Zwarte verleden van politieke partijen

Confessionele partijen

De confessionele partijen schermen al heel lang met de term ‘eerbied voor het menselijk leven’. Maar in een wat verder verleden hielden ze zich totaal niet aan deze loze leuze.

Voor de oorlog waren de confessionele partijen verdeeld in RKSP, AR en CHU. Ze domineerden de Nederlandse politiek en leverden meestal de minister-president. Een van de minister-presidenten in de jaren dertig was de AR-man Colijn. Eind 19e eeuw was hij als officier in het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger (KNIL) betrokken bij de Lombok-oorlog. Toen zijn legerafdeling werd aangevallen door met lansen bewapende vrouwen met kinderen op de arm, liet hij de vrouwen doodschieten. Alsof militairen zich niet op een nadere wijze konden verdedigen tegen vrouwen die met een kind op de arm vechten. En na afloop liet hij de zuigelingen doodschieten. Dat is pas eerbied voor het menselijk leven.
In de jaren dertig liet hij duizenden Joodse, communistische en sociaaldemocratische vluchtelingen naar Duitsland terugsturen, van de Joden en communisten heeft vermoedelijk nauwelijks iemand het overleefd en ook veel van de sociaaldemocraten hebben waarschijnlijk het leven verloren. Ook liet hij communisten die uit het concentratiekamp Esterwegen, vlak over de grens, naar Nederland wisten te vluchten, vaak terwijl de kogels om hun oren vlogen, terugsturen. Hiervan was bekend dat niemand het zou overleven.

In 1932 ging de Haagse burgemeester Bosch van Rosenthal van CHU-huize er mee akkoord dat de NSB’er Josephus Boegheim werd aangesteld als informant voor de Haagse Politie Inlichtingendienst. Dit soort zaken moest altijd door de burgemeester, die aan het hoofd van de politie stond, worden goedgekeurd. Tijdens zijn periode voor de Inlichtingendienst ontwikkelde Boegheim zich onder de volgende burgemeester De Monchy, van liberale huize, tot een spion voor Duitsland. Tijdens de oorlog ging Boegheim voor de Duitse contraspionage werken, wat een flink aantal Nederlanders het leven heeft gekost. Dit toont de CHU-voorkeur voor de NSB, het fascisme en dat die partij akkoord ging met het bijbehorende landverraad.

In 1935 ging de RKSP-minister van Justitie Van Schaik een samenwerking met de Gestapo aan. Het ging om de bestrijding van het communisme. De personen waar hij de samenwerking mee aanging stonden wereldwijd bekend als massamoordenaars van Joden, communisten en sociaaldemocraten. Zelfs werd zo nu en dan een priester of dominee vermoord. Maar voor de minister telde een mensenleven niet. De samenwerking betekende onder andere dat spionnen in Nederland mochten werken, waardoor de Duitsers informatie konden verkrijgen, waarmee ze vluchtroutes konden oprollen. Dat kostte niet allen de mensenlevens van de mensen die anders hadden kunnen vluchten, maar ook van de organisatoren van de vluchtroutes. Verder konden zo Duitse verzetsorganisaties tegen Hitler opgerold worden, wat ook mensenlevens kostte. Doordat namen van vluchtelingen aan de Gestapo werden doorgegeven heeft het heel wat gevluchte Joden, communisten en sociaaldemocraten tijdens de oorlog het leven gekost.
In deze samenwerking liet de regering de lijst van linksextremisten die door de Centrale Inlichtingendienst was opgesteld in het Duits vertalen. Het is onbekend of dat de volledige lijst was of dat er een extract bestaande uit informatie over 800 communisten werd opgesteld. Die lijst werd in 1937 aan de Gestapo in Berlijn overhandigd, terwijl men er van bewust was dat een oorlog met Duitsland dreigde en dat de mensen op de lijst dan in groot levensgevaar zouden komen, immers in Duitsland werden veel communisten door de Gestapo vermoord. Op 26 februari 1941 verzond de Gestapo in Berlijn een lijst met de namen van 800 communisten naar de Sicherheitsdienst in Den Haag, die tot de dood van meer dan honderd communisten ten gevolge van de ‘communistische functionarissenarrestaties’ in juni 1941 heeft geleid en nog eens meer dan 50 ten gevolge van de arrestatie van communistische gijzelaars in september 1942. Al deze doden zijn een rechtstreeks gevolg van het misdadig handelen van de door de Antirevolutionaire Partij geleide regering.

De ARP-burgemeester van Amsterdam De Vlugt liet zijn inlichtingendienst vanaf 1935 samenwerken met de Gestapo in Berlijn en omzeilde op onwettige wijze de registratie van correspondentie met de Gestapo. De samenwerking heeft een aantal Amsterdammers en vluchtelingen het leven gekost. De burgemeester stond ook toe dat Duitse spionnen in Amsterdam opereerden en trad niet op na de ontvoering van een communistische Duitse vluchteling naar Duitsland. Bij die samenwerking was er nauw contact met de Gestapo-officieren en communistenjagers Bruno Wolff, die toen al berucht was vanwege het martelen van communisten en die vervolgens in een concentratiekamp vermoord werden, en Heinrich Müller. Bruno Wolff kreeg na de Duitse inval de leiding over het opsporen en martelen van Haagse communisten, die tot de dood van meer dan honderd communisten was. Er is dus een directe relatie tussen de handelingen van De Vlugt en het martelen van en de massamoorden op Nederlandse communisten. Heinrich Müller kreeg in 1939 een leidende positie binnen de Gestapo en kreeg de leiding over alle concentratiekampen en later de gaskamers. Er is dus een serieus verband tussen de handelingen van De Vlugt en de massamoord op honderdduizend Nederlandse Joden, waaronder zestigduizend uit Amsterdam. Deze Heinrich Müller organiseerde in 1939 het in scene gezette grensincident tussen Duitsland en Polen, waarmee de Tweede Wereldoorlog begon. De Vlugt had dus buitengewoon boeiende relaties. Iemand die bewust een nauwe samenwerking, nota bene met wetschendingen, aangaat met massamoordenaars, moet niet verbaasd zijn dat hij zo bij massamoorden betrokken raakt en daarvoor medeverantwoordelijk kan worden gehouden.

In 1938 gaf minister van Justitie Goseling via de zogenoemde ‘zeer geheime’ Circulaire aan de burgemeesters door dat hun inlichtingendiensten tijdens de oorlog moesten blijven doorwerken voor de Gestapo. Ook werd een in het Duits vertaalde lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst aan de Gestapo geleverd. Dit heeft minstens honderd, maar waarschijnlijk duizend communisten het leven gekost.

Bij dit alles stuurde de regering grote groepen Joodse vluchtelingen terug, die dan van ellende soms massaal probeerden zelfmoord te plegen door de spoorrails op te lopen. De Christelijke regering volhardde in dit meedogenloze onchristelijke optreden, ondanks dat ze wist dat in Duitsland al vel Joden om het leven werden gebracht.

