NIOD, David Barnouw en De Volkskrant
Het was me al een poos opgevallen dat mensen iets uit mijn boeken haalden en dat in Wikipedia plaatsten. Vervolgens kwam er dan een moderator en haalde het weg met commentaar dat op mij een neonazi-achtige indruk maakte. Daarbij werd dan gesteld dat ik onbetrouwbaar zou zijn. Dit gebeurde dan door moderatoren die wel zo laf waren om schuilnamen te gebruiken als Gouwenaar, Robotje, TheBanner en nog meer fraais. Ik haalde mijn schouders daar maar over op, want het is zinloos om met door haat verwrongen neonazi’s in discussie te gaan. Wikipedia is wat geschiedenis betreft kennelijk het privéterrein van zulke geschiedvervalsende lieden. In welke hoek dit soort neonazi-achtige lieden zit, wordt wel duidelijk uit dat TheBanner in 2019 bij het artikel ‘Dienst Hacke-Elsinga’ in het onder extreemrechtse censuur staande Wikipedia de als bron aangewezen hoogleraar prof. dr. Bob de Graaff en universitair wetenschappelijk medewerker Cees Wiebes als ‘onbetrouwbaar’ kenmerkte om het artikel voor verwijdering te nomineren. Het doet denken aan de leugencampagnes van de fascistische president Donald Trump van de Verenigde Staten en zijn extreemrechtse aanhang die wetenschap als onzin kwalificeren.
In december 2018 zag ik opeens dat door dit soort types voor mijn onbetrouwbaarheid een verwijzing werd gemaakt naar een artikel in De Volkskrant van 2 november 2013 van de hand van NIOD-medewerker David Barnouw.
Het artikel van Barnouw bevat een kleine alinea over mij, die van eerste tot laatste letter vol door blinde haat verwrongen leugens staat. Ik heb het NIOD en De Volkskrant aangeschreven en fijntjes aangetoond dat het allemaal leugens waren, die bovendien discriminerend, beledigend en kwetsend voor de communistische verzetsmensen, in het eerste oorlogsjaar 90% van het verzet in Nederland. Volgens de wet was wat Barnouw schreef strafbaar met enkele maanden gevangenisstraf op basis van het anti-discriminatie wetsartikel, dat bekend staat als het holocaustontkenningsartikel. Ik heb het NIOD gevraagd om afstand van de leugens van Barnouw te nemen, maar de directeur De Vree weigerde dat, waarmee hij zijn instituut promoveerde tot een soort holocaustontkenningsinstituut. Ook schreef ik De Volkskrant aan en die weigerde mij een weerwoord te geven door botweg niet te antwoorden. In principe is de hoofdredacteur van De Volkskrant strafbaar met enkele maanden gevangenisstraf vanwege het gelegenheid bieden aan het publiceren van beledigende en discriminerende teksten met betrekking tot communistische verzetsmensen.
In mijn boek Vuile oorlog in Den Haag had ik al laten zien dat wat het communistisch verzet betreft het werk van de voormalige NIOD-directeur Lou de Jong vol met onjuistheden en verdraaiingen staat, met als meest misselijkmakende vervalsing het veranderen van de naam van de massamoordenaar en handlanger van de Gestapo Crabbendam in die van Simon om zo deze chef van de Binnenlandse Veiligheidsdienst in bescherming te nemen. Het mag dan ook niet verbazen dat de huidige directeur in de voetsporen van de grote geschiedvervalser treedt.
De betreffende alinea in het Volkskrant-artikel van Barnouw luidt:
Dat is ook van toepassing voor de verschillende samenzweringstheorieën, waarbij communisten centraal staan. Voor de oorlog bedreigd, tijdens de oorlog vervolgd en na de oorlog weer bedreigd. Dat geldt niet alleen voor de Velser Affaire, waar ik hier niet verder op in zal gaan, maar ook voor het boek van Rudi Harthoorn, Vuile oorlog in Den Haag. Bestrijding van het communistisch verzet tijdens de Duitse bezetting (Utrecht, 2011). ‘Diverse burgemeesters, hoofdcommissarissen en politiecommissarissen hebben zich voor en tijdens de bezetting beziggehouden met onwettige praktijken die tot de dood hebben geleid van ruim 250 communisten uit de Haagse regio.’ Na de oorlog werd dit allemaal natuurlijk verdoezeld en de communisten werden weer tweederangs burgers. Dat er ook niet-communistische verzetsstrijders de dood vonden, schijnt voor de auteur minder belangrijk te zijn.
Deze alinea is beledigend en kwetsend voor communistische verzetsmensen en hun nabestaanden en naar mijn mening strafbaar volgens het volgende wetsartikel tegen discriminatie dat bekend staat als het holocaustontkenningsartikel, dat gebruikt wordt om ontkenning van de holocaust te bestraffen:
Artikel 137e van het wetboek van strafrecht luidt:
Hij die, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, een uitlating openbaar maakt die, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, voor een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap beledigend is, of aanzet tot haat tegen of discriminatie van mensen of gewelddadig optreden tegen persoon of goed van mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun geslacht, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap.
In mijn boek beschrijf ik een infiltratie van het Haags communistische verzet, waarbij ik verwijs naar vele bewijsstukken. Deze infiltratie heeft tot de dood van ongeveer 120 mensen geleid. De minister van Justitie heeft opdracht gegeven dat de politie voor de bezetter moest doorwerken en heeft daarbij geen uitzondering voor de Inlichtingendiensten gemaakt. De minister wist dat communisten in Duitsland op grote schaal vermoord werden en had dus kunnen weten dat als de Inlichtingendiensten informatie voor de Duitse bezetter gingen verzamelen, er een grote kans was dat dat een bloedbad zou betekenen. Het willens en wetens burgers aan moord blootstellen is een strafbaar feit.
Als neo-Nazi-vriend Barnouw dat een ‘samenzweringstheorie’ noemt, dan maakt hij zich schuldig aan het op strafbare wijze ontkennen van historische feiten en het op strafbare wijze kwetsen van een bevolkingsgroep. De Haagse infiltratie is door die opdracht voortgezet door de Haagse burgemeester. Ook hij kon weten dat het in een bloedbad kon eindigen en maakte zich daarmee schuldig aan een strafbaar feit. Hetzelfde geld voor de hoofdcommissaris. Het is louter aan het feit te danken dat de burgemeester en hoofdcommissaris door de Duitsers werden afgezet, niet door een anti-Duitse houding zoals vaak wordt gesteld, maar om een voorbeeld aan de bevolking te stellen. De burgemeesters en (hoofd-)commissarissen van andere gemeenten in de regio Den Haag hebben ook de infiltratie voortgezet. Allemaal strafbare feiten die men vlak na de oorlog ‘landverraad’ placht te noemen.
Dat communisten derderangsburgers waren, wordt bevestigd door het feit dat ze de enige groep burgers waren die sinds de Napoleontische tijd in Nederland van regeringswege bestreden werden, er werd zelfs een speciale dienst, de Centrale Inlichtingendienst, voor in het leven geroepen. Een criminele dienst die via hun informant Julius Barmat betrokken was bij het grootste corruptieschandaal uit de Duitse geschiedenis.
