1994 voorzitster van was. Verder werd ze lid van het dagelijks bestuur van het Internationale Auschwitz Comité.
Petrus Antonius Martinus (Pam) Pooters
Amsterdam 28 augustus 1911, † Overveen 1 oktober 1943
Petrus Antonius Martinus Pooters (zijn roepnaam was Pam, naar zijn voorletters) was gehuwd met Wilhelmine Claire Weber en woonde in de Holendrechtstraat 47 I in Amsterdam. Zijn beroep was eerst journalist en daarna woningopzichter.
Voor de oorlog was hij een van de leden van een scheepssabotagegroep, die schepen van Duitsland, Italië en Japan die tijdens de Spaanse burgeroorlog wapens naar Franco-Spanje brachten. Eigenlijk was dat de Russische spionagegroep Wollweber.
Hij stond op de lijst van linksextremisten met de toevoeging: ‘Bestuur E.M.M. (1937).’ (E.M.M. = Eendracht maakt macht)
Meteen na de Duitse inval ging de groep Wollweber verzet tegen de Duitse bezetter plegen, waarbij de nadruk op sabotage viel. Maar er werd ook uitgebreid radioverkeer met Moskou onderhouden, waarbij Daan Goulooze en Wim Gnirrep de zenders bedienden. Pooters stond in zeer nauw contact met Goulooze. Ze maakten gebruik van dezelfde koerierster Johanna (Jopie) Gnirrep-Harthoorn, die niet alleen berichten tussen hen, maar ook naar anderen overbracht.
In Den Haag woonde de V-Mann Peter Marsman in de Jan Hendrikstraat. Hij leerde een meisje dat aan de overkant woonde, Maria Cornelia Vierbergen, kennen. Het pand waarin zij woonde was een aanloopadres van de Ordedienst. Door het contact met Vierbergen kwam Marsman erachter dat in het pand Joden verborgen werden. Hij schreef anoniem een briefje naar de Documentatiedienst waarin stond dat er vijf Joden en wapens in het pand verborgen waren. De politiemannen Johannes Krom, Cornelis Leemhuis en Jan Viëtor gingen daarop huiszoeking doen. Er werden geen wapens gevonden, maar wel het Joodse gezin Mendels, bestaande uit drie volwassen personen: vader, moeder en zoon. De zoon was secretaris geweest van de Onafhankelijke Socialistische Partij, een voorloper van de RSAP, en was daardoor bekend in linkse kringen. Het gezin werd gearresteerd. De zoon, Jacob Lion Mendels, bood de Sicherheitsdienst zijn diensten aan, op voorwaarde dat zijn ouders gespaard bleven. Zijn bekendheid in linkse kringen zou de kans op succes vergroten. De Sicherheitsdienst ging daar op in. Jacob Lion hielp hen bij het penetreren van een pilotenlijn van Nijmegen naar Spanje.
Vervolgens kreeg Mendels opdracht een spoor naar Amsterdam te volgen. Hij kwam terecht bij kapelaan Vroom van de kerk op de Rozengracht. Die hielp hem om in contact met de CPN in Amsterdam te komen. Vroom kende Pooters en daarom bracht hij Mendels in contact met hem. Door de informatie die Jacob wist te verzamelen wist Anton van der Waals succesvol de groep te infiltreren. Zo kon op 6 augustus 1943 een val voor Pooters worden opgezet door een arrestatieteam van de Haagse Sicherheitsdienst; dat team had de naam Sonderkommando Munt gekregen en bestond uit Johannes Heinrich Louis Munt, Otto Lange, Wilhelm Heinrich Mönnich en een aantal SD’ers uit Amsterdam.
Pooters trachtte nog te vluchten, maar hij werd neergeschoten en gewond gearresteerd. Hij werd op 1 oktober 1943 in Overveen gefusilleerd.
Sonja Prins
Haarlem 14 augustus 1912, Breda 15 januari 2009
Sonja groeide op in een vrijdenkend gezin en kreeg de belangstelling voor het communisme met de paplepel ingegeven. Haar vader was een vrijgevochten figuur die tijdens de Eerste Wereldoorlog zelfs nog een affaire met Mata Hari had. Het gezin vertrok naar Schotland en ging enige tijd later per vrachtboot naar de Verenigde Staten en later Canada om vervolgens naar Engeland en Zwitserland te gaan, alvorens naar Nederland terug te keren. In Nederland ging ze naar de middelbare school, het Baarnsch Lyceum, die ze niet afmaakte. Al op school ontwikkelde ze literaire kwaliteiten. Ze werd dichteres, alhoewel ze ook een paar uitstapjes naar proza maakte. Haar werk werd loven ontvangen door de dichters Hendrik Marsman en Victor van Vriesland.
Ze verliet het ouderlijk huis om in Amsterdam op kamers te gaan wonen; eerst in de welgesteld wijk vlak bij het Rijksmuseum en vervolgens in de armoedige Jodenhoek bij het Waterlooplein. Ze werd nu zelf lid van de CPN.
Ze kreeg een korte relatie met een Amerikaan; toen die na korte tijd vertrok bleek ze zwanger te zijn van een tweeling. Ze was ongehuwd toe ze moest bevallen, wat in die tijd een grote schande was. Op aandrang van haar moeder huwde ze de Vlaardingse communist Piet Jansen Schoonhoven om haar kinderen een ‘vadersnaam’ te geven. Hij vertrok echter spoedig daarop naar Hongkong om Chinees te leren. In 1936 keerde hij terug en werd ze opnieuw zwanger, maar Piet vertrok meteen weer naar Spanje om daar lijken te bergen en gewonden te verzorgen. Toen hij getraumatiseerd terugkeerde leidde het tot een spoedige scheiding.
Bij het uitbreken van de oorlog vertrok ze naar Bilthoven, waar haar moeder na het bombardement op Rotterdam bij haar introk, omdat haar woning bij het bombardement verloren was gegaan. Ze werd secretaresse bij het staalbedrijf Demka, dat voor de Wehrmacht werkte. Ze ging het illegale blad De Vonk stencilen en gaf tegelijkertijd allerlei nuttige informatie over leveringen van Demka aan de Wehrmacht door aan het communistisch verzet, die het naar Moskou seinde.
Ze werd op 10 november 1942 op haar werk door de Rotterdamse Sicherheitsdienst tijdens een campagne tegen de Nederlandse Volksmilitie gearresteerd. Ook haar moeder werd van huis gehaald. Ze werden naar het Oranjehotel overgebracht. Vanwege epileptische aanvallen werd haar moeder na een paar dagen vrijgelaten.
Na een paar maanden werd ze naar het concentratiekamp Ravensbrück overgebracht. Bij de evacuatie van het kamp wist ze tijdens een zogenoemde ‘dodenmars’ met een groepje vrouwen te ontsnappen. Ze keerde na de oorlog psychisch getraumatiseerd naar Nederland terug.
In 1948 werd ze secretaresse voor de CPN-partijvoorzitter Paul de Groot en daarnaast redactrice van het communistische maandblad ‘Politiek en cultuur‘. Ze heeft daar weer tijd om poëzie te schrijven; ze verwerkt daarin kampervaringen.
In 1956 raakte ze haar CPN-baan kwijt, omdat het haar niet toegestaan werd binnen de partij een discussie op te zetten over de door Chroestsjow gemelde misdaden tijdens de Stalin-terreur. Ook keerde ze zich tegen de partijlijn van het kritiekloos accepteren van de Sovjet-inval in Hongarije (later zou ze ook haar waardering uitspreken over de door Gorbatsjow gepropageerde openheid binnen de Sovjet Unie). Door de Stasi-methoden van de Gestapo-agenten van de Binnenlandse Veiligheidsdienst kon ze geen nieuw werk vinden. Uiteindelijk kreeg ze in 1970 een verzetspensioen dat een einde aan haar diepe armoede maakte. Daarna vestigde ze zich in een boshut in Baarle Nassau, waar ze weer aan schrijven toekwam.
Johannes Proost
Geervliet 27-2-1882, † Sachsenhausen 26-3-1942
Hij doorliep de HBS met goed gevolg, wat voor die tijd een zeer hoge opleiding was. Hij raakte al vroeg bij linkse bewegingen betrokken en was vrijwel van begin af aan lid van de in 1909 opgerichte Sociaal Democratische Partij die in 1918 werd omgedoopt in Communistische Partij Holland. Hij gebruikte vaak het alias Jan Jansen, maar dat hij eigenlijk Proost heette was vrij algemeen bekend. Hij ging nauw met David Wijnkoop om. Hij bezocht namens de CPH congressen van de Komintern. Door zijn activiteiten werd Proost al in de jaren twintig op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst geplaatst. Nadat Wijnkoop zich in 1926 met een groep van de CPH afsplitste verliet Proost ook de CPH.
Proost leidde een leven als kunstenaar, hij was graficus, etser en kunstschilder. Hij werkte daarbij veel samen met Andreas Schotel, die zelf behalve etser ook drukker was. Zijn onderwerpen waren vaak industriële bouwwerken en arbeidende plattelanders, maar soms ook romantische landschappen. Het werk doet een beetje aan de etser Breitner denken. Na een reeks adressen in Rotterdam kwam hij in 1939 in het centrum op een zolderkamertje op het adres Boompjes 84 A wonen. Hij had daar veel onverkocht werk liggen, dat terwijl hij gevangen zat bij het bombardement van Rotterdam verloren is gegaan.
De vaardigheden die Proost als graficus opdeed, waren zeer interessant voor illegaal werkende groeperingen. Proost werd daarom door de scheepssabotagegroep van de organisatie Wollweber aangetrokken om documenten te vervalsen die gebruikt werden om onder valse naam naar Duitsland te reizen of om aan boord van schepen van de asmogendheden te komen om bommen te leggen. Waarschijnlijk is de door de Rotterdamse hoofcommissaris Louis Einthoven ingezette infiltrant Anton van der Waals hem op het spoor gekomen. Zijn naam werd door de chef van de Rotterdamse Inlichtingendienst Christoffel Bennekers eind 1937 aan de Gestapo in Hamburg doorgespeeld, wat feitelijk zijn doodvonnis betekende.
Op 3 mei 1940 liet minister van Justitie Gerbrandy 18 NSB’ers en 3 leden van de groep Wollweber arresteren, waarbij Proost. De NSB’ers waren staatsgevaarlijk, dus dat was begrijpelijk, maar de leden van Wollweber waren juist de felste tegenstanders van Hitler-Duitsland en na de Duitse inval feitelijk bondgenoten. Ze werden eerst in het Fort Prins Hendrik op Ooltgensplaat opgesloten en na de Duitse inval met de zich terugtrekkende Nederlandse troepen meegevoerd naar uiteindelijk Calais, waarbij nog een aantal andere geïnterneerden werden meegevoerd. In Calais werden ze allemaal vrijgelaten, behalve de communisten die aan de Duitsers werden uitgeleverd. Die voerden ze af naar de gevangenis in Fuhlsbüttel bij Hamburg, waar ze zwaar gemarteld werden.
Door verraad van de uit angst overgelopen Adriaan Feij werden nog een groot aantal leden van de groep Wollweber in het bezette Nederland opgespoord en naar Hamburg afgevoerd; ook zij werden zwaar gemarteld. Een aantal werd tot de doodstraf door onthoofding met de handbijl veroordeeld en de rest, waarbij Proost, naar concentratiekampen afgevoerd, waar ze onder gruwelijke omstandigheden om het leven kwamen. Proost kwam op 26 maart 1942 in het concentratiekamp Sachsenhausen om het leven. De actie van Gerbrandy, die heel goed wist dat hen de doodstraf wachtte, kan niet anders als een laffe moord en tevens hulp aan de vijand, een vorm van landverraad, omschreven worden. Eigenlijk had men Gerbrandy na de oorlog samen met zijn handlanger Anton van der Waals behoren te executeren.
De keuze van Gerbrandy om Proost aan de Duitsers uit te laten leveren (hij wist dat dat de dood zou betekenen), was gebaseerd op vermoedens, zelfs de Centrale Inlichtingendienst formuleerde het als ‘waarschijnlijk‘. Voor gepleegde strafbare feiten was geen enkel bewijs voorradig, hij werd dan ook niet strafrechtelijk vervolgd, en dan is de impliciete doodstraf wel erg zwaar.
Formeel was Proost geen verzetsman, want hij werd een week voor het uitbreken van de oorlog gearresteerd. Maar hij stond met zijn groep wel klaar om verzet te gaan plegen. De bijdrage van Proost zou dan waarschijnlijk in het vervalsen van papieren hebben gelegen. Door zijn vaardigheden had hij vermoedelijk enige tientallen Joden het leven kunnen redden en daarnaast diverse verzetsacties kunnen faciliteren.
Dr. Eberhard Rebling
Mariendorf (Duitsland) 4 december 1911, † Königs Wusterhausen 2 augustus 2008
Hij was musicoloog en pianist. Hij woonde onder andere in de Bankastraat 131 in Den Haag.
Hij groeide op in Duitsland en studeerde in Berlijn muziekgeschiedenis, Duits en filosofie. Hij promoveerde in 1935 op het proefschrift Die soziologischen Grundlagen der Stilwandlung der Musik in Deutschland um die Mitte des 18. Jahrhundert.
Hij trad in 1933, kort nadat die verboden werd, toe tot de Duitse communistische partij KPD. In 1936 kwam hij als politiek vluchteling naar Nederland, waar hij door Nederlandse communisten geholpen werd. Ben Polak zorgde ervoor dat hij kwam wonen in het communistische Gemeenschapshuis aan de Bankastraat 131 in Den Haag. Daar leerde hij een aantal Haagse communisten kennen die in het verzet een belangrijk rol zouden gaan spelen; verschillende van hen waren Spanjestrijders.
Hij ging optreden met Nederlandse muziekgezelschappen waarbij hij ook samenwerkte met onder anderen met Rudolf Escher. Daar leerde hij zijn toekomstige echtgenote Rebekka Brilleslijper kennen, die als zangeres en danseres optrad onder het pseudoniem Lin Jaldati. Zij was van Joodse afkomst. Zij kwam in september 1938 bij hem in de Bankastraat wonen. Vervolgens doken ze onder, mogelijk bij Cornelis (Bob) Brandes die met een zuster van Lin was getrouwd. Daar werkten ze mee aan het samenstellen en verspreiden van illegale blaadjes, zoals Het Signaal.
In 1937 publiceerde hij onder het pseudoniem P. van Noorden het boek ‘Revolutionaire liederen uit Nederlands verleden‘. Het boek bevatte een verzameling liederen uit de tachtigjarige oorlog en de Franse bezettingstijd. In de toelichting vergeleek hij die liederen met die gezongen door de slachtoffers van het Duitse fascisme. Hij liet alleen het Wilhelmus weg, omdat dat lied vooral gezongen werd door mensen die er een andere dan een revolutionaire (monarchistische) betekenis aan hechtten.
In 1941 werd zijn dochter Kathinka geboren, die als vol-Joods geregistreerd werd omdat haar moeder niet gehuwd was. In hetzelfde jaar ontving hij vanwege zijn Duitse nationaliteit een oproep om in de Wehrmacht te dienen. Hij kwam echter niet opdagen waardoor hem een zware straf wachtte als hij gepakt zou worden. Daarom dook hij in december 1941 bij zijn schoonzuster Aleidis Brandes en haar echtgenoot Jan Hemelrijk in Bergen onder. Vervolgens moest zijn partner ook uit Den Haag vertrekken en ze vond ook onderdak in Bergen, waar Rebling zich weer bij haar voegde.
In verband met de aanleg van de Atlantikwall moesten ze ook daar weer vertrekken. Toen huurde Rebling een villa, ’t Hooge Nest, in Naarden met het idee daar Joden te laten onderduiken. Ze boden daar onderdak aan een wisselend aantal Joden; gemiddeld woonden er daar ongeveer twintig personen, waarbij veel verwanten van de zusters Brilleslijper en het met hen bevriende echtpaar Teixeira de Mattos uit Den Haag (de Sicherheitsdienst maakte felle jacht op hun zoon vanwege communistische activiteiten; hij kon naar Zwitserland ontkomen). Er kwamen daar ook regelmatig prominente communistische verzetsmensen op bezoek, zoals Maarten van Gilse, wiens vader bij Rudolf Escher ondergedoken zat, en Frits Reuter.
Op 10 juli 1944 viel de Sicherheitsdienst daar binnen, nadat de schuilplaats door een Jodenjager verraden was. Alleen Brandes ontkwam omdat hij op zijn werk in Amsterdam zat. Na verhoor werd Rebling ter dood veroordeeld wegens ‘Hochverrat, Fahnenflucht, Sabotage und Rassenschande’.
Op 11 juli kwam Femke Last, de dochter van de communistische schrijver Jef Last, langs in ‘t Hooge Nest met een tas vol bonkaarten en andere nuttige zaken. Aldus liep ze in de val. Ze werd naar de gevangenis afgevoerd en een maand later naar het concentratiekamp Vught. Bij de ontruiming van dat kamp werd ze naar Ravenbrück op transport gezet. Omdat de Russische legers naderden werd ze een paar weken later weer naar een andere plaats overgebracht, wat daarna nog een paar keer gebeurde.
Op 14 juli werden Marianne Brandes-Brilleslijper en Rebling met een politieauto naar een andere plek overgebracht. Op de Spaarndammerdijk moest de auto nog eerst bij een politiebureau stoppen en toen wierp Marianne zich op de begeleidende politieman. In de verwarring kon Rebling ontsnappen en bij bekenden onderduiken. Zo kon Rebling de oorlog overleven.
Zijn partner was naar Auschwitz en Bergen Belsen overgebracht en overleefde ook de oorlog. Ze huwden in januari 1946. Door de naoorlogse communistenvervolging, waarover de Gestapo-chef Crabbendam van de Binnenlandse Veiligheidsdienst de leiding had, konden hij en zijn partner nauwelijks nog iets met optredens verdienen. Daarom vertrokken ze in 1952 naar Oost Duitsland, waar ze het eind jaren zestig vanwege de daar toen opkomende antisemitische sfeer ook moeilijk kregen.
Leendert Reedijk
Den Haag 10 juni 1924, † Buchenwald 22 maart 1945
Leendert Reedijk was scholier op de HBS en woonde aan de Gouverneurlaan 528 in Den Haag. Hij was revolutionair communist.
In 1943 werkte hij in La Rochelle in Frankrijk en beschikte zo over een persoonsbewijs en een Grenzpassierschein. Na terugkeer in Nederland gaf hij deze papieren aan Otto Meine Pot, die naar Frankrijk wilde vertrekken. Reedijk zou het verlies van zijn papieren bij de politie aangeven en Pot beloofde dat hij na aankomst het persoonsbewijs zou verscheuren, maar deed dat niet. Bij de geallieerde invasie in Normandië keerde Pot terug naar Nederland en werd daarbij betrapt op het in bezit hebben van een vals persoonsbewijs, namelijk dat van Reedijk. Pot vertelde dat hij ze van Reedijk had ontvangen en niet, zoals hij beloofd had, dat hij ze op straat gevonden had.
Als gevolg daarvan werd Reedijk op 24 juli 1944 gearresteerd. Hij werd afgevoerd naar kamp Amersfoort en vervolgens naar het concentratiekamp Oranienburg. Vandaar werd hij in maart 1945, in zeer slechte conditie, op transport gesteld naar Buchenwald, waar hij op 21 maart 1945 aankwam. De volgende dag zou hij in het kamp ingeschreven worden. Onderdeel van de inschrijvingsprocedure was dat men eerst in bad ging, dat wil zeggen een heel smerig bad waar al veel anderen in hetzelfde water geweest waren en waar het ontsmettingsmiddel lysol was toegevoegd. Reedijk overleed in bad, nog voordat de inschrijving plaats vond. Omdat hij niet meer bij het vorige concentratiekamp hoorde, en ook niet in het nieuwe ingeschreven was, viel hij onder een andere procedure om de overlijdensacte op te stellen. Daarbij hoorde een soort autopsie, waardoor in dit bijzondere geval inzicht werd gegeven in de gruwelijke toestand waarin de mensen in de zogenoemde invalidentransporten verkeerden.
Resultaat van de Sektionsdiagnose (autopsie): ‘Allgemeine Kachexie, Phlegmone am li Unterschenkel, Subpectoralphlegmone li, Eitrige Arthritis am li. Knie, Degeneration der Muskulatur, Pleuraverwachsungen bds., Eitrige Perikanditis (100 ccm Eiter), Eitrige Bronchiolitis bds., Dilatation des Herzs. – Degeneration der Herzmuskul Atheromatose der Aorta, Degeneration des Leberparenchyms. – Stauungsleber, Vergrosserte septische Milz, Ileitis, Todesursache: Septicopyämie’. (algemene ernstige vermagering, acute etterige infectieuze ontsteking aan linker onderbeen en onder linker borstspier, etterige ontstekingen aan linkerknie, degeneratie van de spieren, aan beide zijden vergroeiingen aan borstvlies, etterige ontsteking aan hartzakje, ontstekingen aan de luchtwegen, vergroting van het hart, degeneratie van de hartspier, dichtslibbing van de aorta, degeneratie van de gal, stuwingslever, geïnfecteerde milt, ontsteking van de dunne darm, doodsoorzaak: totale infectie.)
Na de oorlog vroegen de ouders van Reedijk om strafvervolging van Pot wegens verraad. Meine Pot was na de oorlog betrokken bij de oprichting van de stichtingen ‘Door de Eeuwen Trouw’ en ‘Bureau Zuid Molukken’. Pot was een belangrijk lid van de geheime organisatie SOAN en speelde op de achtergrond een rol bij het veiligstellen van het vermogen van de zwarthandelaar Fritz Mucke, de moord op Friedrich Schallenberg en de diefstallen door burgemeester Visser en nog enkele moorden.
Pot werd in België consulair medewerker en werkte samen met de, in België wegens massamoord ter dood veroordeelde, oorlogsmisdadiger Pierre Sweerts, een medewerker van de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Pot hielp vanuit deze functie de wegens poging tot staatsgreep in Nederland gezochte Raymond Westerling, de massamoordenaar in Indonesië, aan een vals paspoort op naam van Lambregts. Pot pleegde in 1951 een aanslag op de Indonesische militaire attaché Harjono, maar de kogels misten doel. Hij werd daarvoor tot slechts een jaar gevangenisstraf veroordeeld en meteen weer vrijgelaten, omdat hij die al in voorarrest had uitgezeten. Vermoedelijk is Pot in 1952 overgegaan naar de organisatie Operatiën & Inlichtingen.
Theodoor Everard van Reemst
Sleen 10 oktober 1908, † Amstelveen 14 januari 1980
Theodoor Everard van Reemst (roepnaam Theo) was gehuwd met Gertud van Reemst-De Vries. Zijn adres was Schiedamseweg 110 A in Vlaardingen.