Na de oorlog verzetten de confessionele partijen zich met hand en tand tegen de Indonesische onafhankelijkheid. De door hen gedomineerde regeringen startten een koloniale oorlog, waarbij Nederlandse militairen een ware terreur uitoefenden. Krijgsgevangenen werden tegen alle conventies in vermoord, iets wat zelfs Hitler aan het westelijke front niet deed (wel aan het oostelijke front). Ook werden hele dorpen uitgemoord, inclusief ongewapende vrouwen en kinderen. De koloniale zilverlingen waren nou eenmaal belangrijker dan mensenlevens. Zo zijn er vele tienduizenden ongewapende burgers door de Nederlandse troepen vermoord. De opvolger van de confessionele partijen, het CDA, heeft tot nu toe nooit excuses voor hun betrekkelijk recent bloeddorstig verleden aangeboden en heeft nooit enige belangstelling getoond voor de nabestaanden van de slachtoffers uit welke moordpartij dan ook. De term ‘eerbied voor het menselijk leven’ getuigt van een grote mate van huichelachtigheid. Nu nog steeds weigert de regering met een CDA-invloed de nabestaaden een fatsoenlijke schadeloosstelling toe te kennen, hiermee wordt de term christendemocratie synoniem aan onmenselijkheid.

Vooral jongemannen uit linkse gezinnen hebben gewetensbezwaar gehad tegen de koloniale moordpartijen waar ze door de dienstplicht gedwongen werden aan mee te doen. Velen hebben dit geweigerd en zijn daarvoor tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld. De christelijk partijen beroepen zich voortdurend op het voorrecht om gewetensbezwaar tegen bepaalde zaken te hebben, maar de gewetensbezwaren uit andere groeperingen tegen moordpartijen weigeren ze te erkennen.

De confessionele partijen hebben een langdurige band met het fascisme gehad. Hier vlak voor refereerde ik al aan de samenwerking met het fascistische Duitsland die in 1935 gestart werd, maar er is veel meer.

De burgemeester van een grote stad is hoofd van de politie, voor zover het de handhaving van het openbaar gezag en de orde betreft. Een hoofdcommissaris zal nooit een relevante beslissing ten aanzien van de openbare orde nemen zonder overleg en toestemming van de burgemeester.

In 1932 wilden de communisten een grote politieke bijeenkomst houden ter gelegenheid van Prinsjesdag. Dit kon niet door de politie verboden worden, maar een demonstratie na afloop werd wel verboden. De communisten noemden het ‘Rooden Dinsdag’. Vanuit heel Nederland, maar vooral uit Amsterdam, werden aanhangers verwacht. Ze kwamen bijeen in het gebouw Kunsten en Wetenschappen. Volgens de communistische krant De Tribune waren er enige duizenden communisten. Voor de handhaving van de openbare orde werd een grote politiemacht op de been gebracht. Daarvoor overlegde burgemeester Lodewijk Bosch ridder van Rosenthal, lid van de CHU, met hoofdcommissaris François van ’t Sant.

Er werden twee opmerkelijke maatregelen genomen. De eerste was dat de politie voor de betrekkelijk kleine groep communisten bewapend werd met pistolen en sabels. De tweede was dat het fascistische georiënteerde groeperingen Nationale Unie (NU), Nationaal Jongeren Verbond (NJV) en de Burgerwacht gemobiliseerd werden om de communisten te provoceren. Er werd afgesproken dat kolonnes van NJV’ers na de bijeenkomst dwars door de groepen communisten zouden marcheren. Het meest opmerkelijk hierin is dat de NU’ers en NJV’ers opgeroepen werden zich te bewapenen met ploertendoders, die bij een sympathiserende firma gekocht konden worden. De kolonnes vertoonden grote analogie met de gewelddadige WA van de NSB, die weer een soort kopie van Hitlers SA-horden was.

Na afloop van de bijeenkomst vertrokken de communisten in alle richtingen. Sommigen gingen direct terug naar de bussen die hen naar huis zouden brengen, en een aantal anderen met eigen vervoer gingen naar het Binnenhof, waar enige ongeregeldheden ontstonden.

Bij het verlaten van het gebouw werden de communisten opgewacht door tientallen politiemannen, die met de blanke sabel stonden te zwaaien en pistoolschoten losten. De communisten werden ook beschoten vanuit een passerende auto. Getuigen verklaarden dat in de chaos die ontstond politiemannen in burger, die bewapend waren met ploertendoders, pistoolschoten losten. Op het moment van die verklaringen was nog onbekend dat de NU en het NJV ingehuurd waren en dat ze opgeroepen waren zich met ploertendoders te bewapenen. De mannen met ploertendoders waren dus geen politiemannen, maar door de politie ingehuurde horden fascisten. Hiermee wordt duidelijk dat de ingehuurde fascistische horde ook over enkele pistolen beschikte.
Op het Spui werd er vanuit het kantoor van de fascistenleider Jan Baars op de mensenmenigte geschoten. Op die plek werd door aanhangers van Baars gecolporteerd met fascistische lectuur, ondanks dat ook daarvoor een verbod bestond; de politie trad daar niet tegen op. In reactie schoot de politie ook op de menigte, waarbij een demonstrant zwaargewond raakte door een schot van dichtbij in de buik. Hierbij is opmerkelijk dat Jan Baars enige maanden later door de Haagse Politie Inlichtingendienst werd aangetrokken als informant. Dit is iets wat normaliter in het wekelijks overleg tussen hoofdcommissaris en burgemeester besproken wordt. Later verklaarde de burgemeester dat een politie-inspecteur op eigen houtje gehandeld had bij het aangaan van de samenwerking met de fascisten. Maar de inspecteur werd hiervoor niet disciplinair gestraft, maar een jaar later bevorderd tot commissaris van politie in Arnhem (hij zou later wegens ernstige misdrijven langdurig in de gevangenis verdwijnen).

Toen de communisten het gebouw verlieten, geraakte een verkeer regelende agent zwaar gewond door een messteek in de borst. Terwijl het vrij rustig op straat was, had de agent vlak daarvoor nog met zijn sabel op communisten staan inhakken. Hij werd in het ziekenhuis opgekalefaterd, maar drie dagen later viel hij ’s-nachts uit bed. Door stringente bezuinigingen in het ziekenhuis duurde het lang voor er medische hulp verleend werd en de agent overleed nodeloos door inwendige bloedingen.

De steekpartij zou gezien zijn door een lid van de Haagse Politie Inlichtingendienst. Op diens aanwijzen werd iemand gearresteerd en met de agent in het ziekenhuis geconfronteerd. Die zou hem herkend hebben. De arrestant bleef hardnekkig ontkennen. Enige maanden later werd de arrestant vrijgesproken vanwege tegenstrijdige getuigenverklaringen. Of de steekpartij door een communist of door een van de provocerende fascisten is gepleegd, is nooit opgehelderd. De aanwezigheid van de inlichtingendienstman precies op de plaats van het delict lijkt erg toevallig.

Ondanks dat de misdaad niet is opgelost, kan een conclusie getrokken worden. De burgemeester van confessionele huize was een samenwerking met gewapende vechtersbazen van fascistische groeperingen aangegaan om de communisten te provoceren.