Verder wordt de bestrijding bevestigd in de schriftelijke verslaglegging van afspraken met de Gestapo. Sociaaldemocraten, Joden en Jehova-getuigen zijn nooit op deze wijze nooit bestreden. Alleen Roma en Sinti hebben in het verleden nadelige gevolgen ondervonden van een bestrijding van overheidswege, maar nooit op een wijze dat een buitenlandse moordlustige mogendheid daarbij ingeschakeld werd. De communisten zijn de enigen die door de overheid lichamelijk belaagd werden, die in hun vrijheid van meningsuiting beknot werden en die te maken kregen met oneerlijke manipulaties bij verkiezingen. Na de oorlog gebruikte de Binnenlandse Veiligheidsdienst precies dezelfde methoden als de Stasi in Oost-Duitsland.
De Nederlandse communisten hebben nooit een bedreiging voor het staatsbestel gevormd en hebben zich in vredestijd nooit bewapend, maar werkelijk staatsgevaarlijke organisaties zoals de NSB, die met een Nederland bedreigende buurstaat aanpapten en zich bewapenden, en de ARP (CDA), KVP (CDA) en LSP (VVD), waarvan leden een staatsgreep planden, werden nooit door de overheid bestreden. Maar Barnouw vindt dat doodnormaal.
Schunnig is de bewering dat ik geen aandacht voor andere verzetsmensen zou hebben. Allereerst wil ik opmerken dat ik nog nooit een boek over de Holocaust ben tegengekomen waarin aandacht voor de moorden op andere mensen werd besteed. Dat vind ik terecht, want het is een ander onderwerp. En zo zul je in mijn boek ‘Vuile oorlog in Den Haag’ weinig over andere oorlogsslachtoffers vinden. Alleen in de gevallen dat het relevant is doe ik dat. Zo noem ik onder andere de Stijkelgroep, beschrijf de arrestatie van de groep Karl, die een lid kende die in 1941 gearresteerd werd als lid van de Vonkgroep en vermeldt de massamoorden bij Varsseveld en Helvoirt. Maar Barnouw ontkent dat ik daar aandacht aan besteed heb.
Normaal is dat een op feiten gebaseerd boek over een bepaald onderwerp geen beschrijving geeft van andere onderwerpen, om de simpele reden dat geen onderzoek is gedaan naar die feiten. Het toont wel aan dat Barnouw een kwaadwillende tekst wilde opstellen om een andere bevolkingsgroep in een kwaad daglicht te stellen en de waarheid daarbij negerend: het is puur discriminerend en beledigend voor een bevolkingsgroep. Overigens speelt hier ook het pijnlijke geval dat de uitgever veel passages zonder mijn instemming verwijderd heeft, maar die zijn voor het merendeel in mijn boek ‘Zelfmoord op laagwater’ terecht gekomen.
Overigens is de bewering dat ik geen belangstelling voor andere slachtoffers uiterst brutaal, omdat Barnouw en het NIOD na ongeveer 75 jaar historisch onderzoek nog steeds geen fatsoenlijke beschrijving van het communistische verzet hebben opgesteld en helemaal geen aandacht hebben voor de duizenden slachtoffers.
Barnouw noemt de onwettige overheidspraktijken tegen de communisten ‘samenzweringstheorieën’, wat impliceert dat hij de onwettigheid ontkent. Daarom zal ik hieronder een (onvolledige) reeks onwettige praktijken van voor, tijdens en na de oorlog bespreken:
1. Schending briefgeheim
In 1918 onderschept de Centrale Inlichtingendienst (CID) telegrammen met betrekking tot een geldzending van de Russische regering aan de Nederlandse communisten van de SDP. Het is een schending van het telegramgeheim, want in die tijd bestond er nog geen wetgeving die de geheime diensten daar bevoegdheid toe verleende en de uitvierende politiefunctionaris mocht dat alleen doen als er sprake was van criminele activiteiten, waar geen sprake van was.
2. Corruptie, fraude
In 1917/18 gaat de CID een samenwerking met de meesteroplichter en fraudeur Julius Barmat aan om het communisme te bestrijden. De samenwerking werd minimaal tot 1925 voortgezet. In die periode faciliteerde de Inlichtingendienst het omkopen van leden van de Duitse regering, waarbij bijvoorbeeld het CID-contact bij de Berlijnse politie Richter bij betrokken was. Waar de achterovergedrukte tientallen miljoenen Reichsmark behalve de privé-zakken van Barmat voor bestemd waren, is nog steeds onbekend. Wel liet de chef van de Amsterdamse Politie Inlichtingendienst Broekhoff zich privé rijkelijk belonen doordat hij in een woning die eigendom was van Barmat, mocht wonen en dat hij steeds welkom was op de omkopingsfeesten van Barmat in Belijn, waar de champagne rijkelijk vloeide. Dit lijkt me een duidelijk voorbeeld van corruptie door een politieofficier.
3. Smaad
In 1924/25 bestaat er een briefwisseling tussen de procureur-generaal Van der Feltz en de minister van Justitie, waarin de communisten als ‘misdadigers’ worden aangeduid, terwijl er niet sprake van is van specifiek door communisten gepleegde misdrijven is. Dit is smaad. Maar het is ook een eerste stap naar het buiten de wet plaatsen van communisten, waar het uiteindelijk niet van gekomen is. De briefwisseling ging over de financiering van een door de CID aan te leggen lijst van communisten, die uiteindelijk de dood van honderden communisten zou betekenen.
4. Aanzetten tot openbare geweldpleging door fascistische groeperingen
5. Aanzetten tot poging tot doodslag door fascisten
6. Toebrenging van ernstig lichamelijk letsel door fascisten
7. Liegen tegen de Gemeenteraad door de burgemeester
8. Meineed door lid van de Inlichtingendienst
De laatste vier voorgaande punten slaan allemaal op een gebeurtenis op Prinsjesdag 1932. De communisten hielden na een demonstratieverbod een protestvergadering in Den Haag. Dat stond de overheid niet aan. De politie ronselde vervolgens aanhangers van fascistische Nationaal Verbond en enkele ander fascistische organisaties om na afloop van de vergadering (twee uur na de troonrede) in kolonne naar en door de massa communisten te marcheren.
De fascisten plaatsten in hun blad een aanbeveling om als ze niet over eigen wapens beschikten, ploertendoders te kopen bij een bevriende wapenhandelaar. Bij het uitgaan van de vergadering liepen de communisten naar het Oranjeplein waar hun bussen staan geparkeerd. Op de brede Fluweelen Burgwal werden ze door de politie tegengehouden en moesten via de nauwe straatjes als de Korte Poten, over het Plein en door de Lange Poten lopen. Daar werden ze door een gemengde macht van politie en fascisten opgewacht. Die zetten de aanval in. Er werd met stokken, sabels en ploertendoders geslagen, met sabels en messen gestoken en met pistolen geschoten. Er vielen enkele levensgevaarlijk gewonden onder de communisten, diverse zwaar gewonden en vele tientallen min of meer zwaar gewonden.