Hij studeerde medicijnen in Groningen en behaalde zijn artsexamen in 1936. Hij vertrok vrijwel meteen naar Spanje om als lid van de Internationale Brigade medische hulp aan gewonden te bieden. Daarbij werd ook hulp aan de burgerbevolking verleend, wat hard nodig was omdat de Spaanse artsen bijna allemaal van elitaire afkomst waren en naar de zijde van de opstandelingen waren overgelopen en het armere deel van de bevolking in de steek lieten. zo hielp hij bij minstens 17 bevallingen.
Door de onhygiënische omstandigheden liep hij geelzucht op en moest in een hospitaal worden opgenomen. Daar leerde hij zijn echtgenote de verpleegster Gertrud (Trudel) de Vries kennen, waar hij overigens al mee correspondeerde. Toen de nederlaag van de wettige regering in zich kwam keerde hij in 1938 terug naar Nederland, waarbij hij en passant nog enige weken bij de in Parijs verblijvende Janrik van Gilse verbleef.
Terug in Nederland werden beiden stateloos verklaard. Dit was in feite een oorlogsmisdrijf door de minister van Justitie Goseling, want door strafmaatregelen te nemen tegen medische hulp verlenende personen hinderde hij de verzorging van gewonden, wat tegen het oorlogsrecht in ging. Zij kregen hun Nederlanderschap overigens vrij snel terug.
Na de bezetting van Nederland door Duitsland sloten hij en zijn partner zich aan bij het CPN-verzet in de regio Rotterdam. Tijdens de Sicherheitsdienst-actie tegen de Nederlandse Volksmilitie werden hij en zijn partner omstreeks 23 november 1942 gearresteerd en net zo als de andere NVM-leden in opdracht van de Rotterdamse Sicherheitsdienstchef Herbert Wölk opgesloten in het Oranjehotel in Scheveningen.
Zijn partner was van Joodse afkomst en werd op 12 december 1942 naar Westerbork overgebracht en omstreeks 1 februari 1943 als gemengd gehuwde vrijgelaten. Als zij het Nederlanderschap niet zo snel had teruggekregen zou ze waarschijnlijk naar Auschwitz zijn afgevoerd.
Theo werd op 18 december 1942 naar het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort overgebracht en op 18 januari 1943 nar het concentratiekamp Vught., waar hij werd geregistreerd als ‘Rotspanier’. Op 24 mei 1944 werd hij naar het Duitse concentratiekamp Dachau gezonden. Hij had zijn stethoscoop in zijn bagage meegenomen. Zijn bagage werd hem afgenomen, maar op 5 juni diende hij een verzoek in om zijn stethoscoop en horloge terug te krijgen omdat hij die goed bij zijn werkzaamheden in het Revier kon gebruiken.
Na de bevrijding werd hij weer actief binnen de CPN. Verder zette hij zich in voor de rechten van de Spanjestrijders die hun Nederlanderschap hadden verloren en voor de erkenning van het concentratiekampsyndroom. Zijn huwelijk hield geen stand en hij hertrouwde. Hij overleed plotseling op 14 januari 1980.
Jacobus Johannes Rens
Den Haag 4 juli 1903, † Groß-Rosen 21 juli 1942
Jacobus Johannes Rens (roepnaam Koos) was gehuwd met Johanna Maasland en had een kind. Zijn adres was Bloemfonteinstraat 111 in Den Haag (Transvaalkwartier). Koos was van beroep glasblazer.
Rens drukte De Waarheid bij hem thuis. Hij werd gearresteerd op 12 augustus 1941 toen de meeste leden van De Vonk-groep gearresteerd werden ten gevolge van de, door burgemeester De Monchy opgedragen, infiltratieactie door Van Soolingen. Rens werd opgesloten in het Oranjehotel en half maart 1942 naar kamp Amersfoort overgebracht. Op 31 maart werd hij op transport naar Buchenwald gezet. Als reden voor de gevangenschap gaf hij op ‘Hat bei komm. Propaganda mitgewirkt’.
Op 27 april 1942 ging hij opnieuw op transport en wel naar Groß-Rosen, een van de gruwelijkste concentratiekampen, waar hij te horen kreeg dat hij Nacht-und-Nebel-gevangene (NN) was en daarom niet naar huis mocht schrijven en geen post en pakketten mocht ontvangen. Betrekkelijk weinig gevangenen hebben daar een verblijf langer dan vier maanden overleefd.
Omstreeks 15 juli 1942 kreeg hij te horen dat hij zich bij de poort moest melden, want hij zou ontslagen worden. Hij en zijn kameraden vatten dit op dat hij vrijgelaten zou worden. Hij meldde zich dolgelukkig bij de poort en moest daar uren wachten. Toen kwam de Arbeitsführer langs en vroeg of hij glasblazer was en glazen instrumenten kon maken. Rens bevestigde dat hij glasblazer was, maar geen glazen instrumenten kon maken. Daarop werd hij teruggestuurd naar de barak. Geestelijk geknakt overleed hij op 21 juli 1942. Als doodsoorzaak werd hartverlamming opgegeven, maar Duitse opgaven van de doodsoorzaak waren over het algemeen fictief.
Rens had het Duitse woord ‘entlassen’ fout opgevat. Net zoals vele andere gevangenen dacht hij dat dat vrijlating betekende, maar het betekende over het algemeen weg uit dit kamp en overplaatsing naar een ander kamp. Het is cru om te bedenken dat hij, als hij op de vraag of hij glazen instrumenten kon maken, niet met ‘Nein Herr Arbeitsführer’ had beantwoord hij een goede kans had om te overleven in plaats van vrijwel onmiddellijk te sterven. Hij zou overgeplaatst zijn naar een minder slecht kamp en daar zouden ze denken dat de Arbeitsführer een foutje had gemaakt. In dat nieuwe kamp zou met glas gewerkt worden en daar zou vast ook wel werk voor een glasblazer zijn. Hij was een van de vele gevallen die stierven doordat ze in diepe ellende plotseling hoop kregen, wat vervolgens weer even plotseling de bodem werd ingeslagen. Zo een geestelijke tegenslag was voor velen niet te verwerken.
Johannes Frans Reuter
Sloten 19 februari 1912, † Amsterdam 18 november 1985
Johannes Frans Reuter (roepnaam Frits) was gehuwd met Swaantje Wijdoogen en woonde in Amsterdam. Zijn Haagse onderduikadres was Koediefstraat 9. Reuter was ambtenaar bij het Gemeentelijk Energie Bedrijf van Amsterdam.
Meteen na de Nederlandse capitulatie in mei 1940 trad hij toe tot het communistisch verzet in Amsterdam en was in 1941 betrokken bij de organisatie van de Februaristaking. Frits stencilde aan de vooravond de beroemde oproep: ‘Staakt!!!, staakt!!!, staakt!!!’
Na het begin van de massa-arrestaties in Den Haag, werd hij door de landelijke partijleiding als nieuwe instructeur (D.w.z. boodschapper tussen de landelijke partijleiding in Amsterdam en de lokale afdeling) naar Den Haag gestuurd. Hij werd opgevangen door de Herman Holstege, die tot dan toe instructeur was geweest. Holstege liet hem onderduiken bij de toneelspeler Jan Apon die in de Koediefstraat 9 in het Rode Dorp in Scheveningen woonde. Doordat Holstege kort daarop gearresteerd werd en er 154 leden van het verzet gearresteerd werden, was zijn bijdrage weinig effectief. Hij verloor zelfs het contact met Amsterdam, dat in eerste instantie via Holstege verliep. Met moeite wist hij het contact te herstellen, waarna de contacten verliepen via het aanloopadres bij de zenuwarts Rhijnvis Feith aan de Stationsweg 4 in Den Haag. Later dook hij onder bij Cornelis (Bob) Brandes en Marianne (Janny) Brilleslijper. Mogelijk heeft hij bijgedragen aan de opbouw van een nieuw communistisch verzet met als kerngebied Delft, maar daar is weinig over bekend.
Een grappige verzetsactie tijdens zijn Haagse periode betreft de imitatie van een actie uit een vooroorlogse Russische propagandafilm. Het ging om het van het dak van een huis laten neerdwarrelen van pamfletten. Daarvoor werd een basculeapparaat gebouwd, waarbij de pamfletten op een hefboom lagen. Aan de andere kant stond een emmer gevuld met water, die langzaam leegliep. Als de actievoerders zich al lang uit de voeten hadden gemaakt raakte de emmer voldoende leeg en kwam de hefboom in werking, waardoor de stapel pamfletten over de dakrand gekieperd werden. Uit de beschrijving krijg ik de indruk dat naast Reuter ook Tjerk Kloostra bij deze actie betrokken was. Ondanks deze voorzorgsmaatregel werd er toch iemand in verband hiermee gearresteerd.
Reuter werd in de zomer van 1942 naar Amsterdam teruggeroepen, waarna zijn taak in Den Haag werd overgenomen door de Haarlemmer Jaap Boekman. In 1943 kreeg hij samen met Jan Postma en Wim Puister de leiding over de Amsterdamse afdeling van de Communistische Partij. In 1944 kwam hij regelmatig op bezoek in een villa voor ondergedoken Joden in Naarden (’t Hooge Nest), die daarvoor was ingericht door Brandes, Eberhard Rebling en de zusters Brilleslijper.
Na de oorlog, in 1952 Tweede Kamerlid namens de CPN. In 1958 trad hij, na een conflict met de partijleiding, af als Kamerlid en werd lid van de afgescheiden Brug-groep, die kort daarna opging in de, door de Binnenlandse Veiligheidsdienst gestichte Socialistische Werkers Partij.
Hij publiceerde in 1978 het boek ‘De Communistische Partij van Nederland in oorlogstijd’.
Hugo Desiré Rijhiner
Paramaribo (Suriname) 8 maart 1905, † Utrecht 6 januari 1991
Hugo Desiré Rijhiner was gehuwd met Francine Josephine Snijders en woonde aan de Waldeck Pyrmontlaan 43 in Rijswijk. Later verhuisde hij naar de Van Blankenburgstraat 31A in Den Haag. Hij was van beroep militair.
Rijhiner was een Surinamer van Brits-Indische oorsprong en werd in Nederland opgeleid als militair. Hij trad in de rang van korporaal in dienst van het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger (KNIL) in Nederlandsch Indië. In 1939 werd hij bevorderd tot onderluitenant, waarna hij met verlof naar Nederland reisde, om vandaar naar zijn vaderland Suriname door te reizen. Dat laatste ging niet door vanwege het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, waarna hij samen met alle andere in Nederland verblijvende KNIL-militairen gemobiliseerd werd.
Bij de Duitse inval gaf hij leiding aan een groep soldaten zonder gevechtservaring, die op 13 mei 1940 bij Overschie een munitiedepot moesten verdedigen. Hij wist de Duitsers zware verliezen toe te brengen en gaf zijn manschappen een voorbeeld van moed, ondanks dat hij een dag eerder in Rotterdam aan zijn dijbeen gewond was geraakt door een ricochetschot. Hij wist zijn manschappen er zelfs van te weerhouden om te vluchten voor de overmacht. Vanwege deze moed en inzet werd hem na de oorlog de Militaire Willemsorde toegekend.
Tijdens de Duitse bezetting sloot hij zich bij een verzetsgroep aan en gebruikte de schuilnaam ‘Reinier’. Hij had een vals persoonsbewijs ten name van Victor George Rienjé, geboren 9 maart 1906 te Paramaribo.
Hij werd op 27-2-1942 in het huis van bewaring in Rotterdam opgesloten wegens verdenking van moord. Hij werd op 6-3-1942 weer vrijgelaten. Het is onbekend of het iets met verzetsactiviteiten te maken had.
Eind 1943 of begin 1944 raakte hij betrokken bij het Haags communistisch verzet. Hij werd lid van een groep die het illegale blad De Waarheid verspreidde. De leden van de groep bestonden voor een belangrijk deel uit aanhangers van de Bellamy-beweging en stond onder leiding van Theodorus van Gilst. Dit blad was niet de gewone De Waarheid, maar een tweemaal per week verschijnend bulletin met via de radio opgevangen berichten, van vooral de Londense BBC. Omdat het geen politieke propaganda bevatte werd het door de Sicherheitsdienst en de Haagse politie de ‘niet-communistisch De Waarheid’ genoemd. Het blad werd echter wel degelijk door de communisten onder leiding van Piet Metscher en Gerard Geelhoed samengesteld en verspreid. De Vlaardingse communist Cornelis Johan Krug leverde de krantjes aan Johannes van Benthem op de Valkenboskade 506. Rijhiner haalde daar 10-15 exemplaren voor verdere distributie.
De informatie voor deze krantjes werd verkregen door Daniël Pronk, die bij Adriaan Cornelis Zwaal in de Vlierboomstraat 342 naar de Engelse zender luisterde en de inhoud stenografisch vastlegde. De tekst werd vervolgens overgebracht naar iemand die op de Hoefkade 189 woonde, waarna het verder verwerkt werd en het bulletin van De Waarheid gestencild werd.
Daniël Pronk werd in april 1944 gearresteerd en sloeg bij verhoren door. Als gevolg daarvan deed een groep politiemannen bestaande uit Johannes Hubertus Veefkind jr. (de zoon van de Inlichtingendienstman met dezelfde voor- en achternamen), Johannes Lubertus Savenije en Boeseken op 25 april 1944 een inval bij Van Benthem. Volgens een naoorlogse verklaring van de politiemannen kwam er plotseling een Indiër tevoorschijn en die op de fiets wegvluchtte. Dat was Rijhiner. Een van de politiemannen schoot op hem maar miste. Een vrachtwagenchauffeur met de achternaam De Bruin zag de vlucht, achtervolgde hem met zijn met auto en ramde hem, waarna de politiemannen hem alsnog konden grijpen. Ze ontdekten dat hij 15 exemplaren van het illegale blad Je Maintiendrai en 1 exemplaar van de Vliegende Hollander in zijn bezit had. De Sicherheitsdienst ontdekte via verhoren dat het niet om een puur communistische groep ging, maar om een samenwerkingsverband tussen communisten en andersdenkenden binnen de Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers (LO).
In totaal werden op 25 en 26 april 1944 acht personen gearresteerd. Een aantal van hen werd na een proces naar Vught gestuurd; zij overleefden allemaal. Uit de verhoren en huiszoekingen werd zoveel informatie ingewonnen dat er nog eens elf personen gearresteerd konden worden. Daarvan zijn er drie in Bergen Belsen om het leven gekomen en twee, waarbij Krug, in Neuengamme.
Rijhiner zelf werd eerst naar Vught en daarna kamp Amersfoort overgebracht, werd in een proces veroordeeld, en naar een kamp bij Darmstadt gestuurd.
In 1946 werd Rijhiner weer naar Nederlands-Indië gestuurd, waar hij voor het KNIL inlichtingenofficier werd. Na de Indonesische onafhankelijkheid keerde hij terug naar Nederland. Nadat het KNIL in 1950 werd opgeheven werd hij inlichtingenofficier bij de Koninklijke Luchtmacht. Hij kreeg eervol ontslag op 1 januari 1954 en vertrok naar Suriname. In 1990 kwam hij om medische redenen weer naar Nederland, waar hij overleed.
Dr. Maria Rooseboom
Utrecht 4 mei 1909, † Leiden 1 oktober 1978
Haar roepnaam was Mies. Zij studeerde biologie in Leiden en promoveerde op een onderwerp over insecten. Zij kwam vervolgens te werken in Het Nederlandsch Historisch Natuurwetenschappelijk Museum, wat later Boerhaave Museum ging heten. Ze werd daar later in haar leven directrice van.
Tijdens de oorlog nam zij deel aan een communistische verzetsgroep die vanuit de Leidse universiteit opereerde. Daarvan waren onder anderen de gebroeders Maarten en Jan Hendrik van Gilse en hun vader Jan Pieter Hendrik, Rudolf Escher en Nico Olivier ook lid van. Zij dook onder in het huis van professor Berend George Escher. Escher zelf was elders ondergedoken, maar zijn zoon Rudolf verbleef daar en bood ook en onderduik aan Jan Pieter Hendrik van Gilse aan.
Evert Ruivenkamp
Philadelphia (Verenigde Staten) 3 september 1915, † Waalsdorpervlakte 30 juni 1943
Hij was de zoon van de anarchist Willem van Eck, maar die liet zijn moeder al gauw in de steek, waarna zijn moeder in Nederland hertrouwde met een man die hem en zijn broer erkende als zijn zoons. Hij was gehuwd met Rosario Plana Solé. Hij woonde aan de Lavendelstraat 43 in Den Haag. Hij volgde een opleiding tot metselaar maar vond door de crisis geen werk in dat vak en trad in 1942 daarom noodgedwongen als ploegcommandant in dienst bij de Bedrijfsbrandweer van het ziekenhuis Zuidwal.
In maart 1938 vertrok hij als vrijwilliger voor de Internationale Brigade in de Spaanse burgeroorlog. Hij leerde daar de Hagenaar Willy de Lathouder kennen en toen die aan het Ebro-front sneuvelde ontfermde hij zich over diens vrouw een zoontje. Op 5 december 1938 keerde hij in Nederland terug waar hem als sinterklaassurprise het Nederlanderschap wordt afgenomen. Maar hij werd wel gedwongen zich te laten mobiliseren voor zijn niet-langer-vaderland. Hij werd in mei 1940 door de Duitsers krijgsgevangen gemaakt en op 10 juni weer vrijgelaten.
Zijn naam komt niet voor op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst, maar die van zijn stiefvader Rinke Simon Ruivenkamp. Als toevoeging staat erbij: ‘lid T.B.N. (1938)’, waarbij TBN staat voor Troelstra Beweging Nederland.
Onmiddellijk na zijn vrijlating trad hij tot de sabotagegroep van Sally Dormits, waarvan ook Jan van Kalsbeek, Johan Kloostra en Leen Triep deel uitmaakten. Hij was betrokken bij mislukte pogingen om een Duitse opslagplaats in Voorburg in brand te steken en de Haase bioscoop Asta in brand te steken. Hij leverde voor de brandstichting oefenpatronen van de brandweer.
Een sabotageploeg bestaande uit Evert Ruivenkamp, Henk Middendorp, terwijl Piet Wapperom, Jan van Kalsbeek en Gerard van der Laan stak op 13 oktober 1942 om 10 uur ´s-avonds de hooi- en stro-opslagplaats aan de Lulofsdwarsstraat in brand. De opslagplaats was door het bedrijf Montan aan de Wehrmacht verhuurd. Stro en hooi waren toen nog strategische goederen, omdat het leger nog paarden in gebruik had. Ruivenkamp en Middendorp waren de feitelijke brandstichters, terwijl de anderen op de uitkijk stonden en politietelefoons langs de weg onklaar maakten. Direct na de brandstichting werd het tweetal door een nachtwaker ontdekt. Middendorp kon nog weg komen, maar Ruivenkamp werd door een waakhond belaagd. Hij stak de hond dood met een dolk, maar was wel gedwongen zijn fiets achter te laten. Het was een fiets van het merk Technica. Die fiets had hij gekocht van Sally Dormits, toen die na een echtscheiding naar Rotterdam vertrok om daar onder te duiken. Via het framenummer kon de politie achterhalen dat de fiets nieuw was gekocht door Sally Dormits in de zaak Cycle Import. Daardoor dacht de politie en de Sicherheitsdienst dat Dormits een van de brandstichters was.
De politie zette dertig man in om hem op te sporen en liet zelfs een opsporingsbericht over de radio uitzenden:
‘De commissaris van Politie van de Centrale Opsporingsdienst te ‘s-Gravenhage, verzoekt in verband met een op Dinsdag 13 October jl. te 22.30 uur uitgebroken brand in een loods aan de 2e Lulofsdwarsstraat te ‘s-Gravenhage in gebruik bij de Duitse Wehrmacht alwaar hooi en stro was opgeslagen, de opsporing en aanhouding van Samuel Zacharias Dormits, geboren te Rotterdam op 2 October 1909, laatst bekende adres Begoniastraat 146 te ‘s-Gravenhage.
Voorts worden inlichtingen verzocht betreffende een man van plm. 25 jaar oud, 1.75m lang, als hoofddeksel een lederen motorkap, die van het brandende terrein vluchtte, na van tevoren een hond, die hem vastgreep, te hebben doodgestoken en een damesrijwiel, merk Technica, genummerd 120372, waarop aanwezig een bruin lederen actetas, waarin een pannetje met gekookte aardappelen en andijvie, achterliet.’
Dit leidde een week later tot de herkenning van Dormits toen die zelfmoord pleegde, nadat die aangehouden was voor de roof van een damestasje om zo aan een vals persoonsbewijs voor zijn nieuwe vriendin te komen. Het leidde tot het oprollen van de Nederlandse Volksmilitie in Rotterdam met als gevolg ruim tweehonderd arrestaties en 91 doden. In het verlengde daarvan vond er een arrestatieactie plaats bij het confectiebedrijf Hollandia-Kattenburg in Amsterdam, waarbij ook de familieleden werden gearresteerd. Het betrof bijna alleen Joden, die met spoed naar Auschwitz werden overgebracht en daar vergast werden.
Na de schietpartij tussen Tjerk Kloostra en de politie, was een enveloppe met het adres van de drukker Gerben Bakker gevonden. De politie deed daar op 16 februari 1943 onder leiding van de Sicherheitsdienstman Otto Lange een inval. Ruivenkamp was in de woning aanwezig, maar zag kans om op het laatste moment weg te glippen. De volgende dag ging hij er weer heen om poolshoogte te nemen. Hij belde om twee uur ’s-middags bij Bakker aan. De politie had echter posten in de woning achtergelaten en Ruivenkamp werd gearresteerd door de politiemannen Jan Hendrik Schoo en Johannes Meindert van Groin de Planque onder bedreiging met een pistool. Zelf had hij een Browning revolver op zak en daarmee was meteen zijn doodvonnis getekend.
Bij de verhoren die volgden werd hij zwaar gemarteld door de politieman Jan Weuring. Hij werd op 25 mei 1943 in het proces tegen Jaap Boekman c.s. door het Marine Kriegsgericht te Utrecht samen met Jan van Kalsbeek, Henk Middeldorp, Gerard van der Laan en Cornelis Daamen ter dood veroordeeld. Alleen het vonnis van Daamen werd omgezet in tien jaar tuchthuis. De doodvonnissen werden op 30 juni 1943 op de Waalsdorpervlakte voltrokken, alleen dat van Van Kalsbeek werd enige weken uitgesteld. Na de oorlog werd hij herbegraven op het Ereveld in Loenen.