Vanaf 1933 paste de regering censuur toe op liederen die door vluchtelingen op bijeenkomsten gezongen werden en op de radio-uitzendingen van de VARA. Daarmee werd de sinds 1635 opgebouwde vrijheid van meningsuiting weer enige eeuwen achteruit gesteld. Christelijke uitingen die bedreigend waren voor ongelovigen vielen echter niet onder de censuur.

De katholieke minister van Justitie Josef van Schaik gaf in 1935 opdracht aan de inlichtingendiensten om een samenwerking met de moordmachines van de fascistische Duitse Gestapo aan te gaan. In Amsterdam voerde de ARP-burgemeester Willem de Vlugt deze opdracht uit. Het heeft heel veel vluchtelingen en een flink aantal Nederlanders het leven gekost. Het beleid werd tot augustus 1939 voortgezet door achtereenvolgens de katholieke minister Goseling en de ARP-minister Gerbrandy.

Vlak na de Duitse inval in 1940 werd door onder andere de katholieke voorman Jan de Quay de Nederlandse Unie (NU) opgericht. De NU was een alternatief voor de NSB en moest minder afhankelijkheid van Duitsland suggereren. De naam Nederlandse Unie suggereert een verwantschap met de fascistische Nationale Unie van 10 jaar eerder. De Nederlandse Unie was tegen door verkiezingen samengestelde bestuurslichamen, maar wilde een fascistische staatsstructuur waarbij de leidinggevenden aangewezen werden. In het blad van de NU schreef De Quay dat het ‘socialisme’ van de NU de Nederlandse versie was van het Duitse nationaal-socialisme. Verder toonde De Quay zich een aanhanger van het fascisme van de Portugese leider Salazar en de Italiaanse leider Mussolini. In 1941 begon de NU antisemitische maatregelen tegen zijn Joodse leden te nemen. Kortom, De Quay was een fascist in hart en nieren en hij stak dat niet onder stoelen of banken. Na de oorlog werd in Nederland een begin gemaakt het economische model van de fascist Salazar te implementeren in de vorm van Publiekrechtelijke Bedrijfsorganisaties.

In de zomer van 1940 gaf de politieke top van de Anti Revolutionaire Partij (ARP) te kennen, dat ze een tegenstander van verzet tegen de Duitse bezetter was en dat het verzet bestreden moest worden. Pas in december 1942, toen de Duitse nederlaag bij Stalingrad zich begon af te tekenen, gaf de ARP te kennen dat ze zelf aan het verzet moesten gaan deelnemen, omdat de communisten te veel aan populariteit wonnen, doordat zij als enige partij consequent van begin af in verzet gingen (ARP-verzetsmensen zouden in de laatste jaren veel respect afdwingen vanwege hun moedige verzetshouding. Het ARP-verzetsblad Trouw werd daarom pas in januari 1943 opgericht.

In Londen zetelde tijdens de bezetting het onder leiding van en door confessionele partijen gedomineerde regering. Het stond onder leiding van de ARP-minister-president Gerbrandy. Bij de Japanse inval in Nederlands-Indië nam de regering geen afdoende maatregelen om de installaties rond de oliebronnen op Sumatra (omgeving van Palembang) zodanig te beschadigen dat het minstens een jaar zou duren voordat ze weer konden produceren. Japan had bij het uitbreken van de oorlog in december 1941 nog maar voor een paar maanden olie. Waren de oliebronnen op Sumatra uitgeschakeld, dan was de Japanse vloot binnen een paar maanden tot stilstand gedwongen en de oorlogsindustrie deels uitgeschakeld. Dan had de oorlog in het Pacifisch gebied binnen een jaar in een uitschakeling van Japan geresulteerd. Dat had ongeveer twintig miljoen mensenlevens gespaard. De geldzucht om de oliebronnen ten behoeve van de aandeelhouders van Shell onbeschadigd te laten, heeft dus in een ongekend bloedbad geresulteerd, waarvoor de confessionele partijen en in mindere mate de liberale, medeverantwoordelijk zijn.

Een andere katholieke voorman was de vooroorlogse minister Carl Romme. Tijdens de oorlog schreef hij een klein boekje getiteld ‘Nieuwe grondwetsartikelen’. In dit boekje stelde hij een aantal grondwetsartikelen voor met betrekking tot de rechten van burgers en de samenstelling van vertegenwoordigende lichamen als Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden. Wat de rechten van burgers betreft, schreef hij dat alleen gelovigen in dienst van de overheid mochten komen. Hiermee sloot hij 15% van de bevolking uit van overheidsdienst, zoals Hitler in het begin van zijn macht Joden begon buiten te sluiten. Hij definieerde niet wat gelovigen waren: iedereen die in een hogere macht geloofde?, een lid van een officieel erkende wereldgodsdienst?, aanhanger van een monotheïstische godsdienst?, christenen?, katholieken?

Romme was directeur van het reclamebedrijf Remaco. Zijn maatje Kortenhorst was daarbij zijn juridisch adviseur. Uit geldelijk gewin verkocht hij in 1940 zijn reclamebedrijf aan een Nazi-reclamebedrijf dat bekend stond om zijn rabiate antisemitisme en zijn pro-Hitler propaganda. Vanwege deviezenvoorschriften kwam er vertraging in de overdracht, waarbij het duo Romme-Kortenhorst de leiding behield. Op verzoek van de toekomstige eigenaar ging Romme ertoe over om als een van de eerste (of was hij de allereerste?) werkgevers in Nederland Joods personeel te ontslaan. Kortenhorst maakte er geen bezwaar tegen, maar wees er wel op dat voorzichtigheid betracht moest worden (omdat de ontslagenen volgens Nederlands recht een schadevergoeding konden eisen); daardoor werden niet meteen alle Joden ontslagen. Inderdaad hebben een aantal ontslagen Joden na de oorlog een gerechtelijke procedure tegen Romme aangespannen. Dit antisemitische duo gaf na de oorlog leiding aan de KVP. Kortenhorst werd zelfs jarenlang voorzitter van de Tweede Kamer; nu prijkt er een borstbeeld van deze antisemiet bij de entree van de Tweede Kamer.

Na de oorlog deed de politieman Sanders onderzoek naar criminele en landverraderlijke gedragingen van de zakenman Reinder Zwolsman. Zwolsman genoot echter bescherming van prominente katholieke politici als Romme, Kortenhorst, Deckers, Van Maarseveen en Beel. Minister-president Beel probeerde het onderzoek stop te zetten en gaf daartoe opdracht aan de directeur Louis Einthoven van het Bureau Nationale Veiligheid. Sanders accepteerde dat niet en liet filmrolletjes van de documenten in een aantal strafdossiers maken. Daarop liet minister-president Beel de politieman Sanders onrechtmatig arresteren. Het justitieel onderzoek naar Zwolsman werd vervolgens stopgezet. Dit alles leidde tot veel commotie die nu bekend staat als de ‘affaire Sanders’. Er werd door minister-president Beel, die nota bene zelf partij was in de kwestie, een onderzoekscommissie naar de ‘Zaak Sanders’ (Commissie Wijnveldt) ingesteld. Die commissie moest natuurlijk over alle beschikbare informatie moeten kunnen beschikken. Maar minister van Justitie Van Maarseveen hield de filmrolletjes achter, wat van de commissie een farce maakte. Als dank gaf Zwolsman enkele jaren later een commissariaat in zijn concern aan de corrupte Beel.