Ook werd een politieman met een mes neergestoken, die door een ongelukkige samenloop van omstandigheden kwam te overlijden. De communisten kregen de schuld en de kranten schreven er schande over. Maar de aap kwam uit de mouw toen de oproep om zich te bewapenen aan het licht kwam. De burgemeester ontkende eerst, maar daarna kwam aan het licht dat politie-inspecteur Van der Mark afspraken met de fascisten had gemaakt. De burgemeester moest toegeven dat hij niet de waarheid had gesproken.
Er bleek dat de politie opdracht had gekregen om samen met de fascisten te vechten en dat de fascisten een wit lintje moesten dragen om voor de politie herkenbaar te zijn als ze zij aan zij op de communisten inhakken of erop schieten. Van der Mark nam alle schuld op zich en zei dat de hoofdcommissaris en de burgemeester van niets wiste. Maar dan is het wel vreemd dat tientallen, misschien wel honderden politiemannen dagen van tevoren instructies hadden gekregen hoe ze samen met de fascisten moesten vechten zonder dat de hoofdcommissaris en de burgemeester daarvan wisten.
Dat ze er wel van wisten werd duidelijk doordat Van der Mark niet werd ontslagen, maar juist kort daarop een dubbele promotie tot commissaris van Nijmegen kreeg (een paar jaar later werd van der Mark tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens afpersing; tijdens de oorlog trad hij in dienst van bunkerbouwer Reinder Zwolsman om de administratie te doen bij grootschalige bunkerbouw in het Duitse Kassel, iets wat NIOD-geschiedvervalser Lou de Jong verzweeg). Voor het neersteken van de politieman werd een communist vervolgd, maar die werd in hoger beroep vrijgesproken en na driekwart jaar in de gevangenis vrijgelaten, nadat bleek dat een lid van de Politie Inlichtingendienst meineed had gepleegd. De Nederlandse overheid organiseerde eerder straatterreur door fascistische horden dan de Duitse overheid dat deed met de SA.
9. Verkiezingsfraude
10. Onrechtmatige vrijheidsberoving en bedreigen daarmee
11. Belemmeren Tweede Kamerlid bij het deelnemen aan de vergadering
12. Bedreigen met de dood
Bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1933 werden onder anderen de Indonesiërs Umi Sardjono en Alimin Prawirodirdjo verkozen. Sardjono werd in het concentratiekamp in Boven-Digoel (Nieuw-Guinea) als politiek gevangene onder onmenselijke omstandigheden vastgehouden. Hij had geen enkel misdrijf begaan, dus is dat onrechtmatige vrijheidsberoving. Prawirodirdjo was naar het buitenland gevlucht om aan soortgelijke opsluiting, waarbij zelfs doden vielen, te ontkomen. De Nederlandse regering wilde de verkozen Sardjono niet vrijlaten en Prawirodirdjo werd bedreigd met deportatie en levensbedreigende opsluiting in Boven-Digoel als hij zich in Nederland zou vertonen. Dit is zowel verkiezingsfraude, omdat de uitslag van de verkiezingen niet nagekomen werd, en het verhinderen van een (potentieel) lid van de Tweede Kamer deel te nemen aan de vergadering, een vergrijp waar levenslange gevangenisstraf op staat. Barnouw vindt dit blijkens zijn artikel allemaal heel normaal, wat zijn onmenselijke en fascistoïde ondemocratische karakter aantoont.
13. Voorbereiding massamoord
14. Valsheid in geschrifte door politieambtenaar
15. Schending van archiefwet
In 1934 gaf de minister van Justitie opdracht aan de Centrale Inlichtingendienst om een samenwerking met de Gestapo aan te gaan bij de bestrijding van het communisme. Hij deed dat in de wetenschap dat de Gestapo in Duitsland communisten bij honderden had vermoord en waarschijnlijk nog vele honderden of duizenden zou gaan vermoorden. Door deze samenwerking stelde hij Nederlandse communisten bloot aan doodsgevaar als ze op een of andere manier in Duitse handen zouden vallen.
Als direct gevolg van deze samenwerking werden gegevens met betrekking tot duizenden Nederlandse communisten aan de Gestapo geleverd, waardoor tijdens de bezetting alleen al hierdoor enige honderden vermoord werden; maar ook enkele Duitse vluchtelingen werden hierdoor al voor de oorlog vermoord. De Gestapo in Berlijn stuurde in februari 1941 uit deze gegevens een lijst van 800 namen van communisten naar de Sicherheitsdienst in Den Haag en die zijn gebruikt bij de functionarissenarrestaties in juni 1941 en de arrestatie van communistische gijzelaars in september 1942. Het heeft tegen de tweehonderd communisten het leven gekost. Voor Barnouw is dat geen probleem, iedere vermoorde communist is in zijn ogen een pluspunt en daar moeten ze niet over zeuren. De samenwerking ging begin januari 1935 van start. Broekhoff zou ervoor vele malen naar Berlijn reizen om aan zijn Gestapo-meesters verslag uit te brengen. Hij maakte afspraken om de correspondentie onder valse naam te voeren, wat valsheid in geschrifte is. Het doel daarvan was om de wettelijk voorgeschreven archivering onmogelijk te maken, omdat er problemen verwacht werden als de zaken aan het daglicht kwamen (zo staat het in de verslaglegging door de Gestapo omschreven).
Ook Politie Inlichtingendiensten in andere steden gingen een samenwerking met de Gestapo aan en schonden de archiefwet: Den Haag met Wuppertal en Rotterdam met Hamburg. Een bijzonderheid hierbij is dat Broekhoff persoonlijk met Heinrich Müller ging samenwerken: Müller was hoofd van de afdeling Bekämpfung Kommunismus bij het Reichssicherheitshauptamt (RSHA) in Berlijn, werd later hoofd van het gehele RSHA en werd daarmee de hoogste leider over de concentratiekampen en daarmee de hoofdverantwoordelijke voor de moord op miljoenen Joden in de gaskamers en vele honderdduizenden gevangenen in de concentratiekampen. Daarmee krijgt het wegwuivende artikel van Barnouw ook nog een antisemitisch karakter. Behalve met Müller werkte Broekhoff ook nauw samen met Bruno Wolff, die in de jaren daarna ook Amsterdam zou bezoeken. Bruno Wolff kreeg in mei 1940 in Den Haag de leiding over de bestrijding van het communisme in Nederland, wat tussen de twee- en drieduizend communisten het leven zou kosten.
16. Ontvoering
17. Onrechtmatige vrijheidsberoving
18. Medeplichtigheid aan moord
In 1935 werd in Amsterdam met hulp van de Amsterdamse politie een Duitse communistische vluchteling door de Gestapo ontvoerd. Enkele Amsterdamse communisten die daarbij aanwezig waren werden gearresteerd, wat onrechtmatige vrijheidsberoving was, omdat er geen enkele aanleiding voor de arrestatie was anders dan de ontvoering te faciliteren. De Duitse vluchteling is waarschijnlijk in Duitsland vermoord.