Johannes Frans Rustemeijer
Den Haag 22 mei 1920, † Groß-Rosen 14 mei 1942
Zijn roepnaam was Hannes. Hij woonde aan het Groenewegje 2 in Den Haag bij zijn ouders. Hij was van beroep kelner. Hij was aanwezig op wekelijkse vergaderingen in de woning van Frans van Ophem, waaraan ook Johan Hinrik Janzen deelnam. Na enige maanden werd hij vervangen door Henk van der Horst.
Hij werd op 8 augustus 1941 gearresteerd door twee Duitse Sicherheitsdienstmannen en de vooroorlogse politie-infiltrant Willem Hendrik van Duivenboden. Zijn vader werd op 13 augustus 1941 gearresteerd. Het waren beide arrestaties in het kader van de infiltratie van het communistisch verzet door Johannes Hubertus van Soolingen in opdracht van burgemeester De Monchy. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er hat nach dem Verbot der CPN die illeg. CPN aufgebaut und war Vorstandsmitglied. Er ist in ein KZ-Lager eingewiesen worden und dort verstorben.’
Hij werd opgesloten in het Oranjehotel en half maart 1942 naar kamp Amersfoort overgebracht. Op 31 maart werd hij op transport naar Buchenwald gezet. Als reden voor de gevangenschap gaf hij op ‘Komm. Zeitungen besessen’.
Op 27 april 1942 op ging hij opnieuw op transport en wel naar Groß-Rosen, een van de gruwelijkste concentratiekampen, waar hij te horen kreeg dat hij Nacht-und-Nebel-gevangene (NN) was en daarom niet naar huis mocht schrijven en geen post mocht ontvangen. Betrekkelijk weinig gevangenen hebben het verblijf van vier of vijf maanden overleefd. Hij overleed aldaar op 14 mei 1942; als doodsoorzaak werd bloedvergiftiging opgegeven, maar die Duitse opgaven van de doodsoorzaak waren over het algemeen fictief.
Een mogelijke oorzaak van zijn dood is de volgende. Wim Harthoorn maakt melding van een incident op eerste Pinksterdag. De gevangenen moesten vanwege de christelijke feestdag niet naar de steengroeve, want de Duitse burgers die in de steengroeve werkten waren vrij. In plaats daarvan moesten een aantal gevangenen zware rioolbuizen sjouwen. Zodra die afgeleverd waren, moesten ze teruglopen voor een nieuwe vracht; bij dat teruglopen werden ze met knuppels belaagd, zodat volgens Harthoorn veel gevangenen dood of bewusteloos neervielen. Er zouden tientallen doden zijn gevallen. Het verhaal klopt echter niet. Ten eerste mochten de gevangenen op eerste Pinksterdag nog een briefkaart met een gedicteerde tekst in het Duits naar huis schrijven (het schrijfverbod vanwege de Nacht-und-Nebel-status was nog niet uitgevaardigd). Ten tweede blijken er op die dag volgens het gereconstrueerde dodenboek geen doden zijn gevallen. Echter op Hemelvaartsdag en de dagen daarna lag het sterftecijfer wel hoger, maar lang niet zo hoog als Wim Harthoorn aangeeft. Desalniettemin lijkt Hemelvaartsdag 14 mei 1942 de datum van dat incident te zijn geweest met vier doden onder de Nederlanders en in de dagen daarna steeds een dode per dag. Het lijkt erop dat Rustemeijer het slachtoffer van de knuppelpartij op 14 mei is geworden en de dag daarop is overleden.
Jan Johannes Schaddelee
Werkendam 11 juli 1895, † Den Haag 23 september 1956
Hij was gehuwd met Christina Huberta Maria Niesthoven. Hij woonde aan de Fischerstraat 159 in Den Haag. Hij was van beroep winkelier.
Hij was voor de oorlog in Den Haag Gemeenteraadslid voor de CPH / CPN.
Hij werd eind 1941 gearresteerd op aanwijzen van de politiespion Johannes van Soolingen. Hij kwam in het Oranjehotel bij Willem van ’t Veen in de cel.
Jan Cornelis van Schaik
Rotterdam 24 juni 1908, † Berlijn 7 juni 1943
Hij was gehuwd met Maartje Dingena van den Berge. Hij woonde in Loosduinen. Hij was van beroep spekslager. Hij was een broer van Jannigje Johanna Timmerman-Schaddelee die als verpleegster naar Spanje was geweest en in Rotterdam een belangrijke rol in het communistisch verzet en specifiek in de Nederlandse Volksmilitie heeft gespeeld.
Voor de oorlog woonde en werkte hij in Rotterdam. Hij was lid van de groep Wollweber (Internationale Zeeliedenhulp). De groep Wollweber was een Russische spionageorganisatie die zich tijdens de Spaanse burgeroorlog ook bezighield met scheepssabotage. Er werden in de haven van Antwerpen bommen gelegd aan boord van schepen van landen die de Spaanse fascistische opstandelingenleider generaal Franco steunden en veelal wapens aan boord hadden. Dat betrof Duitse, Italiaanse en Japanse schepen. Er zijn daardoor enkele schepen op volle zee tot zinken gebracht.
In Nederland was de groep actief in de haven van Rotterdam. Er werden in Duitsland illegale pamfletten, springstoffen en wapens aan boord gebracht van zee- en binnenvaartschepen met bestemming Duitsland. Dit soort goederen werden ook gewoon over de grens gesmokkeld. De Nederlandse afdeling werd vanuit Brussel aangestuurd door de Duitser Leon Trepper, waarbij de twee in Nederland belangrijkste personen Achille Beguin en Daan Goulooze waren.
Andere Nederlandse leden waren onder anderen: Levie (Barbier) Barbier, Willem Ekhart, Coba Fleeré, Theodorus Andreas Antonius Fleeré, Adriaan Feij, Evert Hoedemaker, Jan van den Hoonaard, Jan Hoorn, Leendert Hoorn, Hendrik Ligtvoet, Johannes Proost, Herman de Kadt, Mathijs Kerver, Herman Mark, Joop Schaap, Bertus van Schaik (broer van Jan Cornelis), Jan Cornelis van Schaik, Leendert Jacobus Seegers, Helena Seegers-Budde, Arie Tettelaar, Piet Tettelaar, Roelof Vogelzang, een broer van Vogelzang, Willem van Vreeswijk en Johanna van Zweden. Na de afsluiting van het Molotov-Von Ribbentroppact bleef de organisatie Wollweber actief in Nederland en andere landen. Deze voortgezette activiteiten werden door Hitler in 1941 gebruikt als een van de argumenten om zijn inval in de Sovjet-Unie voor de buitenwereld te rechtvaardigen.
Op verzoek van Duitsland werd er in Nederland onderzoek gestart. Dit onderzoek stond onder leiding van de hiërarchische lijn van burgemeester Pieter Oud, hoofdcommissaris Louis Einthoven en chef van de Rotterdamse Politie Inlichtingendienst Christoffel Bennekers. Door de lijn werd begin 1937 een politie-informant aangesteld, die de Rotterdamse communistische partij moest infiltreren. De keuze viel op de Rotterdam Anton van der Waals. Deze persoon wordt door Nederlandse historici als de grootste landverrader van Nederland beschreven, omdat hij omstreeks 70 verzetsmensen en geheime agenten de dood in had gejaagd (ik heb ondertussen een flink aantal veel grotere landverraders ontdekt, die veel meer mensenlevens op hun geweten hebben). Van der Waals moest met Duitse instanties samenwerken om ook op Duitse schepen te mogen komen. Dit impliceert dat hij met de Gestapo moest samenwerken. Het eerste contact tussen Van der Waals en de Gestapo kwam dus in januari 1937 tot stand door tussenkomst van de Rotterdamse burgemeester Pieter Droogleever Fortuyn en niet doordat hij zelf in april 1941 naar de Sicherheitsdienst was gestapt, zoals Lou de Jong schrijft. Direct na de Duitse inval bracht de Rotterdamse hoofdcommissaris Einthoven Van der Waals in contact met de zich net in Rotterdam gevestigde Aussenstelle van de Sicherheitsdienst.
Er werd voor Van der Waals een schijnbaan gecreëerd bij het scheepsonderhoudbedrijf A. de Hoop, wat hem een goede dekmantel gaf om op Duitse schepen te komen. Dor het gecombineerd spioneren op Duitse schepen en binnen de communistische partij wist Van der Waals een flink aantal leden van de groep Wollweber in beeld te brengen. Waarschijnlijk leidden zijn activiteiten ook tot het betrappen van Adriaan Feij op het smokkelen van twee-en-een-halve kilo van het explosief trotyl van België naar Zeeuws-Vlaanderen. Hij had een smokkelaar geld betaald om dat te doen, maar die weigerde op het laatste moment en behield het geld. Het explosief zou in Terneuzen aan boord van een schip naar Rotterdam worden gebracht en vandaar met een ander schip naar Hamburg waar de Duitse afdeling van Wollweber het op een Duits schip met wapens voor Franco-Spanje zou aanbrengen om dat op volle zee tot zinken te brengen. Bij de rechtszaak waarbij hij tot twee jaar gevangenisstraf werd veroordeeld zei Feij dat de explosieven voor Spanje bestemd waren, maar ze waren bestemd voor Hamburg, waar ze aan boord werden gebracht van Duitse schepen die wapens naar generaal Franco in Spanje brachten.
Nederland had zich tweede helft van de jaren dertig aangesloten bij een internationale coalitie van vijftien landen onder leiding van Hitler-Duitsland om het communisme van de Sovjet-Unie te bestrijden. Vooral de activiteiten van de Sovjet-Unie om Spanje te helpen zouden moeten worden bestreden. Daarmee werd Nederland door eigen initiatief partij in een militair conflict met aan de ene kant de wettige regering van Spanje en de Sovjet-Unie en aan de andere kant de staatsgreep plegende generaal Franco met Duitsland en Italië. Dit was dus een flagrante schending van de neutraliteitspolitiek die de Nederlandse regering zei te voeren. De Nederlandse regering ging dus het communisme bestrijden onder leiding van een land dat bezig was met een massamoord op communisten en het plegen van Middeleeuwse wreedheden daarop. Het mag dan ook geen verbazing wekken dat de Nederlandse overheid ook tot de massamoord op communisten overging. Het is onbegrijpelijk dat geen enkele Nederlandse historicus over deze neutraliteitsschending schrijft; is hier sprake van nep-geschiedschrijving?
In 1937 kwamen de landen van de anti-Sovjetcoalitie bijeen in Hamburg. Nederland zond de chef van de Rotterdamse Politie Inlichtingendienst vergezeld met twee andere politiemannen. Op de bijeenkomst werd niet over de groep Wollweber gesproken; dat zou bij latere bijeenkomsten wel prominent gebeuren. In opdracht van de hiërarchische lijn van minister van Justitie Carolus Goseling, burgemeester Pieter Oud en hoofdcommissaris Louis Einthoven bracht Bennekers een lijst van tot dan toe achterhaalde namen van leden van de groep Wollweber mee en overhandigde die in Hamburg aan de Gestapo.
Natuurlijk was het de plicht van de Nederlandse regering om dit te bestrijden om de neutraliteit te handhaven, maar de regering schond de neutraliteit echter door de achterhaalde namen van de leden van de groep Wollweber door Bennekers naar de Gestapo in Hamburg te laten brengen. Dit heeft de dood van vrijwel alle leden van de groep Wollweber betekend, doordat de Duitsers na de inval in Nederland er onmiddellijk jacht op gingen maken. De Nederlandse regering wist heel goed dat ze de leden in doodsgevaar brachten, terwijl de doodstraf in Nederland niet bestond en er voor de meeste leden geen strafbare feiten waren bewezen.
Na de Duitse inval prepareerden de leden van de groep Wollweber zich voor sabotageacties tegen Duitse militaire doelen.
Hij staat op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Poogde afdeling Rotterdam van de scheepssabotagegroep van J.R. Schaap te stichten’.
Hij verhuisde begin januari 1940 naar Den Haag. Na de Nederlandse capitulatie startte de Sicherheitsdienst al spoedig een opsporingsactie naar hem. Hij kon kennelijk niet via het bevolkingsregister achterhaald worden, want Lina Hartmann werd als V-vrouw ingezet; vanwege haar roodgeverfde haar werd ze door de chef van het Kommunistenreferat van de Sicherheitsdienst Ernst Knorr ‘Rote Fuchs’ genoemd. Hij werd op 3 oktober 1940 gearresteerd.
Er volgde op 20 november 1942 in Berlijn een proces waar hij met een aantal andere leden van de groep Wollweber ter dood werd veroordeeld. Het vonnis werd op 7 september 1942 met een handbijl voltrokken. Die dag werden ook Achille Beguin, Willem Ekhart, Jan Hoorn, Joop Schaap en Willem van Vreeswijk gedood, waarschijnlijk door onthoofding.
Cornelis Johannes Pieter Schalker
Den Haag 31 juli 1890, † Waalsdorpervlakte 13 januari 1944
Zijn roepnaam was Kees. Hij was gehuwd met Hendrika Bernardina Burghoorn. Hij had twee kinderen. Hij woonde aan de Columbusstraat 265 in Den Haag. Zijn beroep was oorspronkelijk kantoorbediende, maar werd later politicus.
Hij was tot 1933 kantoorbediende bij het bedrijf Calvé in Delft. Hij was een actief lid van de communistische partij (CPH, CPN). Hij was van 1919 tot 1929 lid van de Gemeenteraad van Delft. Vervolgens was hij van 1931 tot 1937 lid van de Gemeenteraad van Amsterdam. Hij was van 1933 tot 1937 lid van de Tweede Kamer, waarin hij een zeer actief was als woordvoerder voor Justitie, Landbouw en Buitenlandse Zaken. Hij kwam in de Tweede kamer krachtig op voor de belangen van de boeren. Van 1937 tot 1938 zat hij in Moskou om daar voor de CPN contact met de Russische communistische partij te onderhouden. Hij was van 1939 tot 26 augustus 1940 lid van de Gemeenteraad van Rotterdam, waarna hij in opdracht van de Duitse bezetter alle politieke activiteiten moest staken.
Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1933 stelde de communistische partij CPH een kandidatenlijst samen met beurtelings een Nederlander en een Indonesiër. Het argument daarvoor was dat verreweg het grootste deel van de Nederlandse onderdanen, de Indonesiërs, niet in het parlement vertegenwoordigd waren. Zo werd de kandidatenlijst 1. Louis de Visser, 2. Alimin Prawiradirdja, 3. David Wijnkoop, 4. Sardjono, 5. Kees Schalker, 6. Roestam Effendi, 7. Paul de Groot, 8. Boedisoetjitro.
Van deze kandidaten zaten sinds 1926 Sardjono en Boedisoetjitro in het wrede concentratiekamp Boven-Digoel opgesloten, terwijl Prawiradirdja naar Moskou was gevlucht om de wreedheden te ontlopen. In Boven-Digoel werden communisten en nationalisten samen met hun echtgenotes en kinderen opgesloten in het in het midden in het oerwoud gelegen concentratiekamp. Ze moesten daar zelf hun voedsel verbouwen, terwijl ze op daar geen ervaring in hadden en de zware omstandigheden niet gewend waren. Bovendien heerste er malaria. Dientengevolge stierven er verschillenden, vooral kinderen. Maar de Nederlandse confessionele kindermoordenaars waren meedogenloos, dat hadden ze via de bijbel van koning Herodes geleerd.
Sardjono en Boedisoetjitro werden niet vrijgelaten om lid van de Tweede Kamer te worden. Er werden dus twee gekozen volksvertegenwoordigers gevangen gehouden zonder dat ze een misdrijf hadden gepleegd en zonder dat ze veroordeeld waren, wat in strijd met de grondwet was. Feitelijk hadden de minister van Binnenlandse Zaken en de leden van de Kiesraad daarvoor de gevangenis in moeten draaien. Maar zoiets gebeurde natuurlijk niet met corrupte confessionele en liberale politici. De sociaaldemocraten vonden het prachtig, die vonden dit racisme om bruintjes uit de Tweede kamer te weren uitstekend.
Als gevolg hiervan werden Kees Schalker en Roestam Effendi verkozen verklaard en werden met veel vertraging beëdigd. Effendi werd hiermee het eerste niet-blanke lid van de Tweede Kamer, wat tandenknarsend door de confessionele en liberale machthebbers moest worden aanvaard.
In 1935 interpelleerde Schalker minister van Justitie Van Schaik over de samenwerking tussen de Amsterdamse Politie Inlichtingendienst en de Gestapo in Berlijn. Ondanks de geheimhouding was bewijsmateriaal hierover in handen van de communisten gevallen. De minister vond de samenwerking met massamoordenaars en martelbeulen van de Gestapo gewoon. Dat mag natuurlijk geen verbazing wekken want fascistische Gestapo beging wreedheden in concentratiekampen en de confessionele en liberale regering liet ook wreedheden bedrijven in concentratiekampen in Nederlands-Indië. De minister antwoordde cynisch: ‘De Nederlandse politie onderhoudt relaties met die van alle landen. Over en weer helpt men elkander. De Nederlandse politie zal dus ook wel eens samenwerken met de Duitse.’
Een broer van hem, Marinus Johannes Schalker, werd lid van het Zwart Front en zelfs plaatsvervangend leider daarvan. Die broer werd zelfs kandidaat voor de Tweede Kamer. Kees Schalker vond dit zo walgelijk dat hij met zijn broer brak; ze hebben elkaar nooit meer gezien.
Hij stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Medewerker ‘Klassenstrijd(1925). Communistisch gemeenteraadslid te Delft (1928). Kandidaat CP verkiezing Provinciale Staten 1923. Hoofdbestuur CPH. (1925, 1926, 1928,1939). Voorzitter conferentie CPH. district Zuid-Holland (1929). Secretaris CPH (1930, 1932). Geldschieter drukkerij Atalanta (1932). Partijcongres CPN (1935). 1e Secretaris bestuur CPN (1936, 1938, 1939). Geïnteresseerd in Wereldstrijdcongres tegen de Oorlog Amsterdam 1932. Kandidaat 2e Kamer voor de CPH. (1933). Lid Tweede Kamer (tot 1937). Mei 1938 toegevoegd districtleiding CPN Rotterdam. Kandidaat-lid EKI (1935). Lid gemeenteraad Rotterdam (1939). Kandidaat CPN verkiezingen Tweede Kamer (1937). Voorzitter vergadering district Rotterdam (1940). Kandidaat verkiezing Tweede Kamer voor de CPH. (1928). Dordrecht. Partijraad CPH. voor Federatie Zuid-Holland (1924). CPN kandidaat voor Tweede Kamerverkiezingen (1937)’.
Hij was aanwezig bij vergadering op 16 mei 1940 bij Toon van der Kroft thuis over opheffen van de officiële CPN het ondergronds verder gaan en verzet te gaan plegen. Andere aanwezigen waren: Louis de Visser, Paul de Groot, Jaap Brandenburg, Gerrit Kastein en Jan Geluk. In de weken hierna ontwikkelde zich een tegenstelling tussen Toon van der Kroft, Kees Schalker, Jan Geluk en Jan Schalker enerzijds en Jansen, Paul de Groot en Ko Beuzemaker anderzijds; de eerste wilden meteen actief verzet met sabotage en aanslagen en de anderen wilden het voorlopig beperken tot propaganda. Het Haags communistisch verzet werd volgens een advies van Schalker en enkele KPD’ers (Duitse communisten) opgebouwd in twee formaties: een van bekende communisten en een van onbekende en sympathisanten.
In augustus 1940 verhuisde hij van Rotterdam naar Den Haag, maar dook enkele maanden later onder op het adres Prins Hendrikkade 93 in Rotterdam. De eerste twee jaar bemoeide hij zich nauwelijks met het Haags communistisch verzet; hij fungeerde alleen als contactman met de landelijke partijleiding. Maar na het twee keer oprollen van het Haags communistisch verzet bemoeide hij zich met de hernieuwde opbouw. Hij zorgde ervoor dat Jaap Boekman als stadsleider naar Den Haag kwam. Ze bleven contact houden, waarbij hij de schuilnaam Opzeeland gebruikte. Hij zorgde ervoor dat Boekman een vals persoonsbewijs op de naam van Van Dijk kreeg.
Ten gevolge van het voor de derde keer oprollen van het Haags communistisch verzet, kreeg Sicherheitsdienst man Otto Lange begin 1943 zicht op Schalker. Hij deed bij iedereen die hij in handen kreeg navraag naar een oude heer in jacket-kostuum met wandelstok en die een grote witte baard droeg; dat was de vermomming van Schalker.
Op 10 november werden de prominente communist Ko Beuzemaker en zijn vrouw op hun onderduikadres in Leersum gearresteerd, omdat men hem voor een Jood aanzag. Zijn vrouw sloeg na een dag door en toen hij na een ‘Dauervernehmung’ van 24 uur achter elkaar met haar verklaring geconfronteerd werd sloeg hij ook door. Hij was bereid een aanstaande vergadering van de top van de CPN te verraden als zijn vrouw en kind verder ongemoeid zouden worden gelaten.
De nieuwe top van de illegale CPN had voor 14 november 1943 om 11 uur ’s-morgens een vergadering gepland in een ruimte van de Verzekeringsmaatschappij Hollandsche Sociëteit aan de Catharijnesingel 25 in Utrecht, die door de verzekeringsagent Oene Jonker ter beschikking was gesteld. Deelnemers zouden zijn Ko Beuzemaker, Daan Goulooze, Jan Postma en Kees Schalker. De Sicherheitsdienst bracht de geboeide Beuzemaker in een auto naar het adres en parkeerde ervoor. Iedere keer als een van de deelnemers passeerde, knikte Beuzemaker en werd die gearresteerd. Goulooze verzette zich nog heftig, maar moest zich onder bedreiging van een pistool overgeven. De laatste die kwam was Schalker in zijn vermomming; die keek nog verbaasd in de auto, maar kon niet meer wegkomen. De Rotterdamse Sicherheitsdienstmannen Johannes Wilhelm Hoffmann en Martin Johann Kohlen en de Amsterdamse SD’er Weener verrichtten de arrestaties. Schalker werd tijdens verhoren zwaar mishandeld.
Op 12 januari werden Beuzemaker en Schalker in een fictief proces door het Polizeistandgericht in Rotterdam ter dood veroordeeld; de verdachten waren er niet bij aanwezig. Ze werden de volgende dag samen met zes andere communisten gefusilleerd. De executie zou een represaille zijn geweest vanwege een aanslag op de Nederlandse SD’er M. Jansen in Rotterdam en een NSB’er. Postma werd op 20 april ter dood veroordeeld en 31 juli gefusilleerd. Goulooze werd door de contraspionage overgenomen, nadat die had aangeboden om met zijn geheime zender met Moskou in contact te treden. De Duitsers hoopten een soort Englandspiel met Moskou op te zetten. Goulooze zag echter kans een geheime code dat hij gearresteerd was mee te zenden. Moskou speelde het spel mee en wist de Duitsers maandenlang bezig te houden. Goulooze kon daardoor als enige de oorlog overleven.