Toen na de oorlog een nieuwe burgemeester in Den Haag benoemd moest worden, kwamen er brieven binnen van confessionele groeperingen dat alleen een belijdend Christen geschikt kon zijn als burgemeester van Den Haag. Dit terwijl de gezamenlijke confessionele partijen een kleine minderheid in de gemeenteraad vormden. Niet-christenen werden dus discriminerend als ongeschikt gekwalificeerd: niet-christenen waren maar verachtelijk volk. Het sluit aan op de door de katholieke voorman Romme voorgestelde nieuwe grondwetsartikelen, waarbij iedere niet-gelovige het recht op een overheidsbaan werd ontzegd. Je ziet dus duidelijk dat discrimineren een typisch christelijk verschijnsel was.
Het resulteerde er dan ook in dat de christelijke Willem Visser als burgemeester werd aangesteld. Hij ontpopte zich als iemand die vriendjes met nieuw gecreëerde baantjes beloonde. Verder ontpopte hij zich als een corrupteling, fraudeur, dief en meinedige, die veel ex-NSB’ers en handlangers van de Duitse bezetting tot zijn vriendenschaar rekende. [Ministerie van Binnenlandse Zaken, afd. Binnenlands Bestuur, dossier W.A.J. Visser, inv. nr. 2053 en Ministerie van Binnenlandse Zaken, toegangsnummer 2.04.67, Zuivering ambtenaren, dossier Willem Adriaan Johan Visser en de stukken van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging betreffende de affaire in Hazerswoude, alles bij Nationaal Archief] Visser handelde crimineel in samenwerking met het hoofd van de afdeling extremisme van de Binnenlandse Veiligheidsdienst Crabbendam. Hij was dus een fraaie geschikte christelijke burgemeester. Nadat hij in de gevangenis verdween, veroordeeld door een gemanipuleerde rechtbank die hem een veel te lage straf gaf, werd hij opgevolgd door de katholiek Schokking. Die moest uiteindelijk aftreden, omdat hij tijdens de oorlog als burgemeester van Hazerswoude een ondergedoken Joods echtpaar en een verwant daarvan die hulp bij hem zochten, op eigen initiatief aan de Gestapo uitleverde. Het echtpaar is om het leven gekomen. We zien hier weer dat een christelijke burgemeester goed in discrimineren is. Dit soort politici ging letterlijk over lijken. Bovendien was hij een moordenaar. Ook hier zien we dat christenen bepaald niet superieur als burgemeester zijn.

Ten tijde van de onafhankelijkheidsstrijd van Indonesië stuurden de katholieke bewindslieden Nederlandse militairen als SS-horden op de bevolking af om tienduizenden ongewapende mannen, vrouwen en kinderen te vermoorden. Het deed niets onder voor de wrede moordpartijen van de Duitsers in Oost-Europa. De term ‘eerbied voor het menselijk leven’ was een grote huichelarij. Nog steeds hebben de confessionele partijen hun excuses niet aangeboden voor hun wrede moordpartijen, noch hebben ze de nabestaanden van de slachtoffers voldoende financiële genoegdoening geboden. Nederlandse jongens die weigerden aan de moordpartijen deel te nemen werden tot zwaardere gevangenisstraffen veroordeeld dan Duitsers en hun handlangers die duizenden Nederlanders vermoord hadden. Dienstplichtigen die in kazernes zich tegenstanders van de moordpartijen toonden, werden ernstig mishandeld.

De ARP-man Gebrandy, voormalig minister-president was in 1947 betrokken bij de voorbereiding van een staatsgreep. Er stonden in Den Haag al 15.000 militairen gereed, maar de staatsgreep werd op het laatste moment afgelast. In het kader van de staatsgreep zou de PvdA-voorman Koos Vorrink vermoord moeten worden. Toen de moordenaars bij zijn huis kwamen, bleek hij niet thuis te zijn. Toen de moordenaars vervolgens bij Gerbrandy verslag gingen uitbrengen, vernamen ze dat de staatsgreep afgelast was. Bij de staatsgreep werd ook samengewerkt met de in België ter dood veroordeelde oorlogsmisdadiger Perre Sweerts, die vervolgens een mooie baan bij de BVD kreeg aangeboden.

Na de oorlog oefenden de confessionele partijen terecht hevige kritiek uit op de regimes van massamoordenaars als Stalin en Pol Pot uit. Maar toen het op centen verdienen aankwam, ging men graag economische banden aan met de fascistische massamoordenaars Franco en Suharto. De katholiek minister van Justitie verklaarde in de Tweede Kamer dat de politie het tijdens de oorlog zwaar had gehad, maar hij toonde geen enkel mededogen met de slachtoffers van de martelingen, schietpartijen, opsporingen, arrestaties en uitleveringen aan de Duitsers door de politie. Ook werd het ontbreken van persvrijheid gehekeld, maar dat weerhield Romme er niet van om in 1952 voor te stellen om de vrijheid van drukpers uit de grondwet te schrappen, met het oogmerk de communistische periodieken te verbieden. De PvdA voelde daar wel voor, maar wilde uiteindelijk de regering niet aan een tweederde meerderheid helpen, omdat ze de confessionele partijen wantrouwden dat die als volgende stap de sociaaldemocratische periodieken zou verbieden.

In 1959 kwam er een kabinet onder leiding van de zelfverklaarde fascist De Quay. De Quay had zichzelf eind 1940 in het blad De Unie tot aanhanger van het fascisme, dat een corporatieve staat nastreefde, verklaard. Ook had hij gezegd een tegenstander van de democratie te zijn. Hetzelfde kabinet verleende in 1961 een Koninklijke onderscheiding aan de massamoordenaar Jan Lukas Bokhove van de Delftse Politie Inlichtingendienst, waarbij zijn daden (massamoord op communistische verzetsmensen) goed genoemd werden.

De KVP’er Joseph Luns trad op als minister van Buitenlandse Zaken in een hele reeks kabinetten tussen 1952 en 1971. Hij was echter in 1934 lid van de NSB geweest onder en zei dat in 1936 op omdat de Rooms Katholieke clerus leden van de NSB dreigde te excommuniceren. Geestelijk was hij wel degelijk een fascist, die tijdens zijn ministerschap fascistische landen als Portugal bleef steunen. Hij was van 1971 tot 1984 secretaris-generaal van de NAVO. In 1975 werd hij op instigatie van de Amerikaanse regering door Nederlandse officieren benaderd om een staatsgreep in Nederland te steunen. De staatsgreep was gericht tegen de sociaaldemocratische minister-president Den Uijl. Het was de bedoeling dat Luns als sterke man zou gaan fungeren en een dictatuur in Nederland zou vestigen. Luns bedankte echter voor de eer, maar zorgde er wel voor dat de staatsgevaarlijke officieren ongemoeid werden gelaten.