19. Opdracht tot medewerking tot massamoord
In april 1938 verstuurde de minister van Justitie een ‘Circulaire’ (niet te verwarren met de zogenoemde ‘Aanwijzingen’ uit 1937 en in mei 1938 verspreid) naar alle burgenmeesters, waarin stond dat in geval van een buitenlandse bezetting de politie door moest werken. Daarbij werd geen uitzondering voor de Inlichtingendiensten gemaakt, terwijl in de eerder opgestelde Aanwijzingen voor het ambtenarenkorps wel een uitzondering werd gemaakt voor activiteiten die tegen het landsbelang ingingen of voornamelijk in het belang van de bezetter waren. Met een bezetter had men toen natuurlijk alleen Duitsland op het oog. De opdracht om de Inlichtingendienst voor de Duitsers te laten doorwerken moet gezien worden als een opdracht tot massamoord, aangezien algemeen bekend was dat de Duitsers massaal communisten zouden gaan vermoorden.
Als gevolg van de Circulaire gaven alle burgemeesters van gemeenten met een substantieel aantal communistische inwoners op 15 mei 1940 opdracht aan de respectievelijke gemeentelijke Inlichtingendiensten om voor de Duitse bezetter communistische activiteiten in beeld te brengen. Dit heeft meer dan tweeduizend communisten het leven gekost.
21. Moord
Enige dagen voor de Duitse inval liet de regering 18 NSB’ers arresteren, omdat ze als handlangers van de Duitsers als staatsgevaarlijk werden beschouwd en tijdens een eventuele oorlog de Duitsers van nut konden zijn. Daarnaast werden drie communisten die lid waren van de organisatie Wollweber gearresteerd. Deze communisten moesten tot de meest fervente tegenstanders van Hitler beschouwd worden, maar werden ter demonstratie aan de Duitsers gearresteerd. Hun namen waren in 1937 na een infiltratieactie door Anton van der Waals voor de Rotterdamse Inlichtingendienst bekend geworden (dat Van der Waals, later als Nederlands grootste landverrader beschouwd, een agent van de Inlichtingendienst was werd door geschiedvervalser Lou de Jong verzwegen). De Rotterdamse Inlichtingendienstchef Bennekers leverde de namen aan de Gestapo in Hamburg en daardoor zou voor hun leven gevreesd moeten worden mochten ze in Duitse handen vallen.
De 21 werden samen met een andere groep gevangenen met het terugtrekkend leger mee naar Frankrijk genomen. Daar werden de toegevoegde gevangenen en de NSB’ers vrijgelaten, maar de communisten werden aan de Duitsers uitgeleverd. Een van de communisten was erg bang geworden en verraadde veel over de groep Wollweber aan de Duitsers. De twee anderen werden naar Hamburg overgebracht en daar zwaar gemarteld. Vervolgens werden ze ter dood met de handbijl veroordeeld. Ze werden in 1942 onthoofd. De arrestatie met de bijbehorende uitlevering aan de Duitsers moet als moord beschouwd worden, omdat er absolute zekerheid bestond dat ze door de Duitsers gedood zouden worden.
22. Voorbereiding massamoord
Op 15 mei 1940 gaven de burgemeesters in de grotere gemeenten aan de gemeentelijke Inlichtingendiensten opdracht om de activiteiten van de communisten in beeld te brengen voor de Duitse bezetter en de sinds 1923 lopende politie-infiltraties in de CPN voort te zetten. Het zou landelijk in totaal meer dan duizend communisten het leven kosten.
23. Medewerking aan massamoord
24. Gijzelen
25. Doodsbedreiging
Bij de Duitse inval in de Sovjet Unie werd de Aktion CPN afgekondigd. Daarbij gaf de Duitse bezetter aan de burgemeesters opdracht om bepaalde aantallen communisten aan te wijzen en die vervolgens te arresteren. Iedereen besefte dat ze vermoedelijk vermoord zouden worden. In sommige gemeenten werden zelfs meer dan het gevraagde aantal aangewezen en werden zelfs leden van de RSAP aangewezen en gearresteerd, ondanks dat de Duitsers daar niet om hadden gevraagd. De meeste RSAP’ers werden na twee maanden vrijgelaten, de anderen werden tussen 19 november 1941 en 18 december 1941 naar Neuengamme afgevoerd. Meer dan 95% van de naar Neuengamme afgevoerden is om het leven gekomen.
In Delft wilde Inlichtingendienstman Lukas Bokhove twee communistische broers arresteren, maar die zagen kans over het dak te ontsnappen. Toen arresteerde Bokhove de vader en gijzelde die en dreigde die naar een concentratiekamp te sturen, waar die zeker zou sterven. De broers meldden zich toen en zijn om het leven gekomen. In 1959 kreeg Bokhove een Koninklijke onderscheiding; na protesten van communistische zijde, zei minister van Binnenlandse Zaken Toxopeus dat Bokhove ‘goed’ gehandeld had. Toxopeus en Barnouw zijn kennelijk van hetzelfde bloeddorstige type.
26. Medeplichtigheid massamoord
Op 22 juni 1941 gaf de Duitse bezetter opdracht aan een reeks burgemeesters om lijsten van communisten op te stellen die ze vervolgens moesten laten arresteren. Iedereen moest beseffen dat dit op een massamoord zou uitlopen, maar geen enkele Christelijke of liberale burgemeester had daar problemen mee. De actie zou tegen de vierhonderd communisten het leven kosten (meer dan 95% van de naar Duitsland afgevoerden).
27. Mishandeling
28. Marteling
29. Doodsbedreiging
30. Moord
31. Seksuele voorstellen doen
32. Diefstal
In de periode 1941-1945 hielden leden van de Inlichtingendienst zich bezig met de jacht op communisten. Na arrestatie werden de communisten vaak door leden van de Inlichtingendienst mishandeld en gemarteld, soms in blijvend lichamelijk letsel resulterend. Bij verhoren plaatsten leden van de Inlichtingendienst soms pistolen op het hoofd en haalden de trekker over (het pistool bleek dan ongeladen te zijn). In Den Haag was een Inlichtingendienstman betrokken bij het doodmartelen van de communist Herman Holstege (leuk verzetje hè meneer Barnouw). Aan de achtergebleven communistische vrouwen werden door het Inlichtingendienstpersoneel seksuele voorstellen gedaan in ruil voor een bezoek in de gevangenis of met de suggestie dat ze dat wel lekker zouden vinden omdat hun partner toch niet meer levend zou terugkeren (het is maar gezeur van die communistische vrouwen dat ze niet als troostmeisjes wilde functioneren, toch meneer Barnouw? Het zijn allemaal maar complottheorieën). Bij de arrestaties werden regelmatig waardevolle zaken uit de woningen gestolen, zoals geld, sieraden, fototoestellen, schrijfmachines e.d.