Johannes Pieter Schalker
Delft 16 december 1914, †Rotterdam 18 juli 1978
Zijn roepnaam was Jan. Hij was gehuwd met Machtelina de Leur. Hij woonde aan de Stuwstraat 12 in Den Haag. Hij was van beroep respectievelijk fotograaf en metaalarbeider.
Hij stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Hoofdbestuur CJB (1937).’
Hij trad meteen na het begin van de Duitse bezetting toe tot het Haags communistisch verzet. Eind augustus 1940 bereid hij de communistische boekhandel Pegasus voor op de illegaliteit. Hij werd hoofdredacteur van het illegale blad De Vonk. Hij werd op 11 juni 1941 ook redacteur van De Waarheid; hij stond daarbij in verbinding met Gerrit Kastein.
Hij werd op 12 augustus 1941 door leden van de Haagse Politie Inlichtingendienst gearresteerd in de actie die het gevolg was van de door burgemeester De Monchy aan het begin van de bezetting voortgezette infiltratie van de communistische partij. Op die dag vonden er tientallen arrestaties plaats. Zij werden eerst naar het bureau van de in Documentatiedienst omgedoopte Inlichtingendienst aan de Laan Copes van Cattenburch 6 afgeleverd en vervolgens overgebracht naar het Oranjehotel, waar ze aan de Sicherheitsdienst werd uitgeleverd. Zijn zuster Maria Catharina en echtgenote Machtelina de Leur werden ook gearresteerd, de datum is mij onbekend, maar waarschijnlijk op dezelfde dag.
Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat over hem: ‘Er hat sich noch nach dem Verbot für die illeg. CPN in Den Haag betätigt. Sitz im KZ-Lager ein.’ Op een cartotheekkaart over zijn vrouw staat: ‘Sie ist für die illegale CPN als Unterverteiler der Hetzschrift “De Waarheid” tätig gewesen. Sie ist ein Kz-Lager eingewiesen worden.’
Half maart 1942 werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht. Twee weken later werd hij naar het concentratiekamp Buchenwald overgebracht. Maria Schalker en Machtelina De Leur werden op 14 augustus 1942 naar Ravensbrück overgebracht. Bij het naderen van het Sovjetleger werden ze op 7 maart 1945 naar Mauthausen op transport gesteld. Op 25 april werden ze toegevoegd aan een groep Franse concentratiekampgevangenen die in een deal met de Franse regering werden geruild tegen Duitse krijgsgevangenen; kennelijk waren er te weinig Franse gevangenen beschikbaar. Door deze uitwisseling kwamen ze in Zwitserland terecht.
Toen de communisten in Buchenwald arriveerden was daar al een flinke groep leden van de verzetsgroep De Geuzen. Ze werden door de communisten als ‘Oranjeklanten’ omschreven. De ontvangst was verre van hartelijk. De nieuwe gevangenen moesten driloefeningen ondergaan, zoals marcheren, opstellen voor het appèl, in de houding staan, muts op en afzetten e.d. Daarbij werd door de Kapo’s met knuppels geslagen. De Geuzen die die oefeningen al eerder hadden ondergaan stonden daarbij te schateren van het lachen, zelfs toen oudere communisten bij het knuppelen dodelijk gewond raakten. De eerste die op deze wijze doodgeknuppeld werd, was na een week de achtendertigjarige Haagse communist Henk van Geelen, timmerman van beroep. Bij de kampadministratie werd de doodsoorzaak cynisch omschreven als: ‘Herzschwäche’. Later zou de SS uit deze groep Geuzen een vijftal mensen selecteren die naar Amersfoort werden teruggebracht om daar echte concentratiekampmethoden te introduceren. Ze hebben daar een waar schrikbewind uitgeoefend. Nederlandse kranten zouden na de oorlog schrijven dat dat schrikbewind door communisten werd uitgeoefend. Dit nepnieuws kom je nu nog steeds tegen bij zogenaamde historici.
Jan Schalker is toen namens de communisten met de Geus Willem de Ronde gaan praten, waarna de verstandhouding minder slecht werd.
In Buchenwald was door de Duitse communisten een ondergrondse organisatie opgebouwd. Toen na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog ook buitenlandse gevangenen in Buchenwald werden opgesloten, werd overgegaan tot de oprichting van het Internationales Lagerkomitee Buchenwald onder leiding van de Duitse communist Walter Bartel. In dat comité werden communistische vertegenwoordigers uit andere landen opgenomen, waarbij geselecteerd werd op politieke rechtlijnigheid en ingeschatte weerstand om bij martelverhoren geen informatie prijs te geven. Verder werden meerdere vertegenwoordigers per land opgenomen om te voorkomen dat de dood van een vertegenwoordiger het einde van een betrouwbare contactlijn zou betekenen. De Nederlandse leden van dat comité waren de Hagenaars Henri Pieck en Jan Schalker, de Amsterdammer Leen Seegers en de Groninger Jan Haken. Binnen het comité speelde Pieck een zeer belangrijke rol.
Schalker wierp zich op als leidsman van de groep communisten in Buchenwald. Maar dat riep bij sommige communisten weerstand op, omdat ze het zagen als dat hij op basis van zijn algemeen gewaardeerde vader zich een betere positie wilde verwerven. Hij trok zich toen terug als leidsman, maar bleef wel in het Internationales Lagerkomitee.
Voor het comité was het van groot belang dat de leden in leven bleven, want iedere wisseling van leden hield een groot risico in. Jan Schalker was zoals de meeste communisten Nacht-und-Nebel-gevangene (NN), wat inhield dat ze een Schreibverbot hadden. Daarvoor werd op de Häftlingskarte een aantekening gemaakt: ‘Schreibverbot (Keitel-Erlaß)’. En dat betekende dat ze niet alleen geen brieven, maar ook geen voedselpakketten mochten ontvangen. Die pakketten vergrootten de overlevingskansen aanmerkelijk. Daarom hadden Duitse communisten die werkzaam waren op de Schreibstube (kampadministratie), het Schreibverbot doorgehaald en erbij gezet: ‘Schreiberlaubnis’. Ook bij de Haagse communist Cornelis Hermanus Simonis was het schrijfverbod doorgehaald. Voor Schalker voorkwam dit dat hij naar het NN-concentratiekamp Natzweiler werd gestuurd, hoewel Schalker daar op een lijst van 25 oktober wel degelijk voor geselecteerd was. Simonis werd daar echter niet van gevrijwaard.
Hij werd op 17 mei 1945 in Buchenwald bevrijd. Wat zijn rol bij de zelfbevrijding was, is mij onbekend.
Na terugkeer in Nederland werd hij medewerker van het partijbureau van de CPN. Hij werd tot september 1946 lid van de tijdelijke Gemeenteraad van Den Haag. Hij werd lid van de Eerste Kamer van 1948 tot 1952., lid van de Gemeenteraad van Rotterdam van 1949 tot 1954 en lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland van 1953 tot 1954. In de Eerste Kamer was hij woordvoerder voor binnenlandse en buitenlandse zaken, landbouw, defensie en verkeer.
Johannes Jacobus Schoonhoven
Hof van Delft 26 juni 1914, † 31 juli 1994
Hij is na de oorlog gehuwd met Maria Elizabeth de Geus. Het echtpaar had minstens een kind. Hij woonde in 1940 aan de Delfgauwscheweg 81 in Delft. Hij was kunstenaar en maakte schilderijen, tekeningen, grafiek en wandobjecten. Zijn vrouw was ook kunstenares die schilderijen en tekeningen maakte.
Hij werd op 25 juni 1941 gearresteerd nadat de Duitse bezetter in verband met de Duitse inval in de Sovjet-Unie opdracht had gegeven aan veel burgemeesters in Nederland om namen door te geven van communisten. Zijn naam werd door de Delftse Politie Inlichtingendienst aan Johannes Eckhardt van de Haagse Documentatiedienst (voorheen Haagse Politie Inlichtingendienst) doorgegeven, ondanks dat iedereen kon beseffen dat het de dood van hen kon betekenen. De reden was dat hij in 1935 een kandidatenlijst van de Revolutionair Socialistische Arbeiders Partij (RSAP) had ondertekend. Er zijn daardoor ongeveer tien communisten uit Delft om het leven gekomen. Schoonhoven werd door de Delftse Politie Inlichtingendienst gearresteerd en aan de Sicherheitsdienst uitgeleverd, die hem opsloot in kamp Amersfoort, en werd op 29 september 1941 samen met een aantal anderen weer vrijgelaten. Zijn vrijlating was waarschijnlijk te danken aan het feit dat de Duitsers namen van CPN-leden wilde hebben en geen opdracht hadden gegeven om namen van leden van de anti-Stalinistische RSAP door te geven.
Hij werd op omstreeks 15 mei 1942 opnieuw gearresteerd, maar na verloop van enige tijd ook weer vrijgelaten.
Cornelis Hermanus Simonis
Den Haag 9 augustus 1901, † Lübecker Bocht 3 mei 1945
Hij was gehuwd met Jacoba Christina Reule. Hij had vier kinderen. Hij woonde aan de Bunschotenstraat 37 in Den Haag. Hij was van beroep behanger.
Hij sloot zich meteen na de Nederlandse capitulatie aan bij het Haags communistisch verzet. Hij kwam bij een mil-groep die meteen gewapend verzet ging plegen en die aanslagen op personen niet schuwde. De leden van de mil-groep zouden in het eerste oorlogsjaar vijf personen hebben gedood, waarvan Simonis er drie voor zijn rekening nam. Behalve een is niet bekend welke. Van de vijf liquidaties zijn er na de oorlog drie bekend geraakt. De eerste was een Nederlandse officier, die voor de Sicherheitsdienst was gaan werken. Simonis sloeg hem de schedel in en legde het lijk in het portiek waar hij woonde. In Scheveningen werd een Duitse militair gedood toen die iemand betrapte bij het verspreiden van illegale lectuur. Verder werd er een lid van de fascistische NSNAP gedood. De andere twee liquidaties zijn onbekend. De pers werd het verboden om over de liquidaties te berichten, maar er is wel een proces-verbaal van 18 februari 1941 bekend dat onderzoek gedaan werd naar een gerucht dat een Duits militair op de Stadhouderslaan gedood zou zijn.
Het is overigens niet vreemd dat de liquidaties onbekend zijn gebleven. Bijna alle betrokkenen zijn om het leven gekomen. En de Duitsers vaardigden een verbod uit voor de kranten om er over te schrijven. Verder mocht de politie er geen onderzoek naar doen. Daar zijn sporen van: Soms werd een onderzoek door de Documentatiedienst gestart en een proces-verbaal geschreven, maar dan kwam er een verbod van de Sicherheitsdienst en moest het proces-verbaal vernietigd worden. Dat kun je nu terugzien in het overgebleven deel van het archief van processen-verbaal van de Documentatiedienst, waar bij enkele ontbrekende nummers expliciet staat aangegeven dat ze in opdracht van de Sicherheitsdienst vernietigd zijn. Een ander spoor is dat er een proces-verbaal is van 18 februari 1941 over een onderzoek naar een gerucht dat er op de Stadhouderslaan een Duits officier doodgeschoten zou zijn: het verspreiden van het gerucht werd onderzocht en niet de aanslag! Op de Stadhouderslaan 84 was een schoolgebouw in gebruik door de Wehrmacht.
Hij werd 15 juni 1941 gearresteerd als gevolg van de infiltratie door Johannes Hubertus van Soolingen, die dat sinds mei 1940 in opdracht van burgemeester De Monchy deed. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er hat nach dem Verbot der CPN illeg. Hetzschriften für dieselbe vertrieben. Er ist in ein KZ-Lager eingewiesen worden.’ Hij werd opgesloten in het Oranjehotel en half maart 1942 naar kamp Amersfoort overgebracht. Eind maart 1942 werd hij op transport naar het concentratiekamp Buchenwald gesteld, waar hij op 31 maart werd ingeschreven. Bij de inschrijving gaf hij als reden voor de gevangenschap op ‘Komm. Betätigung’.
In Buchenwald kreeg hij na verloop van tijd te horen dat hij Nacht-und-Nebel-gevangene was en dat hij daarom een Schreibverbot volgens het Keitelerlass kreeg. Dat werd op zijn Häftlingskarte in de kampadministratie vermeld. Echter werd dat weer vervangen door Schreiberlaubnis. Dit gebeurde ook bij Jan Schalker, die betrokken was bij het Internationales Lagerkomitee Buchenwald. Dit doet mij vermoeden dat ook Simonis op een of andere manier bij dat comité betrokken was. Ik denk dan in de positie van een van de paar honderd gevangenen die zich voorbereidden op een opstand als de bevrijding in zicht kwam en een vernietiging van het kamp met de gevangenen dreigde. Maar het kon niet voorkomen dat hij op 2 maart 1944 naar het Nacht-und-Nebel-kamp Natzweiler werd hij naar het gestuurd. De lijsten daarvoor werden in Berlijn samengesteld en die waren door de Duitse konden de communisten op de kampadministratie nauwelijks beïnvloeden.
Vanwege de nadering van de geallieerde legers werd Natzweiler geëvacueerd. Dientengevolge werd hij op 6 september 1944 naar Dachau overgebracht. Op 22 oktober 1944 werd hij op transport gesteld naar Neuengamme. Waar hij in het Kommando Neustadt terecht kwam.
Omdat de Britse troepen naderen werd ook dit kamp op 19 april 1945 ontruimd. De gevangenen moesten naar Lübeck lopen en vervolgens een van de schepen Cap Arcona, Thielbek of Athen opgaan. Bij elkaar ging het om meer dan 7.000 gevangenen. Het Zweedse Rode Kruis dat op Duitse bodem aanwezig is, waarschuwt de Zweedse regering en die waarschuwde de Engelsen dat er gevangenen op de schepen zitten. Desondanks voerde de RAF op 3 mei 1945 een grote bomaanval uit op de schepen die op de rede van Lübeck liggen. De Thielbek zonk, de Cap Arcona loog in brand en kapseisde en de Athen raakte beschadigd. Het kleine aantal dat in het water wist te springen werd door SS’ers in de reddingsboten beschoten en zij die de wal wisten te benaderen werden door patrouillerende SS’ers doodgeschoten. Er kwamen ruim 7.000 gevangenen om het leven, waarbij meer dan 270 Nederlanders (of ex-Nederlanders, want er waren ook twee Nederlandse verzetsmensen bij die als vrijwilliger voor de Internationale Brigade in de Spaanse burgeroorlog gevochten hadden en het Nederlanderschap was ontnomen).
De Britse regering is altijd erg geheimzinnig gebleven over waarom ondanks de Zweedse waarschuwing de aanval werd doorgezet. Pas in 2045 gaan de Britse archieven over deze affaire open, waaruit blijkt dat de Britten iets te verbergen hebben. Ze hebben aldus nog ruim de tijd om alle belastende documenten te vernietigen. De nabestaanden mogen het niet weten.
Ook Simonis kwam op de Cap Arcona om het leven.
Johannes Gerardus Snijdoodt
Den Haag 23 september 1909, † Bernburg 1 juli 1942
Hij woonde in de Kepplerstraat 93 in Den Haag. Hij was van beroep elektromonteur.
Zijn naam komt voor op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Kandidaat gemeenteraad Rijswijk (1935). Bestuur afdeling RSAP (1937).’
Hij werd op 25 juni door de politie gearresteerd en aan de Sicherheitsdienst uitgeleverd. Hij werd in kamp Schoorl gevangengezet. Op 18 augustus werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht. Ondanks dat hij zich van het verzet afzijdig had gehouden dwongen de Duitsers hem in september 1941 een formulier voor Schutzhaft te tekenen met de tekst ‘[Name] hat sich als Funktionar der illegalen CPN für ein im Auftrage der Sowjet-Union aufgezogenen Geheimorganisation betätigt, die es sich zum Ziel gesetzt hat, durch Aufhetzung zum Streik usw. einen Stutzpunkt Moskaus zu schaffen, um der deutschen Besatzung in den Rücken zu fallen.’
Eind 1941 werd hij naar het concentratiekamp Neuengamme overgebracht. Daar werd hij onderworpen aan een collectief medisch experiment: een aantal gevangenen werd besmet met tbc en vervolgens werd gekeken hoe snel een tbc-epidemie zich verspreidde onder de dicht op elkaar gepakte verzwakte gevangenen. Vanuit Neuengamme werd hij omstreeks eind mei 1942 naar Bernburg overgebracht om vergast te worden. Hij kwam op 1 juli 1942 om het leven. Dat was een langzaam proces, omdat bij wijze van experiment koolmonoxide werd gebruikt. Als doodsoorzaak werd vermeld ‘Versagen von Herz und Kreislauf bei chron. Magen und Darmkatarrh’ (falen van hart en kringloop na chronische slijmvliesontsteking in maag en darmen).
Caspar Speksnijder
Den Haag 17 januari 1916, † Leusden 14 juli 1943
Hij woonde in Rotterdam aan de Persoonshaven 115b en zat in Den Haag in de Van Ravesteinstraat 448 ondergedoken, terwijl hij in het bevolkingsregister van Rotterdam stond ingeschreven. Hij was van beroep metselaar.
Hij maakte deel uit van de Nederlandse Volksmilitie. Op 20 januari 1943 zou hij bij station Hollands Spoor een ontmoeting met zijn neef Henk Speksnijder hebben met betrekking tot verzetsaangelegenheden. Zijn neef was echter de vorige dag in de val gelopen en gearresteerd. De Sicherheitsdienst vond een aantekening over de afspraak de volgende dag. Henk werd geboeid en met een bezemsteel in de broekspijpen bij het station neergezet en zo liep Caspar ook in de val en werd gearresteerd door een team van de Rotterdamse Sicherheitsdienst en Politie Inlichtingendienst bestaande uit Herbert Wölk, Johannes Wilhelm Hoffmann, Schoenig, Johan van Delft en Kors van der Wilt.
Hij werd overgebracht naar de Sicherheitsdienst aan het Binnenhof. Daar werd hij gemarteld en met een zweep afgeranseld, zodat zijn rug een bloederige massa werd en zijn onderbroek in het vlees gedrukt zat. Aan deze prakrijken namen Rotterdamse en Haagse Sicherheitsdienstmannen mee en waarschijnlijk ook de twee Rotterdamse politiemannen. Een paar dagen later werd Caspar naar Rotterdam overgebracht. Tijdens een verhoor inspecteerde Van der Wilt de anus van Caspar en zag dat die ernstig misvormd was. Dit maakt niet alleen duidelijk dat Van der Wilt bij martelingen in Rotterdam betrokken was, want waarom had Caspar anders voor de politieman zijn onderbroek moeten uittrekken?, maar ook dat de Haagse Sicherheitsdienstman Ernst Knorr op het Binnenhof bij de martelingen betrokken was, want die had al eerder de anus van Herman Holstege met een gummiknuppel gepenetreerd, waar die aan overleden was.
Caspar werd ter dood veroordeeld en in Leusden samen met zes andere leden van de Nederlandse Volksmilitie gefusilleerd.
Hendrik Speksnijder
Rotterdam 18 juni 1919, †Leusden 14 juli 1943
Hij woonde aan de Eerste Boezemstraat 9 A in Rotterdam. Hij was van beroep schilder.
Hij was actief vanaf het begin van de oorlog actief in het Rotterdams communistisch verzet. Hij trad toe tot de Nederlandse Volksmilitie (NVM) onder leiding van Cornelis van der Kraats en Samuel Dormits. De groep werd aangestuurd door Gerrit Kastein.
Over zijn feitelijke verzetsdaden is weinig bekend. Wel is bekend dat hij tezamen met Jacobus Hoek betrokken was bij een poging om de bioscoop Luxor aan de Kruiskade in brand te steken. Deze bioscoop werd gebruikt voor Duitse propagandafilms. Voor de poging werd gebruik gemaakt van een brandbom die door Samuel Dormits geproduceerd was: een kartonnen huls van een custarddoosje en een tube tandpasta, merk Solidox; de tube was gevuld met zwavelzuur en in het doosje zat een mengsel van kaliumchloraat en melksuiker. Je moest met een breinaald een gat in de tube te prikken en dan kwam het zwavelzuur bij het kaliumchloraat, waardoor zuurstof en veel warmte vrijkomt, waardoor de brand zou beginnen. De poging was mislukt doordat de beginnende brand ontdekt werd door een vrouw die haar paraplu was vergeten, waarna het personeel de brand kon blussen. Een tweede poging, waarbij ook Izaäk Sies, Jacobus Hoek en Klaas Kaspers betrokken waren, mislukte eveneens.
Op 18 oktober pleegde Dormits, gearresteerd vanwege een tasjesroof om aan een persoonsbewijs voor zijn partner te komen, op het politiebureau zelfmoord. Daarna kon de Rotterdamse politie met veel moeite het adres van Dormits achterhalen en vond daar een lijst van leden van de NVM. Van een bezoekster bij de verhuurder vernam de politie dat de vriendin van Dormits in een kapperszaak werkte. Toen de politie bij de kapperszaak binnen viel kon ze voorwenden dat ze iemand anders was en zich vervolgens uit de voeten maken. Ze waarschuwde Ies Sies en Speksnijder die op het zelfde adres woonde of ondergedoken zat. Speksnijder zocht onmiddellijk een ander adres en ontkwam zo aan de massa-arrestaties.
Een ander NVM-lid, Jacob Vleeschhouwer, had in eerste instantie aan arrestatie weten te ontkomen maar werd op 7 januari 1943 alsnog gearresteerd. Na martelingen gaf hij prijs op 9 januari 1943 om 2 uur ’s-middags voor het perceel Statenweg 182 A een ontmoeting (tref) te hebben met Speksnijder. De Sicherheitsdienst zette Vleeschhouwer er neer met een bezemsteel in zijn broekspijp aan het been gebonden. De twee Sicherheitdienstmannen Wölk en Hoffmann en de politiemannen Van der Wilt en Van Delft stelden zich verdekt op. Toen Speksnijder naderde waarschuwde Vleeschhouwer hem, waarna Speksnijder wegvluchtte. Hij kreeg Wölk achter zich aan en liep zo Hoffmann in de armen. Hoffmann was een getraind bokser en veel te sterk voor Speksnijder. Speksnijder werd door Hoffmann en Van der Wilt naar een auto gesleurd, terwijl ze vanuit een raam bekogeld door een vrouw met een bloempot bekogeld werden; ze schoten op het raam. Speksnijder bleef zich verzetten en probeerde nog een revolver te trekken; Van der Wilt wist hem tegen de grond te drukken en toen trapte Hoffmann hem met de hak van zij laars in het gezicht, waardoor Speksnijder een gebroken kaak opliep wat verschrikkelijk pijnlijk was.