In 1953 gaf het kabinet van Drees II, waaraan de confessionele partijen KVP, ARP en CHU participeerden, het Nederlanderschap terug aan landverraders die in Duitse, Italiaanse of Japanse krijgsdienst waren geweest en die veelal medeplichtig waren aan volkerenmoord op Joden, Zigeuners, Polen of Russen, verkrachtingen en roof, maar verzetsstrijders die in Spaanse regeringsdienst het fascisme betreden hadden en zich tijdens de bezetting ingezet hadden voor de onafhankelijk van en herstel van de democratie en persvrijheid in Nederland en die vervolgde Joden te hulp waren gekomen, werden buitengesloten en moesten soms nog tientallen jaren lijden onder de gevolgen van hun democratische en menslievende instelling.

Ook in de eenentwintigste eeuw was er een voorbeeld van totale afwezigheid voor eerbied voor het menselijk leven. Die afwezigheid kwam aan het licht bij de Q-koortscrisis. De Q-koorts werd verspreid door enige tientallen geitenhouders in Noord-Brabant. Jarenlang werden duizenden, mogelijk tienduizenden mensen besmet met deze afschuwelijke ziekte. Het heeft minstens honderd mensenlevens gekost. Maar er gaan ook serieuze verhalen rond dat daardoor enige honderden mensen om het leven zijn gekomen; dit getal is moeilijk te verifiëren omdat jarenlang een serieus onderzoek naar doosoorzaken door de autoriteiten gefrustreerd is. Daarnaast zijn enkele duizenden mensen levenslang arbeidsongeschikt geworden en kampen met veel nare gezondheidsproblemen. De ziekte waarde jarenlang rond en werd in lokale kranten uitgebreid beschreven. De lokale politici, die vooral van CDA-huize waren, hielden serieuze onderzoeken tegen. De financiële belangen van enkele tientallen geitenhouders waren vel belangrijker dam honderden mensenlevens en de gezondheid van duizenden mensen. Door het stilhouden door lokale politici begonnen landelijke kranten pas na vele jaren erover te schrijven. Maar nu hebben de nabestaanden en directe slachtoffers nog steeds geen enkele schadevergoeding gekregen. Geen enkele geitenhouder is vervolgd wegens het willens en wetens grote aantallen mensen in de dood te drijven. De kosten voor de geitenhouders om naar een andere vorm van veehouderij om te schakelen zou hooguit enkele tientallen miljoenen gekost hebben, maar de schade van de levenslange arbeidsongeschiktheid van duizenden en de vroegtijdige door van minsten honderd mensen heeft een maatschappelijk schade van een paar miljard gekost (waarvan een groot deel nog moet optreden). De belangen van de lokale boerenclientèle van het CDA waren veel belangrijker dan mensenlevens en menselijk geluk van duizenden.

De conclusie is dat de Christelijke partijen meedogenloze wrede bloeddorstige onchristelijke partijen waren.

Liberale partijen

In Amsterdam waren een reeks liberale burgemeesters aan het eind van de 19e eeuw en het begin van de 20ste eeuw verantwoordelijk voor het zeer hardhandig neerslaan van protesten van het arme deel van de bevolking tegen de leefomstandigheden en de hoger. Bij het neerslaan van de diverse oproeren vielen tientallen doden, terwijl een humanere beteugeling van de onrust zeer wel mogelijk was.

De liberale LSP had vanaf 1933 een eigen geheime dienst die linkse partijen en burgers bespioneerde. Die dienst stond onder leiding van de Amsterdammer Samuel Citroen. Die dienst werkte samen met de Centrale Inlichtingendienst en diverse gemeentelijke Politie Inlichtingendiensten, waarbij die van Amsterdam en Den Haag. Hij werkte onder anderen nauw samen met de chef van de Centrale Inlichtingendienst Tiele Solke Rooseboom, de chef van de Amsterdamse Politie Inlichtingendienst Karel Henri Broekhoff, de chef van de Haagse Politie Inlichtingendienst Johannes Gerardus Amiabel en de fascistenleider Jan Baars. Daarbij roofden politici en politiefunctionarissen geld uit de staatskas om deze liberale inlichtingendienst op onwettige wijze te subsidiëren bij bespionering van en acties tegen partijen als de SDAP, OSP, RSP en CPH. Het moet niet worden uitgesloten dat dit in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het bloedbad onder de communisten dat tijdens de bezetting werd aangericht (Jan Baars werd Wehrmacht-medewerker).

De liberale burgemeester van Den Haag De Monchy liet zijn inlichtingendienst vanaf 1935 samenwerken met de Gestapo in Wuppertal en omzeilde op onwettige wijze de registratie van correspondentie met de Gestapo. Toen de NSB betrapt werd op het houden van schietoefeningen, liet de burgemeester na om in te grijpen.

De liberale burgemeester van Rotterdam Pieter Droogleever Fortuijn liet zijn Politie Inlichtingendienst vanaf 1937 samenwerken met de Gestapo in Hamburg om communistische activiteiten van communisten in de haven te bestrijden. Voor zover het om onwettige activiteiten ging, had hij dat ook kunnen doen zonder de Gestapo erbij te betrekken. Hij liet informatie over communistische activiteiten, zowel onwettige (bijv. springstoffen aan boord brengen) als wettelijk toegestane (verspreiden van pamfletten) aan de Duitsers doorgeven, wat veel Nederlanders het leven heeft gekost. Deze samenwerking met de Gestapo werd door zijn opvolger Pieter Oud voortgezet.

In 1947 stichtte minister Stikker van de Liberale Staatspartij (LSP) de geheime organisatie SOAN. Het was een soort geheime dienst die van de regering mocht en moest samenwerken met de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Bij de stichting werden de toen bestaande organisaties Dienst Hacke-Elsinga en Wehrwolf opgenomen. Het doel zou zijn het bestrijden van het communisme, maar de organisatie ontwikkelde zich tot een ongekend grote misdaadorganisaties, waarbij moorden op elkaar en juridische ambtenaren niet geschuwd werden. In de praktijk hield de organisatie zich bezig met smokkel van geld, aandelen, diamanten en luxe horloges die tijdens de oorlog van Joden gestolen waren, uit kluizen in gebombardeerde huizen waren geroofd of financiële overblijfselen van rechtse verzetsorganisaties die tijdens de oorlog overvallen hadden gepleegd. Toen een KLM-vliegtuig bij het Schotse Prestwick neerstortte, werden er grote hoeveelheden diamanten en twintig duizend horloges gevonden, die illegaal uit Nederland gesmokkeld werden. Toen de pers vragen begon te stellen van waar die waardevolle goederen kwamen, wie de eigenaren waren en wie voor de illegale papieren had gezorgd kreeg de pers een zwijgverbod opgelegd. Verder was de organisatie betrokken bij de organisatie van een staatsgreep, waarvoor op een gegeven moment 15.000 militairen in Den Haag klaar stonden. Als de staatsgreep gelukt was, zou er een extreemrechts autoritair bewind zonder democratie zijn gekomen, dat enerzijds de onafhankelijk van Indonesië zou blokkeren en anderzijds een bloeddorstige vervolging van linkse Nederlanders, waarbij PvdA’ers en vooral communisten het slachtoffer zouden worden.