33. Voorbereiding onrechtmatige vrijheidsberoving
In juni 1945 werd de Gestapo-agent en massamoordenaar Crabbendam aangesteld bij Bureau B van het Bureau Nationale Veiligheid dat ten doel had om communisten in de gaten te houden. Als aanbeveling voor zijn aanstelling werd gemeld dat hij dit werk al eerder gedaan had, wat klopte, want in oktober 1940 werd hij door de Sicherheitsdienst in een soortgelijke positie aangesteld, waar hij en massamoord op Haagse communistische verzetsmensen voorbereidde (hierdoor kwamen minimaal honderd mensen om het leven). Hij ging meteen uitzoeken welke verzetsmensen zijn moordenaarsactiviteiten uit 1940-41 overleefd hadden. Pas in het eerste decennium van de 21ste eeuw werd bekend gemaakt dat het doel was om 8000 communisten op lijsten gesteld werden om die te arresteren in geval van een oorlog met de Sovjet Unie. Dit getal werd vervolgens naar benden bijgesteld tot 2000 onder het argument dat het oorspronkelijke plan te duur was. Dit laatste was natuurlijk onzin, want in geval van oorlog tellen kosten niet, want alles wordt toch kapot geschoten. Dit argument maakt duidelijk dat het de bedoeling was om die 8000 communisten bij een gunstige gelegenheid te arresteren en in de voormalige kampen Amersfoort, Vught en Westerbork onder bewaking van voormalige SS’ers op te sluiten.
34. Poging tot staatsgreep
35. Diverse moorden
36. Witwassen van crimineel verkregen geld
37. Smokkel
In 1947 werd de Stichting Opleiding Arbeidskrachten Nederland (SOAN) opgericht onder hoede van de Liberale Staatspartij, die een jaar later zou worden omgevormd tot de VVD. De SOAN was niet wat zijn naam aangaf maar een geheime organisatie met doel het communisme te bestrijden. In de SOAN werd de organisatie Wehrwolf opgenomen. De organisatie Wehrwolf was een eind 1944 opgericht in een samenwerkingsverband tussen geheime diensten van Duitsland, Groot-Brittannië en Nederland om na de oorlog het communisme te bestrijden.
In die organisatie werden onderdelen opgenomen van het Skorzeny-Kommando, een door Hitler gestichte SS-terreur-organisatie. Er zitten bloeddorstige lieden tussen, die soms veel mensen om het leven hebben gebracht waarvan de leider Skorzeny in 1943 Mussolini uit gevangenschap bevrijdde. Een van de SOAN-leden was de wegens massamoord in België ter dood veroordeelde SS’er Pierre Sweerts die ook nog in dienst van de Binnenlandse Veiligheidsdienst kwam.
De SOAN hield zich bezig met smokkel en het in het buitenland te gelde maken van bankbiljetten, diamanten en aandelen die van Joden waren gestolen of uit brandkasten in gebombardeerde huizen waren gehaald. De minister van Financiën verleende vrijstelling van inkomstenbelasting over de hoge salarissen die middels de gestolen goederen aan de leden werden uitbetaald, wat zowel witwassen als diefstal uit de staatskas was.
De leden kregen regelmatig ruzie over de verdeling van de buit, waarbij ze moorden op elkaar niet schuwden. Maar er vielen daarbij ook andere slachtoffers als een priester die in het verzet had gezeten en opsporingsambtenaren. Leden van de SOAN waren betrokken bij de voorbereiding van een op het laatste moment afgelaste staatsgreep, waarvoor in Den Haag al 15.000 militairen klaar stonden. De omzet van deze grootste criminele organisatie uit de Nederlandse geschiedenis ooit, werd geschat op 500 miljoen gulden, omgerekend naar huidige waarde zijn dat enige miljarden Euro. In 1952 ging deze VVD-organisatie over in de geheime dienst Operatiën & Inlichtingen (O&I).
In de jaren negentig kwam aan het licht dat de topcrimineel Sam Klepper beschikte over oorlogswapens uit geheime opslagplaatsen van de uit de criminele organisatie SOAN voortgekomen O&I. Waar de miljoenen guldens, die daar ook opgeslagen lagen, gebleven zijn is niet bekend. Wel weten we dat de leiding in handen van de mensenrechtenactivist Max van der Stoel was. O&I werkte in Europees verband onder andere samen met het Italiaanse Gladio, die bomaanslagen in Milaan en Bologna pleegde en waarbij meer dan honderd mensen om het leven kwamen. De schuld in voor deze aanslagen werd in eerste instantie bij militante linkse groeperingen gelegd. Ook pleegde Gladio de moord op de voormalige premier Aldo Moro, waarvan links uiteraard ook de schuld kreeg. Wat was die PvdA-mensenrechtenactivist Van der Stoel toch een edelmoedig en moreel hoogstaand persoon.
38. Verduistering
De Haagse burgemeester Visser roofde geld uit het in beslag genomen vermogen van een NSB’er met het doel anticommunistische activiteiten van de SOIAN te financieren en zijn eigen portemonnee te spekken.
39. Inbraak of insluiping
De Binnenlandse Veiligheidsdienst ging ertoe over om prominente communisten als de Judisch-Bolschewistische Paul de Groot af te luisteren. Daarvoor werd zijn woning onrechtmatig betreden om een reeks van afluisterapparatuur te plaatsen. Ik denk dat de heer Barnouw wel opwindende fantasieën krijgt bij de wetenschap dat de BVD-ambtenaren zaten te genieten van de poep-, pies- en seksgeluiden die van in de wc en de slaapkamer geplaatste afluisterapparatuur bij de BVD binnenkwamen.
40. Beroepsverboden
41. Ontzegging vrijheid van meningsuiting
Overheidsfuncties werd voor leden van de CPN en een reeks andere partijen verboden verklaard. De overheid deelde die liever toe aan mensen met een fascistische achtergrond (ex-SS’ers, ex NSB’ers enz.) Door dit verbod werden functies als postbode, straatveger, monteur bij het GEB, tramconducteur, treinmachinist, leraar e.d. verboden. Een aantal mensen werd ontslagen en anderen konden geen baan binnen hun beroepsachtergrond krijgen. Doordat lang niet altijd de politieke achtergrond werd gecontroleerd, kregen velen toch zo een functie, maar werden vervolgens beperkt in hun vrije meningsuiting (ook in de privésfeer), omdat die tot ontslag kon leiden.
42. Verkiezingsfraude
43. Meineed en geplande meineed
44. Buitenlandse mogendheid Tweede Kamerzetel proberen toe te spelen.
De Amerikaanse geheime dienst CIA had controle over minstens een Tweede Kamerzetel door hun contact met Gerben Wagenaar. Daarmee pleegde Wagenaar meineed bij zijn installatie als Kamerlid. In 1958 bewerkstelligde de CIA in samenwerking met de BVD de afsplitsing van De Bruggroep van de CPN in de Tweede Kamer, waarmee de CIA gedeeltelijk controle over meerdere zetels kreeg. In 1959 werd door de combinatie BVD-CIA de Socialistische Werkerspartij (SWP) opgericht, die vervolgens aan de Tweede Kamerverkiezingen meedeed. Dit beïnvloedde de uitslag van de verkiezingen waardoor sprake is van verkiezingsfraude. Als de SWP zetels had behaald dan zouden de verkozenen meineed hebben gepleegd als ze bij de installatie moesten verklaren dat ze geen beloftes hadden gedaan om verkozen te worden.