Speksnijder werd naar de eerste verdieping op het politiebureau aan de Heemraadsingel gebracht. Op een onbewaakt moment klom hij op een bureau en wierp zich door een gesloten raam, maar bleef met zijn voet in de sponning blijven hangen en kon weer naar binnen worden gehesen. Een paar weken later zou Gerrit Kastein precies hetzelfde in Den Haag doen, waar het wel lukte. Uit woede sloeg de Duitser Hoffmann hem in zijn zwaargewonde gezicht, wat door de gebroken kaak extra pijnlijk was. Als gevolg van de gebroken kaak moest Speksnijder wekenlang via een buisje gevoed worden.
Op Speksnijder werd een aantekening gevonden voor nog een ‘tref’, maar nu bij Hollands Spoor in Den Haag. Hij werd daar ook met een bezemsteel in zijn broekspijp opgesteld, terwijl Wölk, Hoffmann, Schöning, Van Delft en Van der Wilt zich verdekt op stelden. Daar liep de neef Caspar Speksnijder in de val; hij was na de massa-arrestaties in oktober bij Derk Staal in de Van Ravesteinstraat in Den Haag ondergedoken. Beide Speksnijders werden naar het Binnenhof overgebracht en verschrikkelijk mishandeld. Hendrik werd met een gummiknuppel in de anus gepord, zoals al eerder bij de martelmoord op Herman Holstege was gebeurd en Caspar werd met een zweep zo afgeranseld dat zijn rug en zitvlak een grote gehaktmassa gemengd met kledij waren.
Van der Wilt en Van Delft werden in april 1943 voor hun bijdragen aan de opsporingen, arrestaties, verhoren en martelingen van NVM-leden door de Sicherheitsdienst voorgedragen voor bevordering: ‘Sämtliche Beamten haben sich bei der Durchführung der ihnen übertragenen Aufgaben hervorragend bewährt.’ Na de oorlog konden ze gewoon in dienst van de Rotterdamse politie blijven.
Beide Speksnijders werden samen met een aantal andere NVM’ers, waarbij Cornelis van der Kraats, op 14 juli 1943 in Leusden gefusilleerd.
Lucas Spoor
Den Haag 23 januari 1907, † Vught 11 augustus 1944
Hij was gehuwd met Wilhelmina Johanna Francina van Beukel. Hij had een kind. Hij woonde aan de Lijnbaan 6 in Den Haag. Hij was van beroep tabakshandelaar.
Hij was lid van het Haags communistisch verzet. Hij hield zich bezig met hulp aan Joden en sabotage als auto’s onklaar maken en doorsnijden van telefoonkabels. Hij stond in contact met Gerrit Kastein, waaruit geconcludeerd kan worden dat hij lid was van een van de mil-groepen (militaire groepen) van de CPN. Zijn naam stond al in het Politieblad van 12 november 1942 ter opsporing vermeld.
Op 19 februari 1943 had hij een afspraak met Gerrit Kastein in het koffiehuis aan de Voorburgse kant van het stationnetje Laan van Nieuw-Oost Indië. Hij ging er gewapend heen in gezelschap van drie gewapende mannen. Terwijl ze daar zaten te wachten hoorden ze opeens schieten. De vier stormden naar buiten en liepen het paadje naar de straat af, maar nog voordat ze bij de staart waren gekomen zagen ze een wagen met grote snelheid wegrijden. Anton van der Waals was ook in het koffiehuis aanwezig en had het tafereel met verbazing aanschouwd. Uit dit alles kan geconcludeerd worden dat Kastein tegelijkertijd een afspraak had met Van der Waals, die toevallig de schuilnaam Luc gebruikte, maar dat hij erachter was gekomen dat deze Luc identiek was aan de verrader De Wilde die wijd en zijd door het verzet gezocht werd om hem te liquideren. De vier man in het café waren dan een strijdmacht die hij ter assistentie had opgeroepen en Lucas Spoor was een van hen. Als de liquidatie gelukt was, had de verzetsgeschiedenis van Nederland er heel anders uitgezien, omdat dan de levensgevaarlijk Van der Waals uit de weg was geruimd en de belangrijkste verzetsman Kastein in leven was gebleven.
Spoor werd op 27 juni 1944 gearresteerd en naar het concentratiekamp in Vught overgebracht. Hij heeft in de bunker aldaar opgesloten gezeten. Hij werd op 11 augustus 1944 om 21 uur gefusilleerd.
Twee broers van Spoor werden ook tijdens de oorlog gearresteerd. Hendricus Spoor werd op 26 januari 1943 gearresteerd. Dat was het gevolg van een actie door de politiespion Johannes Hubertus van Soolingen, die onmiddellijk na de Nederlandse capitulatie door burgemeester De Monchy de ondergrondse CPN was ingestuurd. Bij die actie werd de Haagse illegale CPN voor de derde keer opgerold, waarbij veel doden uit volgden. Hendricus stierf op 18 maart 1945 in Dachau en kreeg als doodsoorzaak vermeld ‘Kollaps’. De andere broer Franciscus Emile Casper (Frans) werd eind januari 1943 ten gevolge van dezelfde actie gearresteerd, maar overleefde de oorlog. Janna, de vrouw van Frans, werd op 10 maart 1943 ook ten gevolge van dezelfde actie gearresteerd en overleefde ook de oorlog.
Christiaan Franciscus van Spronsen
Den Haag 28 november 1918, † Den Haag omstreeks 1995
Zijn roepnaam was Chris. Hij woonde aan de Van Bassenstraat 99 in Den Haag. Hij was van beroep opperman, schilder en stukadoor.
Hij sloot zich al snel na de Nederlandse capitulatie aan bij het Haags communistisch verzet. Hij distribueerde vier setjes van ongeveer 15 exemplaren van het blaadje De Vonk aan verdere verspreiders. Samen met Nel Harthoorn-Kok plakte hij pamfletten aan op zogenoemde peperbussen en blinde muren. Hij was regelmatig aanwezig op vergaderingen ten huize van Wim Harthoorn op het adres Oranjeplein 49.
Een van de verdere verspreiders van het blaadje De Vonk was Johannes Hubertus van Soolingen. Deze Van Soolingen was een infiltrant van de Haagse Politie Inlichtingendienst, die in opdracht van burgemeester De Monchy de illegale CPN werd ingestuurd. Door het verspreiden van die blaadjes leerde Van Soolingen de namen en adressen van de ontvangers kennen. De ontvangers van de blaadjes kenden hem al van ver voor de oorlog als een trouwe communist, zonder door te hebben dat hij al sinds 1923 in door de Haagse Politie Inlichtingen in communistische partij geïnfiltreerd was om gegevens te verzamelen en aan de Inlichtingendienst door te geven.
Veel van die gegevens belandden bij de successieve burgemeesters op het bureau. Doordat de ontvangers van de blaadjes hem door en door vertrouwden kon Van Soolingen door aan de deur gesprekjes aan te gaan meer deelnemers aan het verzet kennen. Uiteindelijk konden door deze infiltratie in de loop van 1941 135 verzetsmensen gearresteerd worden, waarvan er 60 om het leven kwamen. Door verhoren van gearresteerden kon de Sicherheitsdienst nog eens ongeveer 30 verzetsmensen rond Schiedam arresteren, waarvan er 25 om het leven kwamen. Een hernieuwde infiltratie in 1942 op basis van hetzelfde vertrouwen leidde tot ongeveer 60 arrestanten rond Delft, waarvan er 8 om het leven kwamen.
Nog zo een infiltratieactie in de herfst van 1942 leidde tot ongeveer 50 arrestanten, waarvan er 11 om het leven kwamen. En een laatste infiltratieactie begin 1945 leidde tot 4 arrestanten, waarvan er 3 om het leven kwam. Bij elkaar leidde de infiltratieactie in opdracht van a Monchy aan Van Soolingen, die bij Van Spronsen begon tot 120 doden of meer.
Van Spronsen werd op 12 augustus 1941 door leden van de Inlichtingendienst gearresteerd. Dat was de dag waarop de meeste arrestaties plaats vonden. Hij werd opgesloten in het Oranjehotel. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er war Leiter einer Fünfergruppe der illeg. CPN und hat Hetzschriften vertrieben. Er ist in einem KZ-Lager eingewiesen worden.’ Hij werd half maart 1942 naar kamp Amersfoort overgebracht. Op 31 maart 1941 werd hij naar het concentratiekamp Buchenwald gestuurd waar hij op 31 maart werd ingeschreven. Als reden van zijn gevangenschap werd vermeld ‘Verb. Zeitungen gekauft und gelesen’.
Op 27 april 1942 werd hij op transport gesteld naar het concentratiekamp Groß-Rosen, waar hij de status van Nacht-und-Nebel-gevangene kreeg. Op 11 september 1942ging hij met vrijwel alle overlevende Nederlanders naar Dachau. Op 22 oktober 1943 ging hij weer op transport naar het speciale Nacht-und-Nebel-concentratiekamp Natzweiler. Vanwege het naderen van de geallieerde legers werd hij op 5 september 1944 naar Dachau geëvacueerd. Hij werd op 29 april 1945 door het Amerikaanse leger bevrijd.
Na de oorlog kreeg hij door berichten over de rechtszaak tegen Van Soolingen door, dat deze verrader bij hem in de groep geïnfiltreerd was. Deze rechtszaak was een gevolg van het feit dat Nel Verheijen in maart 1945 de rol van Van Soolingen doorzag. Toen hij in 1979 na een geestelijke ineenstorting een verzetspensioen aanvroeg, moest hij op een formulier vermelden met wie hij in het verzet had samengewerkt. Toen vulde hij in: ‘de verrader Van Soolingen’. Ik kreeg in de jaren negentig dit formulier onder ogen en dat heeft sterk bijgedragen aan mijn inzet om deze vuiligheid van de rat De Monchy te ontrafelen.
Franciscus van der Stal
Wageningen 28 februari 1880, † Dachau 13 januari 1945
Zijn roepnaam was Frans. Hij was gehuwd met Wilhelmina Gerharda Jacobs. Hij had twee kinderen. Hij woonde aan de Laan van Meerdervoort 466 I in Den Haag. Hij was van beroep schilder en pensionhouder.
Hij was al lang lid van de communistische partij. Hij bezocht in 1935 Moskou voor politieke scholing. Hij was lid van de Vereniging van Vrienden van de Sovjet-Unie. Zijn dochter Johanna was gehuwd met Gijsbert Vink, die tijdens de oorlog ook aan het communistisch verzet deelnam en in augustus 1942 gearresteerd werd.
Hij ging vrijwel meteen deel uitmaken van het Haags communistisch verzet. Hij distribueerde stapeltjes krantjes van De Vonk, ventte krantjes en brochures uit in koffiehuizen, verspreidde pamfletten en gaf hulp aan onderduikers (toen alleen prominente communistische verzetsmensen, want de Jodenvervolging zou pas meer dan een jaar later beginnen). Bij zijn verkopen van illegale krantjes in koffiehuizen ging hij nogal onvoorzichtig te werk.
Op 28 april 1941 werd Jan van Montfoort in zijn kapperszaak door de V-Mann Berend Jan Doornebos betrapt op het verspreiden van De Vonk. Daarna werd Van Montfoort gearresteerd. Daarna werd Johan Heskes gearresteerd, zonder dat Van Montfoort diens naam had prijsgegeven. Vervolgens werd de vrouw van Frans op een ander adres gearresteerd. Daarna pas werd Frans van der Stal gearresteerd thuis gearresteerd. Het ging duidelijk om voorbereide arrestaties, terwijl voor de buitenwereld in scene werd gezet dat het een reeks arrestaties was doordat eerdere arrestanten spontaan hun kameraden verraadden.
Het in scene zetten werd waarschijnlijk gedaan, omdat de Sicherheitsdienst nog niet klaar was met de voorbereiding van het oprollen van De Vonk-groep, wat tot 135 serieuze arrestaties zou leiden. Er waren die dag vijf arrestaties, waarvan er een vermoedelijk een schijnarrestatie van een V-Mann was en de vrouw van Frans was ook slechts een nevendoel. Het doel was de verspreiding van de speciale 1 mei-uitgave van De Vonk te verhinderen: bij Montfoort ging het om een exemplaar, bij Heskes om een stapeltje van vermoedelijk 16 exemplaren, terwijl Van der Stal een belangrijke tussenverdeler was, die 64 exemplaren verspreidde. De hoofdbron was echter nog onbekend aan de Sicherheitsdienst.
De krantjes bij Heskes waren daar bezorgd door de vrouw van Frans. Over de gebeurtenissen op 1 mei in Den Haag bracht de Haagse Sicherheitsdienst schriftelijk verslag uit aan het hoofd van de Gestapo in Berlijn Brigadeführer Heinrich Müller (de hoofdverantwoordelijke voor alle moorden in de concentratiekampen, inclusief het vergassen van Joden), die al sinds 1935 door de Nederlandse regering bij de bestrijding van het communisme in Nederland betrokken was.
De gearresteerden werden in het Oranjehotel opgesloten. De vrouw van Frans werd na drie weken weer vrijgelaten. Terwijl Montfoort in het geheel niet verhoord werd, werd Van der Stel vele malen verhoord. Bij die verhoren werd hij zwaar mishandeld door de Sicherheitsdienstman Otto Lange en de vooroorlogse Inlichtingendienstinfiltrant in de CPN Willem Hendrik van Duivenboden, waarbij hij aan oor doof werd geslagen.
Hij werd 4 oktober 1941 onder bewaking in het ziekenhuis Zuidwal opgenomen vanwege een gezwel aan de linker thoraxwand, waarna ze hem daar hielden vanwege een middenoorontsteking. Begin 1942 werd hij aan zijn doof geslagen oor geopereerd en vervolgens hielden ze hem daar vanwege wondroos in het gezicht. Het lijkt erop dat de artsen probeerden hem zo lang mogelijk uit de greep van de Sicherheitsdienst te houden. Maar dat was dan tevergeefs, want ze moesten hem op 4 maart 1942 terug naar het Oranjehotel laten gaan.
Half maart werd hij tegelijk met ongeveer honderd andere gearresteerde communisten overgebracht naar kamp Amersfoort en twee weken later werd hij naar het concentratiekamp Buchenwald gestuurd. Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er gehörte zur Auflösung der VVSU an und hat sich als Zeitungsverkäufer für sie betätigt. Da es bei ihm um einem fanatischen Kommunisten handelt, ist in ein KZ-Lager eingewiesen worden. v.d.St. war im Jahr 1935 in Russland und stellt in seiner ganzen Art und Weise den Typ eines Kommunisten dar. Er erhielt regelmässig grössere Pakete mit Hetzschriften und hat diese an etwa 16 Personen unterverteilt. Festgenommen 28.4.41 Seit dem 30.3.42 im KL Buchenwalde.’
Op 29 oktober 1942 werd op transport naar Dachau gesteld. Hij overleed daar op 13 januari 1945 om 7 uur 20, volgens de Nederlandse arts Drost aan dysenterie, ook een gevangene, die aan zijn sterfbed stond. De Duitsers vermeldden in hun administratie: ‘Versagen von Hrez (sic) und Kreislauf nach Herzmuskelschwäche nach Gonitis und Polyartritis’ (falen van hart en kringloop na zwakte van de hartspier na ontsteking van het kniegewricht en chronische ontstekingsreuma). Het was een cynische vermelding; bijna iedere gevangene ging dood door zwakte van de hartspier, immers als je dood bent doet je hart het niet meer.
Hendrik Andries Johannes Tiemeijer
Den Haag 28 januari 1908, † Sneek 28 oktober 1997
Zijn roepnaam was Henk. Hij was gehuwd met Johanna Elisabeth Wilhelmina Koppen. Hij had twee kinderen. Hij woonde in de Jacob Catsstraat 56 in Voorburg. Hij was van beroep toneelspeler.
Tiemeijer volgde de HBS en ging vervolgens naar de Zeevaartschool. Daarna begon hij door toedoen van Dogi Rugani een toneelcarrière bij Het Schouwtooneel.
Voor de oorlog hielp hij bij de contacten tussen de ondergedoken leiding van de Duitse communisten en de naar Nederland gevluchte communisten. Hij kreeg te horen wanneer hij in welke grensplaats een contactpersoon kon ophalen en hoe hij die kon herkennen. Daarbij moest erg goed opgelet worden of een verkapte politieman of Gestapo-spion zich niet als contactpersoon voordeed.
Bij het uitbreken van de oorlog woonde hij in Amsterdam, vanaf 1941 in de Scheldestraat III. Vervolgens verhuisde hij naar Voorburg waar hij in contact kwam met het Haags Communistisch verzet. Hij werd op 2 juli 1943 gearresteerd. Er werd een zender bij hem thuis gevonden. Hij werd verhoord door Otto Lange van Referat IVA1 van de Sicherheitsdienst dat communistische zaken behandelde. Lange sloeg hem met gebalde vuist in het gezicht, waardoor het begon te bloeden; Lange schopte hem met zijn laars in het onderlijf. Toen zijn vrouw hem wilde bezoeken werd haar dat geweigerd; Lange vertelde haar dat het zinloos was, want ze zou hem nooit meer terugzien aangezien hij tegen de muur zou worden gezet.
Hij werd eerst naar kamp Amersfoort en vervolgens het concentratiekamp Vught gestuurd, waar hij nog een toneelstuk voor de gevangenen opvoerde. Hij kwam bij het Kommando Philips te werken, maar kwam ook in de strafcompagnie terecht. Vervolgens werd hij op transport naar Dachau gesteld. Daar werd hij bevrijd.
Na de oorlog was hij onder meer regisseur bij de toneelgezelschappen Amsterdams Toneelgezelschap, het Gezelschap Bouber, Ensemble en bij Toneelgroep Puck. Hij leende zijn stem voor hoorspelen. Hij speelde in films als Ciske de Rat en De overval. Hij ontving de toneelonderscheidingen Bronzen Bouwmeesterpenning en de Louis d’Or. Hij schreef een boek over zijn ervaringen getiteld Spelen met je leven, Mensen die ik heb gekend.
Willem van ’t Veen
Kampen 24 mei 1907, † Hamburg 13 maart 1945
Hij woonde aan de Parallelweg 533 in Den Haag. Hij was van beroep vertegenwoordiger.
Zijn naam komt voor op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Spreker. Partijcongres CPN (1935). Partijbestuur CPN Lid hoofdbestuur en Permanent Comité VVSU. Spreekt voor VVSU. Den Haag en Zeist (1939).’
Hij maakte deel uit van de groep die op 17 mei bij Toon van der Kroft thuis bijeenkwam om het Haags communistisch verzet op te richten; de andere aanwezigen waren Jan Geluk en Gerrit Kastein.
In mei 1941 vonden er enkele arrestaties binnen De Vonkgroep plaats. Dit was voor een aantal prominente leden, waar bij Van ’t Veen, om in Amsterdam onder te duiken. Dat was aanleiding voor hem om over te stappen naar het landelijk communistisch verzet. Hij hield zich toen bezig met het aansturen van het communistisch verzet in Noord-Brabant en Limburg.
Als gevolg van de in opdracht van burgemeester De Monchy de illegale CPN binnengedrongen politiespion Johannes Hubertus van Soolingen vergaarde informatie, werd de jacht op Van ’t Veen geopend. Dientengevolge werd hij op 28 augustus 1941 in Amsterdam gearresteerd. Hij werd overgebracht naar het Oranjehotel. Hij werd na verloop ven enige tijd naar kamp Amersfoort gestuurd en vervolgens op 16 oktober 1942 naar het concentratiekamp Neuengamme. Hieruit kan worden opgemaakt dat het eigenlijk in de bedoeling lag hem te arresteren naar aanleiding van de Duitse inval in de Sovjet-Unie. Dat waren de zogenoemde communistische functionarissenarrestaties; alle arrestanten daarvan werden naar Neuengamme gestuurd.
In Neuengamme werden gevangenen opzettelijk met tuberculose besmet om te kijken hoe makkelijk de ziekte zich zou verspreiden. Hij liep de ziekte ook op. Hij overleed op 13 maart 1943 om 5.50 uur in Hamburg, waarbij als doodsoorzaak werd opgegeven ‘Offene Lungentüberkülose’ (open longtuberculose). Dat als overlijdensplaats Hamburg in plaats van Neuengamme wordt opgegeven, doet vermoeden dat hij onderworpen werd aan de medische experimenten en dus waarschijnlijk opzettelijk is besmet.
Twee broers van hem namen gedurende de oorlog ook deel aan het communistisch verzet. Gerrit van ’t Veen verspreidde krantjes die hij van Piet Wapperom ontving. Hans Anthonie van ’t Veen drukte aan het eind van de oorlog De Waarheid. Hij werd door de politiespion Johannes Hubertus van Soolingen in de val gelokt. Hij werd op aandringen van Van Soolingen door een gemengd team van de Documentatiedienst en de Sicherheitsdienst op 9 maart 1945 gearresteerd. Hij werd samen met de tegelijkertijd gearresteerde communisten Isaäc Jacob Chef d’Hotel en Henri Christiaan van der Logt (Harry) op 12 maart 1945 in Rotterdam publiekelijk gefusilleerd. Er werden toen 40 personen, waarbij minstens zeven Haagse communisten, doodgeschoten als represaille voor aanslagen op de V-Mann Koster en de SD’ers Drösziger en Römer.
Petronella Johanna Elisabeth Verheijen
Den Haag 22 februari 1918
Haar roepnaam was Nel. Zij woonde samen met haar moeder aan de De la Reyweg 691 in Den Haag.
In een naoorlogse verklaring waar proces/verbaal is van opgemaakt ontkende ze een illegaal werkster te zijn geweest. Maar in werkelijkheid verrichtte ze wel degelijk gevaarlijk illegaal werk door als onderverdeler voor de distributie van het illegale blad De Waarheid op te treden.
Ze ontving een aantal stapeltjes van De Waarheid van Piet van Rijn, wiens werkelijke naam Piet Metscher was. Ze bezorgde stapeltje van 10-15 exemplaren bij Bernard Scheffer, Isaäc Chef d’Hotel, de politiespion Johannes Hubertus van Soolingen en misschien nog enkele anderen. Van Soolingen was al in mei 1940 in opdracht van burgemeester De Monchy de ondergrondse CPN binnengedrongen, als vervolg op een infiltratie die al in 1923 door burgemeester Patijn gestart was. Van Soolingen had met de infiltratie al drie keer kans gezien de ondergrondse CPN in Den Haag op te rollen en daarmee ver boven de honderd doden veroorzaakt. Maar dat wist Verheijen uiteraard niet.