De VVD gaat er prat op dat ze de misdaad wil bestrijden. Maar bij de stichting van de VVD in 1948, werd de door de liberale minister Stikker opgerichte misdaadorganisatie SOAN mee opgenomen. De SOAN en daarmee de VVD was de grootste misdaadorganisatie uit de Nederlandse geschiedenis.

Vanaf de oprichting tot heden kwamen er vanuit de VVD veel politieke functionarissen als wethouders voort, die nauw betrokken waren bij grote corruptieaffaires.

Onder verantwoording van VVDminister Toxopeus werd in 1959 door de Binnenlandse Veiligheidsdienst, in samenwerking met de Amerikaanse inlichtingendienst CIA, de politieke partij Socialistische Werkerspartij (SWP), die een alternatief voor de communistische partij moest bieden. Deze partij nam deel aan de verkiezingen. Dit betekende verkiezingsfraude, omdat een Tweede Kamerlid geen beloften voor zijn verkiezing mag doen en niet onder toezicht van anderen mag staan. Verder betekende het buitenlandse inmenging bij de Nederlandse verkiezingen. Vanwege deze grove schending van de integriteit van de verkiezingen had Toxopeus een lange gevangenisstraf moeten krijgen, maar de praktijk is dat de AIVD, blijkens zijn geschiedschrijving in eigen beheer, trots is op deze aanval op de democratische instituties van Nederland.

In 1961 verleende Toxopeus een Koninklijke onderscheiding aan de massamoordenaar Jan Lukas Bokhove van de Delftse Politie Inlichtingendienst, waarbij hij diens daden (massamoord op communistische verzetsmensen) goed noemde. Massamoord op politieke tegenstanders hoorde toen blijkbaar nog steeds tot de mores van de zogenaamde liberalen.

Na de oorlog was de VVD de hoofdverantwoordelijke voor de beroepsverboden die aan communisten werd opgelegd. Dit had tot gevolg dat linkse personen geen vrijheid van meningsuiting hadden, omdat ze bij een verkeerde uiting ontslagen konden worden. De liberalen hadden een grote mond over het de beroepsverboden in Oost-Europa en de afwezigheid van vrijheid van meningsuiting, terwijl deze liberale huichelaars precies hetzelfde in Nederland implementeerden.

Sociaaldemocratische partijen

Tijdens de tweede helft van de bezetting zochten de prominente leden naar kansen om zich bij de regering in Londen te voegen. De verzetsactiviteiten werden minder belangrijk geacht. In Londen vond SDAP-minister Albarda het jammer dat de communistische fractieleider in de Tweede Kamer Louis de Visser nog niet vermoord was door de Duitsers. Meteen na de bevrijding weigerde de SDAP om samen met de communisten een brede linkse partij te vormen. Hierdoor werden de communisten weer in een isolement en in de armen van de Sovjet-Unie gedrongen.

In de naoorlogse periode schaarde de PvdA zich achter antidemocratische activiteiten als het aan Spanjestrijder s onthouden van de Nederlandse nationaliteit (SS’ers die aan het Oostfront deel hadden genomen aan volkerenmoorden kregen die wel terug), het buitenwerking stellen van gemeenteraden waar de communisten de meerderheid hadden, een censuurmaatregel om aan communisten politieke zendtijd op de radio te onthouden, beroepsverboden voor communisten (niet voor voormalige NSB’ers) en het onthouden van een paspoort aan prominente communisten, zodat die het land niet konden verlaten.

Ten tijde van de onafhankelijksstrijd van Indonesië stelde de PvdA voor om een grondwetsartikel dat verbood om Nederlandse dienstplichtigen verplicht naar het buitenland te zenden, buiten werking te stellen. Het KVP-PvdA-kabinet stuurde Nederlandse militairen als SS-horden op de bevolking af om tienduizenden ongewapende mannen, vrouwen en kinderen te vermoorden. Om dit mogelijk te maken Het deed niets onder voor de wrede moordpartijen van de Duitsers in Oost-Europa. Het zogenaamde rood van de PvdA is het bloedrood van de massamoord op de bruine medemens in Indonesië.

In 1953 gaf het kabinet van PvdA-man Drees het Nederlanderschap terug aan landverraders die in Duitse, Italiaanse of Japanse krijgsdienst waren geweest en die veelal medeplichtig waren aan volkerenmoord op Joden, Zigeuners, Polen of Russen, verkrachtingen en roof, maar verzetsstrijders die in Spaanse regeringsdienst het fascisme betreden hadden en zich tijdens de bezetting ingezet hadden voor de onafhankelijk van en herstel van de democratie en persvrijheid in Nederland en die vervolgde Joden te hulp waren gekomen, werden buitengesloten en moesten soms nog tientallen jaren lijden onder de gevolgen van hun democratische en menslievende instelling. Dit kwalificeert de leden van de PvdA als een verzameling ongelofelijke pro-fascistische aartsschoften.

Communistische partij

De communisten bleven kritiekloos achter de Sovjet-Unie aanlopen en propageerden zelfs door dat land voorgeschreven doelstellingen. Ze bleven hardnekkig de massamoorden door Stalin ontkennen, terwijl de aanwijzingen daarvoor steeds sterker werden. Op verkiezingen in de Sovjet-Unie, die vanwege de onwaarschijnlijk hoge percentages uitgebracht op de machthebbers duidelijk gemanipuleerd waren, reageerden ze met enthousiasme.

Een vraag die bij mij en vele anderen opkomt is: waarom hebben de communisten geen afstand genomen van de wandaden door de Sovjet-Unie, zowel voor als na de oorlog? Ik zal proberen hierop in te gaan, zonder te pretenderen dat dat de ultieme waarheid is. Hieronder een aantal factoren:

1. De bloedige oorlog van de regering tegen de communisten:

Na de Russische revolutie van november 1917, de Oktoberrevolutie, begon de Nederlandse regering een oorlog tegen de communistische partij die toen nog Sociaal Democratische Partij (SDP) heette. Er werden infiltranten de communistische partij ingestuurd, die alle vertrouwelijke informatie aan de regering en de Centrale Inlichtingendienst moesten overbrieven. Verder werden brief- en telegramverkeer met de Russische communistische partij onderschept evenals geldzendingen die voor de communistische krant bestemd waren.

Bij communistische demonstraties voor betere levensomstandigheden en tegen de honger werd met grof geweld opgetreden. Die demonstraties verliepen meestal vreedzaam en als er geweld gebruikt werd, had dat makkelijk met andere middelen beteugeld kunnen worden. Maar de regering besloot regelmatig tot schieten, ook op vrouwen en kinderen, en daarbij veilen regelmatig doden. En als er niet geschoten werd, dan werd er met de blanke sabel op de menigte ingehakt, waarbij er tientallen zwaargewonden vielen. Het geweld van overheidszijde was duidelijk disproportioneel en was erop gericht om de protesterenden te intimideren.

Vervolgens werd de internationale organisatie de Internationale Kriminalpolizeiliche Kommission gesticht om in Europees verband het communisme te bestrijden. Verder werd de communistische partij overal op lokaal niveau geïnfiltreerd door informanten. En de minister van Justitie bestempelde de communisten als misdadigers, terwijl ze geen enkele wet overtreden hadden.