Barnouw suggereert dat ik ten onrechte beweerd heb dat de massamoord op de Haagse communisten onder de leiding van de Haagse Politie Inlichtingendienst na de oorlog verdoezeld werd. Ik daag de heer Barnouw uit om enige publicatie van voor de verschijning van mijn boek aan te wijzen waar de massamoord beschreven werd. NIOD-historici als De Jong en Barnouw hebben nooit een letter aan deze massamoord gewijd, terwijl de informatie voor hen makkelijk toegankelijk was. Het is een vorm van geschiedvervalsing.
Het is niet alleen het NIOD dat de geschiedschrijving van de communisten slecht verricht. Maar dat gebeurt ook door andere historici. Ik wijs daarbij op het zwaar gesubsidieerde boek van Bart van den Boom ‘Den Haag in de Tweede Wereldoorlog’, waarin hij schrijft dat in Den Haag onder de communisten minstens 15 mensen om het leven kwamen. Ik vind er 279 voor de regio Den Haag en als ik me beperk tot louter de gemeente Den Haag en de verlaat na de oorlog overledenen weglaat, kom ik op 191. Stel je voor dat je dezelfde verhouding op Joodse slachtoffers toepast en schrijft dat er gedurende de Tweede Wereldoorlog minstens een half miljoen Joden werden vermoord of dat er in Nederland minstens 8,000 Joden om het leven zijn gekomen, dan is de wereld te klein. Dan word je van discriminatie en antisemitisme beschuldigd, ondanks dat de wiskundig bewering juist is.
Natuurlijk zou zoiets een vorm van geschiedvervalsing zijn, want het wekt een totaal verkeerde indruk. Maar bij de beschrijving van wat de communisten overkomen is vinden NIOD-medewerkers als Barnouw dat gewoon en hij noemt goed onderbouwde kritiek daarop ‘complottheorie’. Maar in mijn ogen is deze NIOD-historicus met zo een commentaar op mijn kritiek op de Nederlandse geschiedschrijving een geschiedvervalser. Maar Van den Boom past een truc toe door zich te beperken tot alleen tot de gearresteerden uit 1941, een meer subtiele geschiedvervalsing door verzwijgen. Maar ook dan is het aantal slachtoffers nog steeds vier keer zoveel. Als je Van den Boom’s truc toepast op Joodse slachtoffers en schrijft dat in 1942 minstens 5,000 vermoord werden en de latere moorden niet noemt, dan wordt de geschiedvervalsing alleen maar sterker.
En als ik het toch over boeken heb, wijs ik op het voortreffelijke boek ‘Dienaren van het gezag’ van de hand van Guus Meershoek. Daarin komt het zinnetje voor: ‘Het communistische blad De Waarheid publiceerde na de Februaristaking gedurende een vol jaar in het geheel niet over de maatregelen tegen de Joden.’ Het boek gaat over iets anders dan communisme en de tekst is binnen het kader van het boek volkomen misplaatst. Maar het is ook volkomen onjuist. Het lijkt er op dat iemand in zijn omgeving erop aangedrongen heeft deze misplaatste anticommunistische passage op te nemen. Dan krijg ik het gevoeld dat het opgelegd is door zijn promotor de rabiaat anticommunistische Blom, directeur van een instituut dat ervaring heeft in anticommunistische geschiedvervalsing. En als deze promotor er niet op aangedrongen heeft, dan had hij er zorg voor moeten dragen dat zo een onjuistheid niet werd opgenomen.
In mijn boek ‘Vuile oorlog in Den Haag’ wees ik er al op, waarbij ik een summiere telling van het aantal artikelen met betrekking tot de Joden in De Waarheid als documentatie gebruikte. Nu de Koninklijke Bibliotheek de zoekmachine Delpher beschikbaar heeft gesteld kan ik het onderzoek makkelijk veel beter over doen. Dan vind ik vanaf 1 maart 1941 in landelijke edities van De Waarheid 328 artikelen (waarvan veel in het eerste jaar na de Februaristaking), Vrij Nederland 108, Het Parool 319 en Trouw 254 artikelen (als regionale edities meegenomen worden, ontstaan er veel dubbeltellingen). Je ziet dus niet alleen dat de bewering totaal onjuist is, maar dat de communisten er van alle verzetskranten de meeste aandacht aan besteedden. Kortom, hier is sprake van een uiterst kwalijke discriminerende geschiedvervalsing: ‘complottheorie’ volgens oppergeschiedvervalser Barnouw.
Verder stelt Barnouw dat ik geen mededogen met andere slachtoffers heb. Dit is werkelijk een absurde leugen. In mijn boek noem ik andere slachtoffers waar dat past in de context, zoals de slachtoffers van de massaexecutie in Varsseveld en andere massaexecuties en ook de slachtoffers van Reinder Zwolsman, die in de valse geschiedschrijving door het NIOD verzwegen worden. Het is in de wetenschap gebruikelijk om alleen andere zaken te noemen als dat binnen de context past. En daardoor noem ik binnen de context de slachtoffers onder de Joden, Stijkelgroep, de verzetsgroep Karl, het Nederlands Oranjeleger, de Jehova’s getuigen etc.
Als je alleen onderzoek naar een beperkt aspect, kun je niet een volledig beeld over de andere aspecten geven en dan maak je fouten zoals die van Meershoek. Alleen in werken waarin een integraal beeld wordt weergeven, zoals het omvangrijke werk van De Jong, behoren alle relevante groepen weergegeven te worden met alle relevante feiten. In het werk van De Jong zul je nauwelijks iets vinden over het lijden van de communisten. Zelfs het aantal slachtoffers wordt niet vermeld, zodat dat nu nog steeds onbekend is. De Jong schrijft dat de Haagse Politie Inlichtingendienst zich ‘misdragen’ heeft, wat een walgelijke omschrijving van het ernstig mishandelen, (dood)-martelen en seksuele wangedrag is.
Nooit heb ik Barnouw kunnen betrappen op enig mededogen met het lijden van communisten. Ik heb de massamoord in Den Haag beschreven, maar nu moeten soortgelijke massamoorden in Amsterdam, Rotterdam, de provincie Groningen en elders nog beschreven worden. Maar daar hebben NIOD-lieden als Barnouw totaal geen belangstelling voor. Ze durven niet meer omdat ze de kritiek vrezen dat er sprake is van vijftig jaar plichtsverzuim door luie NIOD-lieden die een mooi salaris opstrijken en niet zoals ik meer dan vijftienduizend Euro uit eigen zak hoeven op te hoesten om een onbetaald onderzoek te kunnen doen.
De NIOD-houding is ook een vorm van discriminatie. Alle groeperingen met enige relevantie uit het verzet worden in het werk beschreven. Alle soorten slachtoffers worden beschreven. Maar alleen over de communisten, veruit de grootste verzetsorganisatie, wordt slecht en deels onjuist beschreven. Alle grotere groepen slachtoffers worden beschreven, maar de slachtoffers onder de communisten worden nauwelijks genoemd. De nabestaanden van de communistische verzetsmensen moeten op eigen kosten uitzoeken wat er gebeurd is, terwijl de anderen het op een door de overheid betaald presenteerblaadje aangeboden krijgen.