Eind november 1944 had ze al verschillende keren krantjes bij Scheffer bezorgd, maar hem steeds niet thuis getroffen, zodat ze nog een voor haar niet onaanzienlijk bedrag van ƒ 16,25 van hem tegoed had. Van Soolingen kwam soms de krantjes zelf afhalen en deed dat ook eind november 1944. Hij bleef aan de deur nog wat napraten en toen vertelde Verheijen hem van het geld dat ze nog tegoed had. Van Soolingen bood spontaan aan om dat geld proberen te incasseren; op die manier zou hij weer een adres van een illegale communist in handen krijgen. Door langzaam het vertrouwen te winnen kon hij in januari 1945 in contact komen met Isaäc Chef d’Hotel.
Hij meldde dit onmiddellijk bij de Duitse SD’er Peter Dienstknecht en de vooroorlogse Inlichtingendienstman Cornelis Heijnis, die zijn contactman met de Documentatiedienst en Sicherheitsdienst was. Ze wilden echter niet meteen ingrijpen en gaven Van Soolingen opdracht eerst uit te zoeken wie de drukker van De Waarheid was. Het kostte Van Soolingen enige weken, maar op 8 maart wist hij contact te leggen met de drukker van De Waarheid Harry van der Logt in de Mijtensstraat 87. Daar kwam hij te weten dat er de volgende dag daar een bijeenkomst zou zijn.
De volgende dag ging Van Soolingen op pad en eiste bij de Sicherheitsdienst aan de Nassaulaan 23 dat er ingegrepen werd. Van Soolingen had er groot belang bij, want er stonden grote premies op het aangeven van communisten en in het geval van een bijeenkomst zou de kassa goed rinkelen. De premie bedroeg 250 gulden per communist, wat voor hem meer dan twee maandsalarissen belastingvrij betekende. Er werden drie arrestatieteams samengesteld.
Het eerste team bestaande uit een Duitser en de politiemannen Cornelis Leemhuis en Cornelis Heijnis, ging naar de Mijtensstraat. Ze troffen daar slechts twee man aan: Harry van der Logt en Hans van ’t Veen. Ze werden gearresteerd. Van der Logt had al een voorgevoel wat hem te wachten stond en wist bij de afvoer naar de Nassaulaan nog naar de buren te roepen: ‘Groet vrouw en kind’.
Het tweede team ging naar het huis waar Chef d’Hotel bij zijn ouders woonde. Hij was niet thuis, maar de politie bleef wachten en arresteerde hem toen die om 10.30 uur thuiskwam.
Het derde team ging naar de woning van Verheijen. Ze arresteerden haar om 9.45 uur samen met haar moeder, grootmoeder, broer, een vriendin en een kennis. Ze werden allemaal naar de Nassaulaan afgevoerd. Daar werden al gauw alle personen die bij Verheijen in huis waren vrijgelaten, behalve Verheijen zelf.
In Rotterdam had Sicherheitsdienstchef Herbert Wölk verordonneerd dat er veertig mannen publiekelijk bij wijze van represaille gefusilleerd moesten worden vanwege twee aanslagen door het verzet, waarbij drie personen geliquideerd werden: de V-Mann Koster en de SD’ers Herbert Römer en Paul Drösziger. Wölk had zelf 33 Todeskandidaten, maar hij kwam er dus 7 tekort. Hij vroeg de Haagse Sicherheitsdienst chef Johannes Munt het tekort aan te vullen. Dat was voor hem lastig, want hij was door zijn voorraad heen, omdat hij voor de aanslag op Rauter net nog 80 Todeskandidaten had moeten leveren. Todeskandidaten waren mensen die ter dood veroordeeld waren, maar dat werd niet door een rechter bepaald doch het was een administratieve handeling door de Sicherheitsdienst. Als die vond dat je communist was, een wapen in bezit had of geplunderd had, dan benoemde die je tot Todeskandidat. Aldus benoemde Munt de drie nieuw gearresteerden en nog minstens twee andere vermoede communisten tot Todeskandidat. Van de andere twee weet ik de achtergrond niet.
De veertig Todeskandidaten werden 12 maart 1945 op twee verschillende plekken in Rotterdam gefusilleerd. De drie vers gearresteerde Haagse communisten werden op de Pleinweg in Rotterdam gefusilleerd. Het voorgevoel van Van der Logt kwam aldus uit. Hiermee kwam het totale aantal doden door toedoen van Van Soolingen op ongeveer 120, maar het kan best hoger zijn geweest.
De oude heer Chef d’Hotel had al drie zoons door toedoen van Van Soolingen verloren. En nu verloor hij zijn laatste zoon. Hij had alleen nog dochters overgehouden. Meneer De Monchy, u wordt bedankt!
De vrouw van Van der Logt was vanwege de hongersnood met haar kind naar het oosten van het land vertrokken. Toen ze na de oorlog terugkeerde woonden er vreemden in haar woning, en was haar huisraad verdwenen en toen vernam ze pas dat haar man was omgekomen. Ze had zelfs geen foto van haar man meer. De gemeente Den Haag, die verantwoordelijk was voor de executie, weigerde zelfs een woning voor haar te zoeken. Maar gelukkig kreeg ze nog een prachtige foto uit het persoonsbewijs van haar man toen die werd gevonden op het lichaam toen die maanden later werd opgegraven.
De Duitsers fusilleerden over het algemeen geen vrouwen. Daarom bleef Verheijen in leven. De vooroorlogse Inlichtingendienst Heijnis verhoorde haar meermalen. Bij een van die verhoren begon Heijnis over het bedrag van ƒ 16,25 die Verheijen nog van Scheffer tegoed had. Op dat moment was het voor haar duidelijk dat Van Soolingen hen verraden had. Enige dagen later bood ze Heijnis aan om voor hem communisten op te sporen. Heijnis ging eropin en liet haar op 30 maart vrij en gaf haar de opdracht Piet van Rijn, Piet Metscher, op te sporen. Bij het verlaten van het pand vroeg Heijnis haar of ze wist wie haar verraden had, waarop ze zei Van Soolingen. Heijnis grijnsde en knikte bevestigend. Uiteraard liet Verheijen niets meer van zich horen.
Na de oorlog deed Verheijen aangifte over het verraad door Van Soolingen. Daardoor kwam deze affaire over de dood van de drie communisten aan het licht. Door met deze kennis verder te zoeken heb ik de rest van het verraad door Van Soolingen en de uitermate smerige rol van de minister van Justitie, de burgemeester, de hoofdcommissaris, de chef van de lnlichtingendienst en de Inlichtingendienstmannen kunnen beschrijven. Het is verbijsterend om te zien dat geen enkele Nederlandse historicus hier aandacht aan heeft willen besteden en dat journalisten hun plicht over de grootste misdaad uit de Nederlandse geschiedenis aan de bevolking blijven onthouden. In Nederland hebben we onder leiding van Lou de Jong een nep-geschiedschrijving.
Ik ben Petronella Verheijen eeuwig dankbaar voor haar alertheid, waarmee ze dit stukje geschiedschrijving mogelijk heeft gemaakt.
Gijsbertus Vink
Den Haag 13 september 1910
Hij was gehuwd met Johanna Catharina Van der Stal. Hij had twee kinderen. Hij woonde aan de Obrechtstraat 181 in Den Haag. Hij was van beroep bloemist.
Zijn vrouw was de dochter van de verzetsman Frans van der Stal, die op 28 april 1941 gearresteerd werd.
Hij werd samen met zijn vrouw op 29 juni 1942 gearresteerd vanwege het geven van hulp aan emigranten (politieke of Joodse vluchtelingen uit Duitsland, die na de bezetting in Nederland gebleven waren). Hij kreeg de eerste vier dagen na zijn opsluiting niets te eten. Hij werd vier tot vijf keer per nacht uit de cel gehaald voor verhoor. Hij werd door de Inlichtingendienstman afgeranseld met een liniaal en een karwats, tegen de schenen geschopt en met het hoofd tegen een muur geslagen. Hij hield er een litteken aan zijn benen aan over. De Sicherheitsdienstman Otto Lange gooide een schrijfmachine naar zijn hoofd. Hij moest 50 maal over een gang heen en weer rennen en toen hij dat vanwege de mishandelingen niet meer kon werd hij de laatste twintig keer aan een touw heen en weer gesleept, zodat zijn kleren kapotscheurden. Omdat hij bleef zwijgen werd hij 24 dagen in een strafcel geplaatst en werd negen weken lang niet geschoren of verschoond.
Zijn vrouw werd na zeven weken vrijgelaten. Veefkind zei tegen haar: ‘Je hoeft er niet op te rekenen dat je je man nog eens terug ziet. Gaat hij aan de mishandelingen niet kapot, dan krijgt hij toch de kogel.’ Hij probeerde lichamelijk contact met haar te krijgen en beloofde daarbij dat ze als beloning nog een keer voor afscheid haar man in de gevangenis mocht bezoeken.
Op 26 augustus werd hij door Lange en Veefkind per auto naar het kamp in Haaren overgebracht. Op 16 december werd hij verplaatst naar kamp Amersfoort en op 13 januari ging hij weer naar het concentratiekamp in Vught. Op 30 augustus 1943 werd hij vanuit Vught te werk gesteld in het buitenkommando Zorgvliet in Den Haag. Op 7 juli 1944 kreeg hij opdracht om met paard goederen te vervoeren, maar er ging geen bewaking mee. Hij maakte daar gebruik van om te vluchten en in een huisje op een complex van volkstuintjes onder te duiken. Hij vervoegde zich meteen weer bij het communistisch verzet, dit keer in Rotterdam, om De Waarheid te distribueren. Er werd geregistreerd dat hij op 9 juli gevlucht was.
Louis Leonardus Hendrikus de Visser
Delfshaven 21 mei 1878, † bocht van Lübeck 3 mei 1945
Hij was gehuwd met Wilhelmina Antonia Jacoba Peereboom. Hij had vijf kinderen. Hij woonde aan de Patrijslaan 78. Hij was onder andere loopknecht, broodbezorger, glazenwasser en als politicus lid van de Tweede Kamer.
Hij werd in 1899 lid van de SDAP, maar bij de afsplitsing in 1909 van de SDP, die later achtereenvolgens hernoemd werd tot CPH en CPN, werd hij daar onmiddellijk lid van. Hij was in 1907 medeoprichter van het marxistische weekblad De Tribune.
Hij werd in 1918 tijdens een anti-oorlogsdemonstratie gearresteerd en zat bij de verkiezingen in dat jaar nog steeds in preventieve hechtenis. In 1919 werd hij lid van de Haagse Gemeenteraad en de Provinciale Staten. In 1925 werd hij partijvoorzitter en gekozen als lid van de Tweede kamer, waar hij tot zijn dood lid van zou blijven. In 1935 werd hij als partijvoorzitter opgevolgd door Nicolaas (Ko) Beuzemaker.
Op Prinsjesdag 1934 riep hij in de Ridderzaal bij het binnenkomen van de koningin: ‘Indië los van Holland’. Daarop liet de voorzitter hem door de politie uit de zaal verwijderen, wat met veel geweld gepaard ging. Hij liep daarbij bloedende wonden op en zijn kleren raakten besmeurd met bebloed. Hij diende een klacht in dat de politie excessief geweld had gebruikt, maar ondanks de bebloede bewijsstukken werd de klacht afgewezen.
Ondanks dat de communisten de belangrijkste vijanden van de Duitse Nazi’s waren, werd hij op 10 mei 1940 bij het binnenvallen van de Duitsers door leden van de Haagse Politie Inlichtingendienst, die kort daarop lid van de NSB zouden worden, samen met de Gemeenteraadsleden Nol van Dijk en Jan Geluk en Kees Limburg gearresteerd. Ze werden op 15 mei weer vrijgelaten. Daardoor kon hij op 15 mei niet meedoen aan de partijvergadering in Amsterdam waar tot de oprichting van het Haags communistisch verzet werd besloten. Hij was wel aanwezig bij de vergadering op 16 mei van de leiding van de Haagse CPN, waarbij tot liquidatie van de Haagse afdeling van de CPN en de stichting van een ondergrondse CPN, die verzet zou gaan plegen, werd besloten. Er werd ook besloten dat bekende leden als De Visser op de achtergrond zouden blijven en niet rechtstreeks aan activiteiten zouden participeren.
In februari 1941 stelde het lid Johannes Eckhardt van de Haagse Politie Inlichtingendienst een rapportje op waarin stond dat men sinds 10 mei 1940 geen politieke activiteiten door De Visser had geconstateerd. In werkelijkheid werd De Visser zo nu en dan door partijleden geraadpleegd over strategie, activiteiten en publicaties.
Bij de Duitse inval in de Sovjet Unie ging de Haagse Politie Inlichtingendienst, omgevormd tot Documentatiedienst, in opdracht van de Duitsers op 25 juni 1941 over tot massale arrestaties van communisten. Partijleden zagen nog kans De Visser te waarschuwen, maar De Visser aarzelde en wilde eerst nog zijn koffers pakken. Dat werd hem fataal en hij werd gearresteerd. Hij werd naar achtereenvolgens naar het Oranjehotel, kamp Schoorl, Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort en het concentratiekamp Neuengamme overgebracht. In Neuengamme, waar de sterfte onder de communisten 95% was, zou hij vanwege zijn hoge leeftijd geen schijn van kans op overleven hebben, maar partijleden hebben zich ingespannen om hem in leven te houden. Over het einde van de oorlog wordt gemeld dat hij vaak ziek in het Revier lag. Ik vermoed dat dat met steun van partijgenoten gesimuleerd werd, omdat hij daar meer kans op overleven had.
Begin 1945 werd bij de Nederlandse regering in Londen bekend dat De Visser nog in leven was. Toen schreef de SDAP-minister J. Albarda aan zijn collega-partijgenoot J. van den Tempel: ‘Zoëven ontving ik […] een veronrustende tijding, namelijk dat […] onze vriend Louis de Visser springlevend is! Dat maakt (als het waar is) de vooruitzichten niet vrolijker.’ [overgenomen van Joost van Lingen en Niek Slooff, Van verzetsstrijder tot staatsgevaarlijk burger, Baarn 1987, p. 91.] Het tekent het karakter van dit soort walgelijke lieden dat ze De Visser liever een gruwelijke dood toewensten.
Bij de evacuatie van het concentratiekamp Neuengamme werd De Visser met zevenduizend andere gevangenen op het schip Cap Arcona geplaatst. Ondanks waarschuwingen van de Zweedse aan de Britse regering dat er zich duizenden gevangenen op een drietal schepen bevonden, werden de schepen op 3 mei door de Britse RAF gebombardeerd. Daarbij kapseisde de Cap Arcona en vloog in brand. Bijna alle opvarenden, inclusief De Visser, kwamen om het leven. Samen met de doden van een ander schip kwamen er meer dan 7000 mensen om het leven.
Mathilda Nelly de Vries
Den Haag 1 oktober 1913, † Auschwitz 21 november 1942
Haar roepnaam was Tilly. Ze woonde in Amsterdam op de Prinsengracht 257 hs. Ze studeerde economie in Amsterdam.
Haar ouders woonden in de Schuytstraat 214 in Den Haag en nadat Tilly zelfstandig ging wonen in een pension aan de Statenlaan 141 in Den Haag. Haar vader was eigenaar van de kledingwinkel Au Bon Marché in de Wagenstraat 2A.
Toen ze in 1937 zelfstandig ging wonen, was haar tweede adres in het communistische Gemeenschapshuis aan de Bankastraat 131, waar meer communisten, meest met een Joodse achtergrond, woonden (grappig is dat ik mijn hele jeugd vanuit mijn ouderlijk huis uitzicht had op de achterkant van dat pand). Ook het communistische echtpaar Leo Ziekenoppasser en Klaartje Dormits woonde daar. Zelf stond ze sinds 18 juli 1938 in Amsterdam, waar ze economische geschiedenis studeerde, op verschillende adressen ingeschreven. Kennelijk huurde ze steeds weer ergens anders een kamer. Op het laatste adres stond ze niet ingeschreven, het is na de oorlog bij een reconstructie van het bevolkingsregister op haar archiefkaart vermeld. Mogelijk schreef ze zich niet op dat adres in, om bij haar illegale activiteiten moeilijker achterhaalbaar te zijn.
Zij was lid van de Communistische Partij en van het Anti-Fascistische Studenten Comité. Met Gerrit Kastein op de achtergrond richtte zij met twee andere communistische georiënteerd Albertus Franciscus. Willebrands en Bart Riezouw studenten in oktober 1940 het illegale blad ‘De Vrije Katheder; Bulletin ter verdediging van de universiteiten’ op, dat kort daarop kortweg ‘De vrije katheder’ ging heten. Het blad verscheen het eerst op 1 november 1940 en bleef de hele oorlog door verschijnen. Na de oorlog verloor het zijn communistische signatuur en werd tot 1950 voortgezet als blad voor linkse intellectuelen en kunstenaars. Latere redacteuren waren onder anderen Hans Katan van CS6 (gefusilleerd) en Petronella Everdina (Petra, Pim) Eldering, terwijl onder vele anderen Ben Polak bijdragen leverde. Het blad werd geredigeerd bij Polak en Eldering thuis aan de Rivierenlaan 6 III in Amsterdam.
Ze werd in maart 1941 gearresteerd en in het Oranjehotel opgesloten. Dit impliceert dat ze of in Den Haag werd gearresteerd of in opdracht van de Haagse politie of Haagse Sicherheitsdienst in Amsterdam. In het Oranjehotel vulde ze haar tijd met borduren, waarbij ze lappen maakten met teksten, waarbij politieke teksten. Cynisch genoeg registreerde de Joodse Raad in Amsterdam dat ze naar Den Haag was ‘vertrokken’.
Ze werd vanwege verzetsactiviteiten gearresteerd, maar uiteindelijk werd ze vanwege haar Joodse afkomst afgevoerd naar Auschwitz, waar ze vermoord werd.
Elias Waas
Amsterdam 6 maart 1914, † Leusderheide 5 februari 1943
Hij gebruikte de roepnaam Eduard die niet Joods klonk. Hij was gehuwd met Johanna Enning. Hij had een kind. Hij woonde in de Daguerrestraat 50 in Den Haag. Hij was van beroep kapper en pruikenmaker. Hij gebruikte de niet-Joods klinkende voornaam Eduard. Zijn schuilnaam was Harry de Bruin.
Hij verhuisde op 2 april 1941 van Amsterdam naar Den Haag en dook vervolgens onder bij Samuel Velleman in de Vinkensteynstraat 70. Hij maakte deel uit van het communistisch verzet en was daarbinnen lid van de Nederlandse Volksmilitie, waarvoor hij voor wapens, munitie en springstoffen zorgde. Krijn Breur en zijn vrouw Aat Hibma maakten van de springstoffen tijdbommen. Hij zorgde voor persoonsbewijzen voor onderduikers en gaf leiding aan sabotageacties in Den Haag en Rotterdam. Hij gebruikte de schuilnaam Harry de Bruin.
Waas kwam in contact met de handelaar Klaas Roos. Roos handelde in van alles en nog wat en had hem voor ook wel eens partijen gummiwaren verkocht. Ze maakten de afspraak dat Roos springstoffen zou leveren. De Sicherheitsdienst arresteerde Roos om onbekende redenen. Roos beloofde toen Waas in de val te laten lopen en werd weer vrijgelaten. Waas en Roos maakten een afspraak voor 27 oktober 1942 op het perron van station Hofplein in Rotterdam. Roos vertelde dat de SD en waarschuwde dat Waas gewapend zou zijn. De SD’ers Johannes Hoffmann, Martin Kohlen en Curt Carl Ferdinand Henry Richter stelden zich strategisch op. Toen Waas tussen hen in stond probeerden zij hem te overmeesterden. Waas was echter zeer sterk en krabde het gezicht van Kohlen tot bloedens toe open en probeerde zijn eigen pistool te pakken. Kohlen riep een Duitse militair, die toevallig op het perron aanwezig was, te hulp en die sloeg met zijn bajonet Waas een gat in de schedel. Ook Roos werd voor de schijn door Richter gearresteerd. Waas werd door de SD’er Herbert Wölk verhoord.
Hij werd op 30 december 1942 in een proces tegen leden van de Nederlandse Volksmilitie ter dood veroordeeld en op 5 februari 1943 samen met Krijn Breur op de Leusderheide gefusilleerd.
Gerben Wagenaar (Klaas, Freek)
Amsterdam 27 september 1912, † Amsterdam 31 augustus 1993
Hij was gehuwd met Gerritje Cornelia Hiensch. Hij had een kind. Hij woonde aan de Clematisstraat 5 in Amsterdam. Hij was van beroep meteropnemer bij het Gemeentelijk Energie Bedrijf. Alhoewel dat voor mensen in overheidsdienst verboden was werd hij in 1935 lid van de CPN. Hij kwam binnen die partij in de leiding van de overheidsgroepen.
Bij het uitbreken was hij gemobiliseerd en gelegerd in Amersfoort. Na de capitulatie van Nederland keerde hij terug naar Amsterdam en sloot zich aan bij het Amsterdams communistisch verzet. Hij werkte met Gerrit Kastein en Rik van Gilse mee aan het stichten van mil-groepen (militaire groepen). De leden voerden bomaanslagen uit op spoorwegen, viaducten en auto’s van de Wehrmacht, stichtten branden en liquideerden personen. Voorbeelden van mil-groepen zijn de NVM en CS6. Hij was een van de mensen die de Februaristaking voorbereidden.
Na de Duitse inval in de Sovjet-Unie ging de landelijke CPN er toe over om gewapende verzetsgroepen te stichten. In Den Haag was dat onder leiding van Gerrit Kastein al in mei 1940 tegen de wens van de landelijke partijleiding in gestart en daar werd nu dankbaar gebruik van gemaakt. De door Kastein geïntroduceerde naam Militair Contact (naast het ook door Kastein gestarte Medisch Contact) werd daarbij gebruikt en de groepen werden net zoals in Den Haag aangeduid met mil-groepen.
Hij kwam in de leiding van met Militair Contact en onderhield daarbij contact met diverse groepen als CS6, een Haagse mil-groep rond Jan van Kalsbeek en met de Nederlandse Volksmilitie van Sally Dormits. Bij zijn contacten gebruikte hij de schuilnamen Freek of Klaas. Hij leverde de springstoffen die gebruikt werd voor een aanslag door de Nederlandse Volksmilitie op een trein met Duitse verlofgangers.