Er werd een lijst van communisten aangelegd, die oorspronkelijk de ‘lijst van internationale en communistische misdadigers’ heette. Vervolgens kwam er een verbod voor ambtenaren om lid van de communistische partij te zijn; dat verbod gold oorspronkelijk niet voor de NSB, maar werd door druk vanuit de bevolking doorgevoerd na een aantal gewelddadige incidenten, zoals die er met de communisten niet geweest waren. Het verbod tegen de communisten zou nu tegen de grondwet ingaan, maar vanwege het geweld dat tegen de NSB niet.

In de jaren dertig werd geprobeerd een bomaanslag op een trein te plegen en de schuld in de schoenen van communisten te schuiven. Er kwam spoedig aan het licht dat de werkelijke planning uit de hoek van de fascist Jan Baars kwam, die toen al medewerker (informant) van de Haagse Politie Inlichtingendienst was. En kort daarop werd geprobeerd een uitslaande brand in een telefoonschakelcentrum in de schoenen van de communisten te schuiven. Er werd meteen vanuit de extreemrechtse liberale groepering geroepen dat de communistische partij verboden moest worden en dat de doodstraf voor communisten moest worden ingevoerd. Toen uitkwam dat de brand waarschijnlijk veroorzaakt was door misdadige nonchalance bij het weggooien van brandende sigarettenpeuken tussen voorraden uiterst brandbare celluloid door de NSB-zoons van de directeur van het telefooncentrum, werden er opeens geen maatregelen meer gewenst.

Op Prinsjesdag 1932 stuurde de overheid horden bewapende fascisten naar de locatie van een communistische protestvergadering en de binnenstad van Den Haag om die bij het uiteengaan onder toezicht van de politie te belagen. Het resulteerde in een dode agent en tientallen door kogels van politie en fascisten, messteken, politiesabels en ploertendoders gewonde communisten, waarvan enkelen zwaargewond. De politie en pers probeerden het geweld in de schoenen van de communisten te schuiven, maar later bleek dat het geweld door de burgemeester, hoofdcommissaris en de chef van de Inlichtingendienst georganiseerd was. Daarna werd het in de doofpot gestopt en de kranten schreven er niet meer over.

Na Tweede Kamerverkiezingen verhinderden de regeringspartijen dat verkozen Indonesische zitting in het parlement namen, door de een in een concentratiekamp in Boven Digoel opgesloten te houden en de ander met arrestatie te bedreigen als die zich in Nederland vertoonde en dan in een concentratiekamp op te sluiten (de betrokkene was gevlucht om aan de opsluiting in een concentratiekamp te ontkomen). Een duidelijk voorbeeld dat er geen democratie in Nederland bestond.

In 1935 ging de Nederlandse regering een nauwe coalitie aan met de Gestapo-massamoordenaars van communisten en Joden. De Nederlandse regering assisteerde zelfs bij ontvoeringen naar Duitsland van communistische vluchtelingen, die daardoor meestal om het leven kwamen.

Bij de Spaanse burgeroorlog kwam er een verbod op dienstneming in het leger van de wettige regering, zogenaamd om de neutraliteit te handhaven. Maar zelf schond de Nederlandse regering die neutraliteit door toe te staan dat schepen van de Asmogendheden met militaire goederen aan boord vanuit Rotterdam naar de fascistische opstandelingenleider Franco vertrokken en ook toe te staan dat Duitse geheime agenten vanuit Nederland tegen de Spaanse regering acties ondernamen.

De Nederlandse regering gaf opdracht aan de inlichtingendiensten om in het geval van een Duitse bezetting met de bezetter te gaan samenwerken. En die samenwerking werd al vergemakkelijkt door voor de oorlog al lijsten met namen van communisten met Duitstalige toelichtingen aan de Gestapo te leveren. Dit heeft ruwweg duizend communisten het leven gekost en invaliditeit bij nog zo een tweeduizend. De Nederlandse politie hielp mee bij het mishandelen en martelen van communisten. Aan het eind van de oorlog gaf een PvdA-lid van de regering zijn ongenoegen te kennen over het feit dat de communistische fractieleider in de Tweede Kamer nog steeds niet door de Duitsers vermoord was.

Meteen na de oorlog werd de voorloper van de Binnenlandse Veiligheidsdienst opgericht en bezet door voormalige Gestapo-medewerkers. Er werden plannen gemaakt om 8.000 communisten in concentratiekampen op te sluiten. Het gevolg was dat verschillende communisten alvast hun koffers begonnen te pakken om bij de eerste signalen van massa-arrestaties te kunnen onderduiken, want ze hadden geen zin in een tweede concentratiekampperiode. De lokale inlichtingendiensten stuurden weer politieagenten naar vergaderingen van communisten om te rapporteren wie wat gezegd had. Maar deze politiemannen waren vaak tijdens de oorlog betrokken geweest bij de massamoord op communisten. Aan verschillende massamoordenaars op communisten werden Koninklijke onderscheidingen toegekend, waarmee de regering te kennen gaf dat ze met de massamoord op communisten instemde. Verder werd het aan communisten opnieuw verboden om ambtenaar te zijn, waarmee ze bijvoorbeeld geen vuilnisman, postbode of hoogleraar mochten zijn.

In de jaren vijftig begon de Binnenlandse Veiligheidsdienst met het afluisteren van communisten. Daartoe werden via inbraken stiekem overal in de huizen kleine microfoontjes geplaatst en werden ook telefoons voor het afluisteren gebruikt. Ieder geluid uit woonkamer, keuken, wc of slaapkamer werd door inlichtingendienstmannen afgeluisterd. Tegenwoordig zou zo een continue afluisterprocedure als een ernstige mensenrechtenschending beschouwd worden. Als zoiets tegenwoordig op de grootste gevangenisboeven toegepast zou worden, zouden internationale mensenrechtenorganisaties heftig protesteren.

In 1958 stichtte de Binnenlandse Veiligheidsdienst met medewerking van de CIA de Socialistische Werkers Partij (SWP) als concurrent van de CPN en liet die aan de verkiezingen meedoen. Hiermee werd verkiezingsfraude gepleegd, want een verkozen Kamerlid mag geen beloften aan enig persoon of instantie hebben gedaan met betrekking tot zijn Kamerlidmaatschap; bij zijn beëdiging moeten zij verklaren: ‘Ik zweer (belove) dat ik, om iets hoegenaamd in deze betrekking te doen of te laten, van niemand hoegenaamd eenige beloften of geschenken aannemen zal, directelijk of indirectelijk.’ Verder was er hier sprake van Amerikaanse inmenging in de Nederlandse verkiezingen. Momenteel veroorzaakt buitenlandse inmenging in de Amerikaanse politiek veel commotie in de Verenigde Staten, maar in Nederland wordt buitenlandse inmenging als normaal beschouwd.

Eind jaren vijftig kregen de politieke partijen zendtijd op eerst radio en later ook op de televisie toegewezen, maar de communisten werden daarvan uitgesloten. Dit was iets wat nu volgens twee artikelen in de grondwet verboden is: het was een aantasting van de vrije meningsuiting en het was een discriminatie op politieke overtuiging.