Barnouw toont een diepe haat tegen de duizenden communistische verzetsmensen die hun leven gewaagd en gegeven hebben en vaak hun gezondheid geofferd hebben om duizenden Joden het leven te redden door hen te voorzien van valse persoonsbewijzen en behulpzaam te zijn bij het onderduiken en hun middels geld en valse bonkaarten in leven te houden. Ondanks zijn afkomst gedraagt Barnouw zich als een rabiate antisemiet.
Barnouw over Nederlandse Spoorwegen
In De Volkskrant van 15 september 2019 las ik een recensie van een boek van de hand van Barnouw. Ik citeer uit dat artikel:
David Barnouw, initiatiefnemer en co-auteur van het boek over NS in oorlogstijd, beticht de nazaten van verzetsstrijders ervan te willen ‘meeliften’ met de regeling voor holocaustslachtoffers. ‘Het morele gebaar van de NS is bedoeld voor slachtoffers van systematische massavernietiging. Verzetsstrijders of dwangarbeiders behoren daar niet toe. Daarmee ontken ik niet dat deze mensen en hun nazaten hebben geleden. Maar hun lot is echt onvergelijkbaar met dat van een bevolkingsgroep die de nazi’s hebben willen uitroeien, of met dat van de nazaten die ouders, opa’s, oma’s, neefjes en nichtjes hebben moeten missen.’
Ik neem aan dat de auteur van het artikel een correcte weergave geeft. Ik becommentarieer:
- Het morele gebaar van de NS is bedoeld voor slachtoffers van systematische massavernietiging. Verzetsstrijders of dwangarbeiders behoren daar niet toe.
Elders heb ik gelezen dat de Spoorwegen alleen slachtoffers van een genocide, massavernietiging, een tegemoetkoming wilde geven. Er hebben in Nederland vijf massavernietigingen plaats gevonden, met ieder hun eigen specifieke omstandigheden. Geordend naar omvang, waarbij ik de geschatte aantallen en percentages doden aangeef: 1. Joden (105.000 = 70%), 2. communisten (2.000-3.000 = 20-30%), 3. mannelijke Puttenaren (600 = 20%), 4. Roma en Sinti (200 = 10%), 5. Jehova’s Getuigen (150 = 20%).
Voor de communisten geldt iets speciaals: de vervolging gebeurde op initiatief van de Nederlandse overheid en werd grotendeels door personeel van de Inlichtingendiensten gedaan. Verder was er voor de communisten net zoals voor de Joden een speciaal Referat van de Sicherheitsdienst in eerste instantie onder leiding van een Gestapo-man waarmee de Inlichtingendiensten al in 1935 een samenwerking waren aangegaan voor de vervolging van communisten.
Over het begin van de vervolging van de Nederlandse communisten kunnen verschillende jaartallen aangehouden worden: 1918 (oprichting Centrale Inlichtingendienst), 1922 (oprichting Internationale Kriminalpolizeiliche Kommission, 1923 (begin infiltratie door Inlichtingendiensten), 1924 (minister van Justitie definieert communisten als een soort Untermenschen die per definitie misdadigers zijn), 1935 (samenwerking met Gestapo), 15 mei 1940 (start opsporing communisten en eerste arrestaties).
Na de oorlog werd de vervolging voortgezet door beroepsverboden en bedreiging met massale opsluiting in kampen. Zo geredeneerd zouden communisten, ook de Joodse, de eersten moeten zijn die een tegemoetkoming moeten krijgen, want de Spoorwegen is van de Nederlandse staat, was vroeger een staatsbedrijf, terwijl de Nederlandse staat grote schuld heeft bij de massamoord op communisten. Naar mijn mening zij alle vijf groepen slachtoffer van een genocide en als genocide het sleutelwoord voor de tegemoetkoming is moeten ze het allemaal krijgen. Het alleen toekennen aan Joden is discriminatie op basis van afkomst, gewoonlijk gekwalificeerd als racisme. Als communisten en andere verzetsmensen uitgesloten moeten worden, dan moeten Joodse verzetsmensen ook uitgesloten worden. Dat wordt op racistische groenden niet gedaan. De keuze van de NS is in strijd met artikel één van de grondwet.
- Het morele gebaar van de NS is bedoeld voor slachtoffers van systematische massavernietiging. Verzetsstrijders of dwangarbeiders behoren daar niet toe.
Als de dood van meerdere familieleden het criterium is, dan moet je aan iedereen die meerdere familieleden verloren heeft een tegemoetkoming geven. Dat zullen in de meeste gevallen Joodse slachtoffers zijn, maar niet alle Joodse slachtoffers. Daarnaast zijn er onder de communisten en Puttenaren ook gevallen, waarbij veel slachtoffers binnen een familie gevallen zijn. Die behoor je dan ook mee te nemen. Zo werkt dat in een land waar geen discriminatie op basis van afkomst wordt geacht voor te komen
- Maar hun lot is echt onvergelijkbaar
Bij de Joden is inderdaad sprake van een bijna unieke situatie dat ze vaak een groot deel van hun familie hebben moeten missen. De dood van veel familieleden is een groot gemis en de wetenschap dat ze vermoord zijn vreet psychisch aan je.
De meeste Joden zijn op een snelle wijze vergast en hebben soms niet en vaak maar heel kort beseft dat ze vermoord werden. Verzetsmensen, ook Joodse, werden langzaam vermoord en zaten soms maandenlang uit te kijken naar hun langzame dood of de snelle dood door een vuurpeloton. Dat is een andere vorm van lijden die op een andere manier psychisch aan de nabestaanden vreet. En de familieleden die te maken kregen met lichamelijk en psychisch zwaar getraumatiseerden terugkerenden uit de concentratiekampen, vooral uit uitzonderlijk zware concentratiekampen als Neuengamme, Groß-Rosen of Natzweiler, hebben zwaar te lijden gehad. Eigenlijk hebben die hun verwant ook verloren, want de terugkerenden waren totaal andere personen geworden. Dit kwam vooral onder communisten en Jehova’s Getuigen voor, omdat die veel langer dan terugkerende Joden gevangen hebben gezeten en soms ook nog in die extra zware concentratiekampen.
Bij de keuze die de NS nu maakt, waar Barnouw zich achter schaart, krijgen Joodse slachtoffers die tot het verzet behoorden wel een tegemoetkoming. Tegelijkertijd worden uit dezelfde verzetsgroep gearresteerden die in een concentratiekamp precies hetzelfde lot ondergingen als hun Joodse kameraden uitgesloten. Deze houding is een typisch voorbeeld van minachting en verachting van verzetsmensen die onder andere probeerden hun Joodse medemensen te beschermen en te hulp te komen. En het is een voorbeeld van onwettig racisme.
De keuze op racistische grondslag leidt tot enkele merkwaardige onrechtvaardigheden:
- Ik ken een geval van een verzetsman die onjuist door de Inlichtingendienst als Jood werd gekwalificeerd. Hij werd daardoor in Auschwitz vergast. Hij komt op racistische gronden niet voor een tegemoetkoming in aanmerking.
- Ik ken een geval van een verzetsman van Joodse afkomst, die door de Inlichtingendienst ook als Jood werd aangemerkt, maar waarvoor de toevoeging ‘Jude’ op een of andere manier van een transportlijst verdween. Hij kreeg in de concentratiekampen precies dezelfde behandeling als zijn strijdmakkers. Hij komt wel voor een tegemoetkoming in aanmerking, maar zijn strijdmakkers op racistische grondslag niet.