Zelf plaatste hij explosieven in de vergaderruimte voor de secretarissen-generaal, een bestuurscollege voor de Duitsers bestaande uit collaborateurs uit de top van de ambtenarij en door de Duitsers benoemde NSB’ers. De explosieven werden echter ontdekt. Het doodschieten van secretaris-generaal Hermannus Reijdon door Gerit Kastein was een vervolg op deze mislukte actie evenals de liquidatie van de NSB-gevolmachtigde voor de landbouw Folkert Posthuma door Jan Verleun uit CS6.
Bij zijn contacten met de mil-groep in Den Haag sliep hij vaak bij de zenuwarts Rhijnvis Feith aan de Stationsweg 4 in Den Haag. Tot de mensen die hij daar ontmoette behoorden Gerrit Kastein en Nicolaas Olivier.
In Den Haag vond Gerrit Kastein begin 1943 dat het tijd werd at de sinds mei 1940 in Den Haag actieve verzetsman Piet Wapperom tot een mil-groep zou toetreden. Kastein had een plan om tegelijkertijd alle Arbeidsbureaus in Nederland in brand te steken om zo het gedwongen uitzenden van arbeidskrachten naar Duitsland te bemoeilijken. Voor dat doel bracht hij Wapperom in contact met Wagenaar en die bracht hem in contact met het lid van het reservebestuur van de landelijk CPN Nico Bergsma in Utrecht.
Er werd een tweede ontmoeting voor 11 februari met Bergsma afgesproken, maar toen Wapperom in Utrecht aankwam zat Bergsma al in een auto van de Sicherheitsdienst en Wapperom werd overmeesterd. Het bleek om de Sicherheitsdienst uit Rotterdam te gaan. Hieruit zou je kunnen opmaken dat een Rotterdams contact van Bergsma in de val was gelopen en dat de arrestatie van Bergsma daar een gevolg van was en die van Wapperom een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Wapperom werd naar Rotterdam overgebracht en daar een week lang zwaar gemarteld. De leden van de mil-groep als Kastein en Wapperom hadden de gewoonte om afspraken ongecodeerd, hooguit enigszins cryptisch, in een boekje op te schrijven. De SD vond op Wapperom een boekje met diverse afspraken, zoals met Jan Bakker (Gerrit Kastein), Paul (Willem Herder), EEF (Evert Ruivenkamp) en Klaas (Gerben Wagenaar).
In het notitieboekje van Wapperom stond een afspraak met Jan voor 13 februari om 11 uur bij Staatsspoor. In werkelijkheid was het een straat verder voor gebouw K&W in de Muzenstraat. De afsprak was dat Wapperom niet stil mocht blijven staan, maar wat rond moest lopen, dan zou Wagenaar hem wel vinden. De Sicherheitsdienst bracht Wapperom naar het tegenover Staatsspoor gelegen gebouw van de dienst ‘Truppendunterkunft’ en zette hem vervolgens kort voor het afgesproken tijdstip neer op een plek waarvan Wapperom zei dat het de juiste plek was, maar dat was het niet. Wapperom had een bezemsteel in zijn broekspijp aan zijn been gebonden, zodat hij niet kon wegvluchten. Wagenaar kwam niet opdagen, omdat zijn trein drie kwartier vertraging had. In Den Haag vonden in die tijd veel arrestaties van communisten plaats en uit de verhoren leerde de Sicherheitsdienst dat het de gewoonte was, dat als een afspraak niet doorging die een week later op dezelfde tijd en plaats herhaald werd. Aldus werd Wapperom op 20 februari opnieuw voor Staatsspoor neergezet.
Doordat verschillende afspraken niet waren doorgegaan was Wagenaar wantrouwig geworden en had zijn zwager Hendrik Jan Hiensch meegenomen. Ook Wapperom was niet in de buurt van de afgesproken plek. Ze liepen daarom een blokje rond en zagen toen Wapperom staan. Wagenaar was kwaad, omdat Wapperom niet op de juiste plek stond. Hij had echter niet in de gaten dat er overal Sicherheitsdienst- en politiemannen rondliepen die hem al in de gaten hielden. Er kwamen al twee mannen op hen af. Hiensch stelde voor om naar Wapperom te gaan om hem te waarschuwen; hij zou zeggen: ‘Klaas laat je weten dat je gevolgd wordt.’ Hiensch stapte op Wapperom af en vroeg om een vuurtje. Meteen daarop sprong een SD’er hem in de nek. Hij werd gefouilleerd en er werd een exemplaar van De Waarheid gevonden. Wagenaar zag het gebeuren en maakte zich uit de voeten. Een van de twee mannen die op hem af kwamen hield hem staande en zei dat hij van de politie was en vroeg naar zijn persoonsbewijs. Wagenaar sloeg hem neer en rende weg en ontkwam ondanks dat er twee keer op hem geschoten werd. Hij liep een blokje om en zag dat zijn zwager en Wapperom afgevoerd werden naar het gebouw van de Truppendunterkunft.
Hiensch werd afgevoerd naar een concentratiekamp en kwam op een onbekende datum in 1945 in Bergen Belsen om het leven. Dit zette kwaad bloed bij Wagenaar en beschuldigde Wapperom ervan dat hij hem in de val had laten lopen. Dit kwam bij een andere beschuldiging van verraad die tegen Wapperom werd geuit. Uiteindelijk werd geconcludeerd dat Wapperom onschuldig aan beide beschuldigingen was.
In de loop van 1943 werd de Raad van Verzet (RVV) gesticht, waarin de Londense regering de verschillende verzetsgroepen wilde laten samenwerken. De mil-groepen gingen ook op in de RVV, die daardoor de naam kreeg een communistische organisatie te zijn. Dit was overigens niet gek, want de communisten waren verreweg de actiefste leden van de RVV. In 1944 werd Wagenaar voorzitter en bevelhebber van de RVV en vertegenwoordigde de RVV in de Binnenlandse Strijdkrachten.
Na de oorlog kwam hij voor de CPN in november 1945 in de Tweede Kamer en werd in 1946 tot partijvoorzitter gekozen. Vanaf 1946 tot 1956 was hij bij verkiezingen steeds de lijstaanvoerder.
In 1958 kwam hij in conflict met de partijleiding en werd samen met enkele anderen als lid van de CPN geroyeerd. Hij vormde met drie anderen een afgescheiden fractie in de Tweede Kamer, die zich de Bruggroep ging noemen naar het blad dat ze uitgaf. Bij de verkiezingen van 1959 behaalde de groep geen zetels. Daarna werd de Bruggroep omgevormd tot de Socialistische Werkers Partij, die in het geheim een mantelorganisatie van de Binnenlandse Veiligheidsdienst was. Wagenaar heeft nooit beseft dat de afscheiding van de CPN in belangrijke mate door de Binnenlandse Veiligheidsdienst gemanipuleerd was.
Na zijn vertrek uit de politiek heeft hij zich ingezet voor de belangen van verzetsgepensioneerden.
De historicus Bob de Graaff, later hoogleraar Intelligence en security studies in Utrecht, vond in 1991 in een Amerikaans archief stukken, waaruit bleek dat Wagenaar informant voor de CIA was geweest. Dat impliceert dat de CIA zich gemengd had in de Nederlandse verkiezingen. En dat doet vermoeden dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst zich al voor de stichting van de Socialistische Werkerspartij met frauduleuze acties met betrekking tot de Nederlandse verkiezingen bezig was. Buitenlandse inmenging in de Amerikaanse verkiezingen werd in 2017 een explosief onderwerp in de pers, wat tot uitgebreid justitioneel onderzoek leidde. In Nederland is de AIVD trots op de door haar voorganger BVD gepleegde verkiezingsfraude, daarmee is de AIVD in principe een staatsgevaarlijke organisatie.
Piet Wapperom
Dordrecht 6 april 1913, † Den Haag 22 november 1967
Zijn roepnaam was Melis. Hij was gehuwd met Catharina (Kitty) van Gent. Hij had een kind. Hij woonde aan de Vreeswijkstraat 380 in Den Haag. Hij was van beroep kantoorbediende.
Al in 1940 haalde hij bij Gerrit Kastein geld om sabotageacties te financieren. Hij liet in het voorjaar van 1941 Willem Arend Herder bij zich thuis onderduiken. Hij stencilde samen Nico Wijnen De Vonk en De Waarheid in het atelier van Henri Pieck in de Heerenstraat in Rijswijk, en toen dat adres niet meer veilig was in de Hemsterhuisstraat 2C. Hij bood zijn woning aan als onderduikadres voor Willem Arend Herder.
Hij hing op 1 mei 1941 samen met Fred Donderwinkel en Jan Geluk een groot spandoek aan de bovenleiding van de tram op het Rijswijkseplein. Op het spandoek stond ‘1 Mei’ met een hamer en sikkel. De brandweer was bang voor de hoogspanning en had daardoor uren nodig om het doek te verwijderen. Over de gebeurtenissen op 1 mei in Den Haag bracht de Haagse Sicherheitsdienst schriftelijk verslag uit aan het hoofd van de Gestapo in Berlijn Brigadeführer Heinrich Müller (de hoofdverantwoordelijke voor alle moorden in de concentratiekampen, inclusief het vergassen van Joden), die al sinds 1935 door de Nederlandse regering bij de bestrijding van het communisme in Nederland betrokken was.
Hij dook in mei 1941 onder in de Hobbemastraat 212. Dat was juist op tijd, want de Sicherheitsdienst probeerde hem op 12 juni 1941 te arresteren. Tijdens de onderduikperiode bestond typte hij kopij voor De Vonk en deed mee met het stencilen van dat blad Verder onderhield hij de verbindingen tussen vier verschillende communistische groepen. Hij kreeg hiervoor 8 gulden vergoeding uit het Solidariteitsfonds.
Zijn broer Hugo werd in augustus 1941 gearresteerd, doordat zijn naam op een adressenlijstje dat bij een eerder gearresteerde verspreider van De Vonk gevonden werd. Daarmee was hij een indirect slachtoffer van de door burgemeester De Monchy de ondergrondse CPN ingestuurde infiltrant Johannes Hubertus van Soolingen. Hugo kwam op 7 augustus 1942 in het concentratiekamp Groß-Rosen om het leven, juist nadat hij geselecteerd was om naar het levensreddende concentratiekamp Dachau op transport te worden gesteld.
Door zijn tijdig onderduiken ontsnapte hij aan de massa-arrestaties van communisten in augustus 1941. Maar zijn naam raakte wel bekend bij de politie en SD. Hij kwam daardoor op een opsporingslijst van 1 februari 1942 te staan, waar ook communisten als Willy Donderwinkel, Jan van Kalsbeek, Rein Kloostra, Tjerk Kloostra en David Teixeira de Mattos op stonden. Zijn nieuwste onderduikadres werd Antheunisstraat 224.
Via Harry van der Logt ging hij deelnemen aan een mil-groep die sabotageacties pleegde; dat waren vooral brandstichtingen bij voor de Wehrmacht belangrijke objecten. Voor dat doel haalde hij licht ontvlambare stoffen bij een illegale leverancier in Vlaardingen. Hij gebruikte de schuilnaam Henk.
Hij maakte deel uit van een team dat op 13 oktober 1942 een opslagplaats voor hooi en stro (belangrijk voor paarden, die toen nog bij het leger in gebruik waren) van de Wehrmacht in brand stak, de brandstichters waren Evert Ruivenkamp en Henk Middendorp, terwijl hij, Gerard van der Laan en Jan van Kalsbeek op de uitkijk stonden. Hij deed mee aan mislukte pogingen om het Haagse metaalbedrijf Escher met behulp van explosieven te vernietigen, een slachthuis in de Lulolfsdwarsstraat in brand te steken en er waren plannen om de bioscoop Asta en een Duits militair filmtheater in brand te steken.
Hij kocht van zijn zwager die in allerlei goederen handelde, twee revolvers: een goed werkend en een defect exemplaar. Hij hield het goede en gaf het defecte aan Jan van Kalsbeek, die er later alleen maar mee kon dreigen. Kort daarop kwam de goede revolver in handen van Evert Ruivenkamp, die er alleen maar mee dreigde in plaats van een politieman neer te schieten van te schieten: dat kostte Evert het leven.
Bij de mil-groep leerde hij Gerben Wagenaar kennen. Die vond hem langzamerhand geschikt om betrokken te worden bij landelijke sabotageacties. Hij kreeg daarom van Wagenaar begin 1943 een reeks nieuwe verbindingen met bijbehorende afspraken naast andere afspraken met onder anderen Wagenaar. Dit waren er zoveel dat hij zich genoodzaakt voelde die op te schrijven. Wagenaar dicteerde hem wat hij moest opschrijven.
Het eerste contact bleek met Gerrit Kastein te zijn, die hij al kende. Ze bespraken een plan om in een nacht alle arbeidsbureaus in Nederland in brand te steken om zo de uitzending van Nederlandse arbeiders naar Duitsland te belemmeren. Er werd een vervolgafspraak gemaakt. Het tweede nieuwe contact was met Nico Bergsma, die politiek secretaris van de CPN voor Utrecht was en tevens lid was van het reservebestuur van de landelijke CPN. Bergsma had een vals persoonsbewijs ten name van P. Heijne. Ook met hem kwam een vervolgafspraak.
Op 11 februari 1943 had hij een vervolgafspraak bij de Leidseweg in Utrecht met Nico Bergsma. Hij liep om 11 uur met de reizigersstroom het station uit en werd vervolgens door een aantal Sicherheitsdienstmannen omringd en gearresteerd. Hij werd in een achteroprijdende auto gezet, waar Bergsma al in zat. Het was de laatste keer dat hij Bergsma zag, die zou op 10 augustus 1943 op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd worden.
Hij werd eerst naar het bureau van de SD in Utrecht gebracht en vervolgens naar dat van de SD in Rotterdam: hij was door de Rotterdamse SD gearresteerd in het kader van een onder leiding van de Rotterdamse SD’er Wölk staande actie tegen de Nederlandse Volksmilitie. Het waren de Duitser Johannes Wilhem Hoffmann, nog een Duitser en twee Nederlanders. In het opschrijfboekje van Wapperom vonden ze voor die dag nog twee afspraken. Een was bij een bruggetje met Wijnand Brouwer, kwam overleed op 31 december 1944 in Neuengamme. De andere afspraak was met Ab Veltman bij een tramhuisje bij het station in Arnhem. De SD liet een V-Mann de plaats van Wapperom innemen en het gevonden herkenningszinnetje uit het hoofd leren. Ondanks dat het zinnetje fout werd uitgesproken ging Veldman er op in en kon gearresteerd worden.
De vraag is nu: hoe kon Wapperom in Utrecht gearresteerd worden? Bij de jacht op de leden van de Nederlandse Volksmilitie waren de Rotterdamse politiemannen Kors van der Wilt en Johan van Delft in Amsterdam terecht gekomen, waar ze Cornelis Schuurman arresteerden. Door verhoor of uit een aantekenboekje, kwamen ze achter de deelname van Cornelis Aarnouts aan de NVM. Ook hij werd gearresteerd. Bij huiszoeking werd een notitie boekje met afspraken gevonden. Daarin stond een geplande ontmoeting tussen Aarnouts en Johan Henrik Janzen, die oorspronkelijk uit Den Haag kwam. Aarnouts werd met een stok in zijn broekspijp als lokaas neergezet en Janzen kon op 3 februari 1943 gearresteerd worden. Door gegevens uit diens aantekenboekje konden veertien personen uit de omgeving van Hilversum gearresteerd worden, waarbij Jelle Posthuma op 7 februari 1943. Daardoor komt de Rotterdamse Sicherheitsdienst achter een ontmoeting tussen Posthuma en Nico Bergsma op 9 februari in Utrecht. Ook Posthuma wordt als lokaas uitgezet en Bergsma kon gearresteerd worden. Uit diens aantekenboekje bleek een ontmoeting met ‘Henk’ op 11 februari 1943 bij het Centraal Station in Utrecht. Ook Bergsma wordt als lokaas uitgezet en ‘Henk’ kon gearresteerd worden. Deze ‘Henk’ bleek Wapperom te zijn.
In Rotterdam werd Wapperom in de gevangenis flink gemarteld: ze legden hem met één hand en één voet vast aan kettingen, ze sloegen en bespuugden hem, ze drukten een sigaret uit op zijn hand, ze bonden hem veertien uur lang vast met zijn rug tegen een hete hoog liggende verwarmingsbuis, zodat zijn tenen nauwelijks de grond raakten, hetgeen uiterst pijnlijk was. De SD dacht dat hij de aanslag op generaal Seijffardt had gepleegd.
In het opschrijfboekje van Wapperom stond een afspraak voor 19 februari om 10 uur in café De Kroon in de Lange Houttuinen 24-26 in Delft vlak bij het station. De Rotterdamse Sicherheitsdienst schakelde de Haagse in en samen zetten ze Wapperom in De Kroon neer met een bezemsteel in een van zijn broekspijpen aan zijn been gebonden. Kastein kwam op het afgesproken tijdstip binnen en kon zo gearresteerd worden. Ze werden naar het Binnenhof gebracht, waar Kastein later die dag uit het raam zijn dood tegemoet sprong. Wapperom werd zwaar mishandeld: ze sleurden hem van een stoel en sloegen en schopten hem de trap af. Verder bonden ze hem stevig vast, omdat ze bang waren dat hij net als Kastein uit het raam zou springen. Wapperom werd niet meer naar Rotterdam teruggebracht, maar in het Oranjehotel opgesloten.
Er stond voor 13 februari in het opschrijfboekje een afspraak met iemand voor station Staatsspoor. De SD bracht Wapperom erheen, maar er kwam niemand opdagen. Maar de SD had uit verhoren van anderen geleerd dat een afspraak standaard een week later op dezelfde plaats en tijd herhaald werd. Op 20 februari werd Wapperom weer met een stok in zijn broekspijp voor station Staatsspoor neergezet en de voering van zijn jas was in de zakken opengesneden, zodat zijn geboeide handen waren daar doorheen gestoken.
Het was een afspraak met Gerben Wagenaar. Wapperom verwachtte dat niemand zou opdagen, want hij had de Sicherheitsdienst weten te misleiden over de ontmoetingsplek die in werkelijkheid voor gebouw K&W in de Muzenstraat een blok verderop om de hoek was. Bovendien mocht hij niet stil staan, maar moest blijven lopen. Hij verwachtte dat deze afwijkingen voldoende waren om wantrouwen op te wekken. Terwijl hij daar stond met veel Sicherheitsdienst- en politiemannen in een wijde boog om hem heen, werd hij door een onbekende aangesproken die om een vuurtje vroeg en mompelde dat het onveilig was. Toen die wegliep werd die man gearresteerd en Wapperom werd gevraagd of het de man was waar hij een afspraak mee had. Wapperom zei ‘ja’ om Wagenaar te beschermen die hij inmiddels verderop had zien staan. Hij wist niet dat de arrestant diens zwager Henk Hiensch was. Hiensch zou op een onbekende dag in mei 1945 in het concentratiekamp Bergen Belsen sterven.
Nadat Wapperom niet thuiskwam begroef zijn vrouw Kitty de twee revolvers; ze zou ze enkele dagen later aan Jan van Kalsbeek en Evert Ruivenkamp overhandigen. Op 17 februari waarschuwde een tegenover wonende arts dat haar huis in de gaten werd gehouden. Toen vond ze het tijd worden om anderen te waarschuwen. Ze ging de drukker Gé Bakker waarschuwen. Toen een vreemde opendeed zei ze dat ze papier kwam halen en nadat de politieman in kwestie haar persoonsbewijs, dat nog op haar meisjesnaam stond, gecontroleerd had, mocht ze weer vertrekken. Ook werd op 18 februari gearresteerd. Ze werd later weer vrijgelaten.
Er kwam in juni 1943 een proces tegen de ´terroristen´. Het Kriegsmarinegericht in Utrecht veroordeelde Evert Ruivenkamp, Dominicus Middendorp, Gerard van der Laan en Jan van Kalsbeek ter dood. De eerste drie werden op 30 juni 1943 op de Waalsdorpervlakte gefusilleerd en de laatste op 5 augustus. Wapperom stond ook terecht maar werd gedurende het proces ‘abgetrennt’ (afgescheiden).
Na het proces ging Kitty naar de Sicherheitsdienstchef Hans Munt en probeerde hem te bewerken, zodat Wapperom werd vrijgelaten. Daarbij maakte ze gebruik van het feit dat hun zoontje een edelgermaans voorkomen had: blond haar en blauwe ogen. Munt liet Wapperom inderdaad in augustus 1943 vrij.
De vrijlating van Wapperom wekte het wantrouwen op van de communisten die bij hetzelfde proces naar een concentratiekamp werden of de nabestaanden van de geëxecuteerden. Daarbij kwam dat hij betrokken was bij het in de val laten lopen van een van Kastein en Wagenaar, die zo ongeveer de belangrijkste verzetsmensen van Nederland waren. Weliswaar kon Wagenaar ontsnappen, maar hij verloor zijn zwager. Ze gingen Wapperom van verraad verdenken.
Na de oorlog gebeurde er in deze zaak drie dingen, waarbij de rancune van Wagenaar een belangrijke rol speelde. De eerste was een plan om hem te liquideren. Maar dat ging niet door, vermoedelijk omdat personen hoger in de partijhiërarchie er lucht van kregen en het verboden, omdat het in strijd met de rechtsstaat was, waarin een eerlijk proces behoorde plaats te vinden. Het tweede was dat CPN-leden hem en Kitty voor een gesprek uitnodigden en hen vervolgens onrechtmatig een week lang gevangen hielden. Kitty mocht niet eens naar huis om haar net geboren kind borstvoeding te geven. Wagenaar dwong Wapperom om een verklaring over zijn verzetstijd te schrijven, die nu nog in het CPN-archief ingezien kan worden. Het echtpaar werd in een kelder met een pistool bedreigd. Na een week werden ze vrijgelaten en moesten ze van Amsterdam naar huis in Den Haag lopen, omdat ze geen geld op zak hadden voor een treinkaartje.
Het derde wat gebeurde was dat de CPN een aanklacht tegen Wapperom indiende. Wapperom werd gearresteerd en maandenlang tussen NSB’ers opgesloten. Hij werd in het kader van de Bijzondere Rechtspleging op basis van zes punten uit de aanklacht tot drie jaar gevangenis veroordeeld. Vervolgens werd de zaak voorgelegd aan de Landelijke Eereraad van de Illegaliteit. Die kwam tot de conclusie onschuldig voor drie punten, vermoedelijk onschuldig voor twee punten en overmacht voor het overblijvende punt. Dat overblijvende punt was dat hij na langdurige martelingen de naam van zijn zwager Daamen noemde, die hem pistolen had verkocht.