Op basis van deze wandaden zou je moeten concluderen dat christendemocratie en liberalisme stonden voor dictatuur, discriminatie, mensenrechtenschendingen, censuur, geweld, straatterreur en massamoord, waarbij de sociaaldemocratie een trouwhartige meeloper was. Het klinkt velen waarschijnlijk vreemd in de oren, maar de christendemocratische partijen (RKSP/KVP, ARP en CHU) en liberale (LSP/PVV/VVD) waren staatsgevaarlijke partijen (er was zelfs sprake van de voorbereiding van een staatsgreep), terwijl de linkse partijen (CPN, RSAP) als enige bij de Duitse inval van begin af aan de democratie probeerden te beschermen.

In de laatste paar eeuwen heeft geen enkele groepering zo een vervolging door de overheid ondervonden als de communisten. Zelfs tijdens de tachtigjarige oorlog werden katholieken niet zo scherp gediscrimineerd. Al deze overheidsactiviteiten gingen niet onopgemerkt voorbij aan de communisten en die kregen een groot wantrouwen tegen de overheid. Behalve hun eigen periodieken steunden alle periodieken de regering bij hun discriminatie van communisten (die nu als ongrondwettig beschouwd zou worden) en andere wandaden die nu als terreur of moord beschouwd zouden worden. Daardoor hadden communisten geen enkel vertrouwen in het waarheidsgehalte van anticommunistische publicaties.

2. De psychologische terreur in de Sovjet-Unie

Hoewel de communisten het weigerden te geloven was er sprake van een gruwelijke staatsterreur in de Sovjet-Unie. Maar de kranten schreven er nauwelijks over en de paar berichten die wel verschenen kwamen meestal van de hand van bekende rabiate anticommunisten, zodat ze als onbetrouwbaar werden bestempeld. In de tweede helft van de jaren dertig veranderde er iets, namelijk er vonden arrestaties van tot dan toe als trouwe gezaghebbende communisten plaats. De meest vreemde beschuldigingen werden tegen hen geuit. Daardoor begonnen veel communisten in Nederland toch te twijfelen. Maar tot verbijstering van iedereen verschenen de arrestanten in een openbaar proces en bekenden alles. Dan moest het dus toch allemaal waar zijn geweest. Zelfs de meest anticommunistische kranten wisten hier geen raad mee. Nu weten we dat door martelingen en psychologische terreur mensen er toe gebracht kunnen worden om de meest belachelijke zaken te bekennen, zoals dat eeuwen geleden ook tijdens de heksenprocessen gebeurde.

Voor de Nederlandse communisten betekende dit dat ze dor konden gaan met het onvoorwaardelijk geloof hechten aan de woorden van de god Stalin die alleswetend wijs.

3. De psychische problemen bij veel naoorlogse communisten

Na de oorlog bleek dat een groot deel van het kader van de communistische partij vermoord was. Daarom werd een groot beroep gedaan op mensen die al lang lid van de CPN waren. Daaronder bevonden zich veel mensen die een lange concentratiekampperiode achter de rug hadden. Mensen die die de zwaarste concentratiekampperiode achter de rug hadden, waren over het algemeen psychisch zwaar beschadigd. Daardoor bevonden zich in de naoorlogse top van de CPN veel psychisch zwaar beschadigde mensen. Ook de partijleider Paul de Groot was psychisch beschadigd, doordat hij maar nauwelijks aan arrestatie had weten te ontkomen, door in pyjama de bossen in te vluchten terwijl de kogels om zijn oren vlogen. Maar hij moest wel zonder afscheid vrouw en dochter achterlaten die in het kader van de Holocaust vermoord werden.

Door die achtergrond reageerden veel communisten vreemd en reageerden achterdochtig. Ze bleven halsstarrig achter ideeën staan, waarvoor ze hun leven in de waagschaal hadden gezet en waarvoor ze uiterst gruwelijke ervaringen hadden doorstaan die tot verlies van hun lichamelijke en psychische gezondheid hadden geleid. Ze konden daardoor geen geloof hechten aan de mededelingen van de Chroesjtsjov over de wandaden door Stalin.

Deze drie achtergronden hebben ertoe geleid dat de communisten erg lang in hun god Stalin zijn blijven geloven en niet het kwalijke karakter van de dictatuur in de Sovjet-Unie konden erkennen. En juist dat achterblijven van die erkenning van het kwalijke karakter verstoorde de mogelijkheden tot samenwerking met andersdenkenden. Overigens hebben die andersdenkenden nooit het kwalijke karakter van de Nederlandse regering in zijn samenwerking met de Gestapo erkend, noch het leed dat zoveel communisten is aangedaan en ze konden het ook nooit opbrengen om waardering te tonen voor de verzetsactiviteiten van de communisten. Ook dat laatste heeft sterk bijgedragen aan het wantrouwen tussen communisten en andersdenkenden.

GroenLinks

GroenLinks is ontstaan uit een fusie van de partijen CPN, EVP, PPR en PSP. Deze partijen hebben al hun bezittingen in de nieuwe partij gestort. Waarschijnlijk was de CPN de rijkste van die vier.

In mijn onderzoek achter was gekomen dat de Nederlandse overheid volledig verantwoordelijk was de moorden op ongeveer de helft van de omgekomen communistische verzetsmensen door de samenwerking van de inlichtingendiensten voor en tijdens de oorlog met de Gestapo. Die moorden hebben een desastreuze invloed gehad op de overlevenden, nabestaanden en nakomelingen van de vaak psychisch zwaar beschadigde overlevenden. Deze schade kan in veel gevallen tot bij de kleinkinderen van de directe slachtoffers geobserveerd worden. Daarom leek het me logisch dat de Nederlandse overheid een forse schadevergoeding en smartengeld aan de nabestaanden en nakomelingen zou toekennen. Immers de Nederlandse overheid had zich ook geschaard achter de eis van 10 miljoen dollar schadevergoeding per slachtoffer van Lockerbee, waarbij Khadaffi als dader werd aangewezen (omgerekend naar de toenmalige koersverhouding dollar-Euro en inflatiecorrectie zou dat nu 15 miljoen Euro per slachtoffer zijn). Khadaffi heeft betaald, maar de bloeddorstige Nederlandse overheid niet.

   Ik heb me daarom begin 21e eeuw gewend tot de uit de CPN voortgekomen voorzitter Herman Meijer. Ik toonde hem de bewijsstukken dat de moorden uit de infiltratie door de Inlichtingendienst waren voortgekomen. Meijer heeft toen overleg gevoerd met het partijbestuur en ik reeg daarna te horen dat de partij GroenLinks niet geïnteresseerd was in deze godsgruwelijke moordpartij.

   GroenLinks kwam wel op voor allerlei kleine clubjes van benadeelden, maar voor de door de Nederlandse overheid uitgelokte en zelfs deels uitgevoerde bloeddorstige wreedheden bestond geen belangstelling. GroenLinks had alleen belangstelling voor de centen en andere bezittingen van de communisten, maar weigerde op te komen voor de gerechtvaardigde rechten en belangen van de nabestaanden van de communisten. Het toont de minachting die GroenLinks voor de verzetsmensen uit de Tweede Wereldoorlog heeft.