Vervolgens kwam er in cassatie ontlastend materiaal uit Berlijn beschikbaar (ik heb dat helaas niet kunnen terugvinden). Daarna volgde volledige vrijspraak.
Na zijn vrijlating maakten hij en Kitty een ritje met de auto. Daarbij reed een auto op hen in, die vervolgens doorreed. Het leek op een aanslag, zoals er meer afrekeningen in die tijd plaats vonden.
In mijn onderzoek heb ik kunnen vaststellen dat de reeks arrestaties, grotendeels te wijten was aan de grote onvoorzichtigheid om afspraken op te schrijven. Daardoor vielen die bij een arrestatie in handen van de politie of Sicherheitsdienst. Niet alleen Wapperom schreef afspraken op, maar in deze zaak ook Kastein, Wagenaar en Willem Herder en in zekere zin ook Tjerk Kloostra, Jan van Kalsbeek en Evert Brand die allemaal met een halve enveloppe met adres erop werkten. Vermoedelijk waren er nog meer die zo handelden. Wagenaar dicteerde Wapperom zelfs wat hij op moest schrijven. Het doorslaan na martelen was volgens de afspraken binnen de illegale CPN toegestaan na tien dagen of twee weken, want dan hadden contacten voldoende tijd om onder te duiken. Helaas gebeurde dat onderduiken betrekkelijk zelden. Daarmee was na de martelingen het noemen van de naam van zijn zwager door Wapperom toegestaan. Daarmee kom ik tot de conclusie dat alle beschuldigingen tegen Wapperom ten onrechte waren.
Mr. Willy Weissglas
Wenen (Oostenrijk) 10 september 1915, Auschwitz 29 augustus 1942
Hij was gehuwd met Clara Johanna Wessel. Hij woonde aan de Jacob Catsstraat 92 in Voorburg. Hij was van beroep advocaat en procuratiehouder.
Hij was van Joodse afkomst. Hij studeerde tot 1937 rechten in Leiden. Hij was lid van de communistische partij. In 1934 was hij betrokken bij de organisatie van de ‘Hongermarsch’ tegen de steunverlaging op Prinsjesdag in Den Haag. Hij was voorzitter van het Leidse Anti-Fascistisch Studenten Comité. Hij werd hoofdredacteur van het blad De Sleutel van dat comité; hij woonde toen aan de Plantage 4 in Leiden. Andere betrokken bij dat blad waren Alfred Grünebaum en Tilly de Vries.
Hij stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘W.S.C. (1934). Deelnemer aan 1e Wereld Jeugd Congres (Genève 1936). Voorzitter afdeling Leiden en hoofdredacteur van orgaan de Sleutel van A.F.S.C. (1937).’
In september 1942 wilden de Duitsers overal in Nederland grote aantallen communisten arresteren om als gijzelaar te dienen, waarvan ze de namen haalden van de lijsten van de Centrale Inlichtingendienst. Voor de regio Den Haag werd een lijst van 49 personen opgesteld. De bedoeling was om in het geval van sabotageacties of aanslagen bij wijze van represaille een aantal van hen te fusilleren.
Ook Willy Weissglas kwam op die lijst voor. Op 10 september 1942 kwam de politie bij hem aan huis om hem te arresteren. Er werd echter niet opengedaan, waarna de politie bij de buren navraag deed. Die hadden hem al zes tot acht weken niet meer gezien. Daarop forceerde de politie de voordeur en trof de woning in wanorde aan. Het echtpaar was kennelijk vertrokken met medeneming van slechts een beperkt aantal eigendommen.
Het echtpaar werd op 9 augustus 1942 in Frankrijk gearresteerd en overgebracht naar het kamp Pithiviers ten zuiden van Parijs. Naar dat kamp werden over het algemeen Joden overgebracht die gesnapt waren bij een poging Zwitserland te bereiken. Vervolgens werden ze naar het Franse concentratie- en doorgangskamp Drancy, vlakbij Parijs, overgebracht. Op 26 augustus 1942 werden ze op transport naar Auschwitz gesteld. Beiden kwamen op 29 augustus 1942 om het leven; kennelijk werden ze beiden vergast.
Jan Hermanus van der Werff
Den Haag 10 mei 1885, † Vught 21 februari 1943
Zijn roepnaam was Hans. Hij was na drie eerdere huwelijken gehuwd met Hendrika Egberta Catharina Hietbrink. Hij woonde aan de Pretoriusstraat 69. Hij was van beroep behanger en toneelspeler.
Zijn eerste huwelijk was met Antje Heimans, waarmee hij drie kinderen kreeg. Zijn tweede huwelijk met Mathilda Adriana Janssen waarmee hij een kind kreeg. Zijn derde huwelijk was met Catharina Bos.
Hij speelde de rechter in de film Boefje naar het gelijknamige boek uit 1903 van Marie Joseph Brusse; het is een sociaal drama dat gaat over een Rotterdams straatschoffie met een hart van goud, dat in een opvoedingsgesticht in Noord-Brabant terecht komt.
Hij stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Declameert op Vredesmeeting. Bestuur afdeling CPN (1937). Leider De Schijnwerpers (1937). Redacteur Den Haag voor het Volksdagblad.’
Als toneelspeler trad hij op in Haagse en Rotterdamse gezelschappen. Hij werd lid van de communistische partij. Hij werd in 1937 een van de leiders van het communistische toneelgezelschap De Schijnwerpers. Vanaf 1938 is hij de Haagse redacteur van het communistische Volksdagblad. Tijdens de oorlog is hij voor Den Haag ook redacteur van De Waarheid en De Vonk.
In september 1942 wilden de Duitsers overal in Nederland grote aantallen communisten arresteren om als gijzelaar te dienen, waarvan ze de namen haalden van de lijsten van de Centrale Inlichtingendienst. Voor de regio Den Haag werd een lijst van 49 personen opgesteld. De bedoeling was om in het geval van sabotageacties of aanslagen bij wijze van represaille een aantal van hen te fusilleren.
Hij werd op 8 september 1942 gearresteerd om als gijzelaar te dienen. Hij werd op 18 september 1942 naar kamp Amersfoort en vervolgens in het concentratiekamp Vught opgesloten. Hij werd ziek en kreeg buikloop; bovendien kreeg hij een negenoog (een verzameling steenpuisten) in zijn nek. Hij werd op 18 februari 1943 in de ziekenbarak opgenomen. Hij overleed op 21 februari 1943. Als doodsoorzaak werd vastgelegd ‘Herzschlag’ (hartaanval).
Nicolaas Wilhelmus Wijnen
Den Haag 27 november 1916, † Den Haag 4 februari 1998
Hij woonde aan de Weteringkade 46 in Den Haag. Hij had een opleiding tot kapper gevolgd (zijn vader was kapper) maar hij was van beroep kantoorbediende.
Hij werd een aantal jaren voor de oorlog lid van de CPN. Hij trad toe tot de zogenoemde K-groep voor kantoorpersoneel, kunstenaars en intellectuelen. Hij was politiek secretaris voor de sectie Laak. Hij was betrokken bij de hulp aan vluchtelingen uit Hitler-Duitsland. Hij was lid van de vereniging Hulp aan Spanje. Hij bracht geld naar de Nederlandse Compagnie in Spanje en hielp Duitse en Oostenrijkse vrijwilligers voor de Internationale Brigade bij hun doorreis naar Spanje. Hij organiseerde binnen de Haagse CPN lezingen die tegen het kolonialisme en racisme gericht waren, waarbij onder anderen ook Anton de Kom sprak. Daarbij werkte hij ook samen met Leo Ziekenoppasser en Gerrit Kastein. Hij was lid van de Vereniging van Vrienden van de Sovjet-Unie (VVSU).
Eind jaren dertig schreef hij een artikel voor het communistische dagblad Het Volksdagblad over de arbeidsverhoudingen binnen het bedrijf Cycle Import. Dat was geïnspireerd door het feit dat Cycle Import fietsen verkocht met een afbetaling van een gulden per week, waardoor zelfstandige fietsenmakers het brood uit de mond gestoten werd. De communist Ziekenoppasser die daar bedrijfsleider was, voorkwam dat het stuk geplaatst werd, omdat hij geen ‘gedonder’ binnen het bedrijf wilde hebben. Hij schreef voor Het Volksdagblad ook bedrijfsartikelen over Batschari en Vredestein.
Meteen na de Nederlandse capitulatie begon hij mee te werken aan de opbouw van de zogenoemde eerste partijformatie van de illegale CPN, die uit bekende communisten zou bestaan. Jan van Kalsbeek had daarvan de leiding en andere belangrijke leden waren Tjerk Kloostra en Hermijntje Heijmans. In februari 1941 moest Van Kalsbeek onderduiken en werd de leiding overgenomen door Kees Neven en in maart nam Wijnen de leiding over.
Hij hield zich ook bezig met de illegale communistische bladen De Vonk, De Waarheid, De Tribune en De Gids. De kopij kwam uit Amsterdam, maar soms werden artikelen vervangen. Die artikelen werden vaak door Wijnen geschreven. Ook stimuleerde hij Anton de Kom om artikelen te schrijven. De bladen werden van eind oktober 1940 tot mei 1941 gestencild door hem en Piet Wapperom in het atelier van Henri Pieck in de Heerenstraat in Rijswijk.
Al vroeg in de bezetting werd er tussen de Haagse afdelingen van de partijen CPN en RSAP een contactcommissie voor samenwerking in het verzet gesticht Kastein wilde ook met andere groepen in het verzet samenwerken en dat leidde tot een contactcommissie bestaande uit de CPN’ers Sally Dormits, Herman Lelie en Kastein en de RSAP’ers Willem Dolleman, Tjidsger Bandringa en Jan Molenaar. Hij werkte ook een poos mee aan De Vonk van het Marx-Lenin-Luxemburgfront (MLLF, uit de RSAP voortgekomen). Dit kwam voort uit de contacten met Willem Dolleman. Hij stimuleerde De Kom om niet alleen voor de communistische De Vonk, maar ook voor die van het MLLF te schrijven.
Wijnen en Simon Veenendaal frommelden pamfletten in zakken van dronken soldaten om hen aan te moedigen te deserteren.
Wijnen, Piet Wapperom en Fred Donderwinkel hingen op 1 mei 1941 een groot spandoek met hamer en cirkel op het Rijswijkseplein opgehangen aan de bovenleiding voor de tram. Dit idee om het moeilijk te verwijderen op te hangen hadden ze geleerd van Duitse communistische vluchtelingen. Verder werden op die dag op veel plekken kleefstroken met leuzen aangeplakt en een speciale editie van De Vonk verspreid. Over de gebeurtenissen op 1 mei in Den Haag bracht de Haagse Sicherheitsdienst schriftelijk verslag uit aan het hoofd van de Gestapo in Berlijn Brigadeführer Heinrich Müller (de hoofdverantwoordelijke voor alle moorden in de concentratiekampen, inclusief het vergassen van Joden), die al sinds 1935 door de Nederlandse regering bij de bestrijding van het communisme in Nederland betrokken was: ‘Flugblatt-, Klebezettel und sonstige schriftliche Propaganda wurde nur in Einzelfällen an verschiedene Orten durchgeführt, da es bereits am 28-4-1941 auf Grund eingehender sicherheitspolizeilicher Ermittlungen gelungen war, im Haag größere Mengen für den 1. Mai bestimter Flugblätter zu erfassen und sicherzustellen. 5 Personen wurden hierbei festgenommen, weitere 25 Festnahmen stehen noch bevor.’
Hij dook in mei 1941 in de Sint-Janslaan in Bussum onder, omdat er toen arrestaties binnen De Vonkgroep plaats vonden. Kort daarop vond er een huiszoeking bij hem plaats.
Hij werd op 26 juli 1941 op zijn onderduikadres gearresteerd in het kader van de actie tegen de ondergrondse CPN die door de door burgemeester De Monchy in mei 1940 de illegale CPN ingestuurde politie-informant Johannes Hubertus van Soolingen voor de Inlichtingendienst in beeld was gebracht. Op dezelfde dag werden Toon van der Kroft en Jan Geluk op hun respectievelijke onderduikadressen in Amsterdam gearresteerd. Vlak voor zijn arrestatie had Wijnen een bespreking met Toon van der Kroft, Jan Geluk, Henk Fokke en nog iemand in het Spaanderwoud. Waarschijnlijk werden enkelen van hen door de politie geschaduwd. Hij kwam in de cel bij Jack Thomassen van de Stijkelgroep en vervolgens bij Wim van Dongen van Vrij Nederland.
Hij werd verhoord door de Sicherheitsdienstman Otto Lange, die hem onder andere vroeg of de CPN te maken had gehad met een aantal liquidaties (enkele daarvan waren gedaan door Cornelis Simonis), sabotage en spionage. In het Oranjehotel werd hij mishandeld door de vooroorlogse politie-informant Willem Hendrik van Duivenboden.
Op een cartotheekkaart van de Sicherheitsdienst staat: ‘Er hat sich noch nach dem Verbot der CPN als Funktionär der “De Waarheid-Gruppe” betätigt und illegale Hetzschriften hergestellt und verbreitet. Er ist in ein KZ-Lager eingewiesen worden.’
Hij werd half maart 1942 naar kamp Amersfoort overgebracht en vervolgens twee weken later naar het concentratiekamp Buchenwald gestuurd, waar hij op 2 april werd ingeschreven. Bij de inschrijving gaf hij op dat zijn gevangenschap te wijten was aan ‘Mitglied CPN 1936-40’.
Na de oorlog trouwde hij met Marie Christina Stephanie (Mimi) Knage. Zij was de dochter van een kolonel en werkte voor de oorlog in Parijs voor GS III. Dit was wel ironisch, want GS III was de drijvende kracht achter de uitroeiing van de communisten tijdens de oorlog. Zij zat tijdens de oorlog in Ravensbrück gevangen en verloor haar moeder en twee broers in gevangenschap.
Na de oorlog ging hij gedichten schrijven; er zijn diverse bundels van hem gepubliceerd. In 1948 verliet hij de CPN en werd lid van de PvdA. Volgens mijn vader, die Wijnen zeer goed kende, bleef Wijnen in zijn hart communist, maar trad uit vanwege het blijven behouden van een goede verstandhouding met zijn vrouw. In 1961 werd hij directeur van de Bond van Nederlandse Volksuniversiteiten, waarbij hij tevens redacteur was van het blad Syllabus voor kunst en cultuur van die bond. Hij was ruimtwintig jaar bestuurslid van de Haagse Kunstkring. In 1975 ontving hij de Visser Neerlandiaprijs voor de éducation permanente en de culturele integratie met Vlaanderen.
Ernst Friedrich Wollweber
Münden 18 oktober 1898, † Oost-Berlijn 3 mei 1967
Hij was een Duitse communist. Tijdens de Duitse novemberrevolutie van 1918-19 nam hij deel aan een opstand van matrozen in Kiel, waarna hij tot de communistische partij KPD toetrad. In maart 1921 nam hij deel aan een opstand van verschillende linkse groeperingen in Duitsland, die neergeslagen werd. Als gevolg daarvan werd hij in 1924 wegens hoogverraad aangeklaagd, waarna hij tot 1926 een gevangenisstraf uitzat. Daarvoor had hij nog wel in Moskou een opleiding voor militaire sabotage gevolgd.
Hij was van 1928 tot 1932 voor de KPD lid van de Preußischen Landtag en werd daarna lid van de Reichstag. Na de machtsovername door Hitler vluchtte hij naar Moskou.
In Moskou kreeg hij in mei 1933 opdracht om naar Kopenhagen te gaan om daar lid te worden van het uitvoerend comité van de International Union of Seamen and Harbour Workers, maar hij ging vervolgens in Oslo wonen.
Bij het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog kreeg hij vanuit Moskou opdracht om schepen te saboteren van de asmogendheden, Duitsland, Italië en Japan, die de fascistische opstandelingenleider generaal Franco met wapens steunden. Daarvoor werden sabotagegroepen met lokale mensen in de Scandinavische landen, Nederland en België gesticht, die bommen aan boord van schepen van de as-mogendheden moesten brengen en die met een tijdmechanisme tot ontploffing kwamen. Daarbij moest de bemanning zoveel mogelijk ontzien worden. Zo werden inderdaad enkele schepen tot zinken gebracht, waarbij een dode viel. De groep staat bekend als de groep Wollweber (formeel Internationale Zeeliedenhulp). De activiteiten werden na het einde van de Spaanse burgeroorlog stilgelegd met de opdracht om bij een Duitse bezetting weer actief te worden. Zo werd de Nederlandse groep Wollweber een van de vier verzetsgroepen die vanaf de eerste dag van de bezetting bestonden.
Wollweber vluchtte bij de Duitse inval in Noorwegen naar Zweden. Duitsland vroeg zijn uitlevering aan Zweden, maar dat deed de Sovjet-Unie ook. Uiteindelijk werd Wollweber in 1944 aan de Sovjet-Unie uitgeleverd.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog hebben de Duitsers in verschillende landen een intensieve jacht op leden van de groep gemaakt, waarvan er vele na zware martelingen vermoord werden. Enkele Nederlandse leden zijn tijden de Berliner Berliner Blutnächte door ophanging om het leven gebracht, anderen kwamen om door onthoofding met de handbijl, door medische experimenten in concentratiekampen of anderszins in concentratiekampen.
De Nederlandse afdeling van de groep Wollweber heeft in juli 1940 naar Moskou het bericht doorgeseind dat er vanaf augustus 1940 massaal onderstellen op ski’s voor Junker-52 transportvliegtuigen zouden worden geproduceerd, wat een indicatie was dat de Duitsland zich op een winteroorlog in de Sovjet-Unie voorbereidde.
Bij de Duitse inval in Nederland gaf de Duitse regering te kennen dat de inval onder andere plaats vond vanwege het bestaan van de groep Wollweber, wat Duitsland een samenwerking met Britse spionnen noemde. In juni 1941 noemde Hitler de activiteiten van de groep Wollweber op instigatie van Moskou een schending van het niet-aanvalspact uit augustus 1939 en daarom als een van de redenen voor de aanval op de Sovjet-Unie.
Na de Tweede Wereldoorlog werd hij in de DDR staatssecretaris voor scheepvaart in het verkeersministerie. In 1953 kreeg hij een nieuwe functie als leider van Staatssicherheitsamt (Stasi), waar hij keihard optrad tegen onbetrouwbaar geachte personen. In 1957 werd hij op non-actief gesteld.
Eliezer Ziekenoppasser
Rotterdam 25 december 1911, † Sobibor 9 april 1943
Zijn roepnaam was Leo. Hij was gehuwd met Klaartje Henriëtta Dormits. Hij had een kind. Hij woonde aan de Nieuwe Parklaan 147 in Den Haag. Hij was van beroep boekhouder en bedrijfsleider van Cycle Import.
Hij en zijn echtgenote waren van Joodse afkomst. Hij was lid van de CPN. Hij was de zwager van Sally Dormits. Hij woonde vanaf 1937 in het communistische Gemeenschapshuis aan de Bankastraat 131, waar meer communisten van Joodse afkomst woonden.
Ergens rond 1939-1940 verhuisde hij naar de Nieuwe Parklaan 147. Ook daar vormde hij een communistische commune, waar niet alleen hij, maar ook de ex-vrouw van Dormits met haar zoontje kwam wonen.
Hij werkte in verschillende functies bij het bedrijf Cycle Import aan de Rijswijkseweg 55, dat fietsen assembleerde. Het bedrijf verkocht fietsen met een levenslange garantie en bood de mogelijkheid om op afbetaling met een gulden per week te kopen. Dat was erg populair, waardoor het bedrijf een geduchte concurrent voor zelfstandige fietsenmakers was. Dat was voor Nico Wijnen aanleiding om in het communistische Volksdagblad een artikel over de arbeidsverhoudingen in dat bedrijf te schrijven. Ziekenoppasser wist te voorkomen dat het artikel geplaatst werd, omdat hij geen ‘gedonder’ binnen het bedrijf wilde. En hij had als argument tegen de fietsenmakers, dat voor arbeiders een goedkope fiets ook belangrijk was.
Hij stond op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst met de toevoeging: ‘Lid redactiecommissie Anti-fascistische stemmen. Lid VVSU. Een van de leiders van Intellectuelen van Nederland tegen Oorlog en Fascisme. Bestuur NRH (1938). Trotskist genoemd.’
Hij verkocht in 1941 de fiets aan zijn zwager Sally Dormits die later door de politie bij het in brand gestoken bedrijf Montan in de Lulofdwarsstraat werd teruggevonden. Vanwege de levenslange garantie werd bijgehouden wie een fiets kocht en waar die woonde. Daardoor kwam de politie op het spoor van Sally Dormits, wat uiteindelijk tot de oprolling van de Nederlandse Volksmilitie en het drama bij het kledingbedrijf Hollandia Kattenburg.
Hij werd op 26 januari 1942 samen met zijn collega Willem Nicolaas Jacobus Vreeken door de Haagse politieman Cornelis Heijnis gearresteerd, omdat er binnen het bedrijf een exemplaar van het illegale blad Vrij Nederland was verspreid, waarin een artikel stond over de nederlaag van Napoleon in Rusland, waarmee gezinspeeld werd op de nederlaag van Hitler in de Sovjet-Unie. Beiden ontkenden verantwoordelijk te zijn geweest en er kon geen bewijs gevonden worden. Daarom werden ze weer vrijgelaten.
Hij werd samen met zijn echtgenote Klaartje in de week van 18 tot 24 oktober 1942 gearresteerd vanwege ‘Juden begünstigung’ en in het Oranjehotel opgesloten. Op 6 november 1942 werd hij naar kamp Amersfoort overgebracht. Op 2 maart 1943 werd hij naar het concentratiekamp Vught gestuurd. Hij werd op 9 april 1943 in Sobibor vergast.
Zijn echtgenote Klaartje Dormits werd vanuit het Oranjehotel naar Westerbork afgevoerd. Zij ging op 11 januari 1943 op transport naar Auschwitz, waar ze op 28 februari 1943 om het leven kwam, waarschijnlijk werd ze vergast. Hun dochtertje overleefde de oorlog.
In mijn jeugd keek ik vanaf mijn huis uit op het pand Bankastraat 131 waar het communistische Gemeenschapshuis was gevestigd. Er stond een prachtige grote hulstboom in de voortuin, die regelmatig vol met felrode besjes kwam. Helaas heeft het gemeentebestuur in zijn wijsheid tot een vandalistische actie besloten om dit pand met een paar buurpanden in deze historische wijk af te breken en er een oerlelijk kantoorgebouw neer te zetten, dat vrij snel overbodig werd en omgevormd werd tot een appartementengebouw dat totaal in de buurt detoneert. De oude communisten zouden zeggen: ´Het kapitaal vernietigt alles´.