- In juni 1942 werden 45 Nederlandse communisten in Bernburg met koolmonoxide vergast. Ze waren door Nederlandse burgemeesters en Nederlandse Inlichtingendiensten in juni 1941 geselecteerd om vermoord te worden. Er zat een flink contigent Joden tussen, maar de meerderheid was niet-Joods. De Joden komen voor een tegemoetkoming in aanmerking de anderen niet.
Keuzes op racistische grondslag leiden tot grote onrechtvaardigheden en krankzinnige beslissingen. Alleen een criterium zonder racistische grondslag kan dat voorkomen.
De Nederlandse grondwet schrijft voor dat iedereen in gelijke omstandigheden op gelijke wijze behandeld moet worden; er mag geen onderscheid op basis van afkomst gemaakt worden. Dus:
- Als het criterium onrechtmatig treintransport is, dan moeten alle gedeporteerden een tegemoetkoming krijgen;
- Als het criterium genocide is, dan moeten alle vijf groepen genocideslachtoffers een tegemoetkoming krijgen;
- Als het criterium medewerking aan massamoord is, dan moeten getransporteerden naar Auschwitz en Sobibor uitgesloten worden, want de NS wist niet dat er een genocide zou plaatsvinden. De getransporteerden naar de andere Duitse concentratiekampen, ook Joodse, behoren dan wel een tegemoetkoming te krijgen, want na juni 1941 was het algemeen bekend dat daar massaal Nederlanders vermoord werden.
- Als het criterium vervolging door de Nederlandse staat is, dan moeten alleen communisten een tegemoetkoming krijgen;
- Als het criterium moord is, dan moeten alle nabestaanden van vermoorden een uitkering krijgen.
- Als je selecteert op Joods en knarsetandend ook Roma en Sinti accepteert, nota bene onafhankelijk van het feit of je per trein of vrachtauto getransporteerd werd, dan ben je racistisch bezig.
Barnouw verweet mij dat ik geen passie met andere dan communistische slachtoffers zou hebben, maar hier is nou een typisch voorbeeld dat Barnouw nou juist geen respect voor andere dan Joodse slachtoffers heef. In mijn ogen is hij een racist.
Naar mijn mening behoren allen die naar een concentratiekamp werden getransporteerd voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, ook als aan de overbrenging naar een concentratiekamp een strafbaar feit naar Nederlands recht ten grondslag lag. Degenen voor de Arbeitseinsatz komen naar mijn mening niet in aanmerking. Naar het geldende oorlogsrecht waren die tewerkstellingen toegestaan, ondanks dat de omstandigheden soms erbarmelijk waren. Voor de oorlog dwong de Nederlandse overheid soms ook werklozen om in Nazi-Duitsland te gaan werken op straffe van intrekking van de uitkering.
Enkele zaken die bij Lou de Jong totaal niet kloppen
Wanneer ik de publicaties van het NIOD lees, vooral het werk van Lou de Jong, kom ik veel onjuistheden tegen: weglatingen, verdraaiingen, volledige onjuistheden. Ik heb maar ongeveer 1‰ van het grootste werk van Lou de Jong in mijn eigen onderzoek kunnen controleren, zodat ik in feite alleen maar twee onderwerpen heb kunnen controleren: de communisten en daarbij vooral de Haagse communisten en Reinder Zwolsman c.s. Over de rest kan ik geen uitspraak doen. Geen enkel historisch onderzoek is foutloos. Enerzijds doordat niet alle bronnen beschikbaar zijn en anderzijds dat er vergissingen en gemaakt worden en er problemen bij de interpretatie van cryptisch omschreven zaken zijn.
Daarom ga ik alleen op belangrijkere zaken, waarover verwacht mag worden dat die meer diepgaand onderzocht zijn. Bij vergissingen mag men verwachten dat er een soort evenwicht bestaat tussen gunstige en ongunstige onjuistheden over bepaalde personen, groepen of instanties. Bij het lezen van het werk van De Jong en andere publicaties van het NIOD over deze onderwerpen valt op dat alle onjuistheden negatief voor de communisten uitpakken en positief voor de Inlichtingendiensten, politie en hoge politici. In mijn ogen komen de vele onjuistheden, die systematisch dezelfde groep in de geschiedschrijving benadelen en de overheid en Inlichtingendienst bevoordelen, over als een vorm van bewuste geschiedvervalsing om de overheid van schuld vrij te pleiten.
Hieronder geef ik de mij opgevallen belangrijke onjuistheden over de geschiedkundige beschrijving van communisten en Zwolsman op:
- Aanloop naar, oprichting en samenstelling van Documentatiedienst
Deel 5, blz. 465:
Een functie, overeenkomend met die van de ‘Nieuwe Doelenstraat’ in Amsterdam, werd in Den Haag vervuld door de z.g. Documentatiedienst die op 1 januari ‘41 door hoofdcommissaris mr. P. M. C. J. Hamer gevormd werd uit het personeel van de vroegere inlichtingendienst met toevoeging van een aantal N S B ’ers. Ook deze Documentatiedienst, die de inspecteur van politie C. Simon, een felle Nazi, aan het hoofd had, werd eenvoudig een verlengstuk van de Sicherheitspolizei; zo regelmatig en zo veelvuldig kreeg hij hier opdrachten van, dat het noodzakelijk bleek, een aparte verbindingsofficier te benoemen.
Fout 1: De Documentatiedienst werd per 25 november 1940 opgericht en niet per 1 januari 1941. [bron: Haags Politiearchief, inventarisnummer 546, Mededelingen van het hoofdcommissariaat, 22-11-1940]
Fout 2: De eerste chef van de Documentatiedienst was Johann Gottlieb Crabbendam en niet C. Simon [bron: Haags Politiearchief, inventarisnummer 546, Mededelingen van het hoofdcommissariaat, 22-11-1940]. Omdat dit feit op diverse plekken in de door De Jong geraadpleegde bronnen voorkomt, lijkt dit sterk op een bewuste geschiedvervalsing om de leider van de afdeling communistenvervolging bij de naoorlogse Binnenlandse Veiligheidsdienst in bescherming te nemen. De naam van de massamoordenaar Crabbendam komt zelfs in het geheel niet voor in het werk van De Jong!
Fout 3: De tweede chef van de Documentatiedienst was Friedrich Wilhelm Simon en niet C. Simon. [bron: Haags Politiearchief, inventarisnummer 546, Mededelingen van het hoofdcommissariaat, 2-4-1940]
Fout 4: De verbindingsofficier Jan Frederik Everardus Hopman werd per 27 juli 1940 door hoofdcommissaris Van der Meij aangewezen als verbindingsofficier en niet door Hamer in 1941. [bron: Haags Politiearchief, inventarisnummer 546, Mededelingen van het hoofdcommissariaat, 29-7-1940]
Fout 5: Friedrich Wilhelm Simon werd per 3 april 1941 als chef van de Documentatiedienst benoemd en niet per 1 januari. [bron: Haags Politiearchief, inventarisnummer 546, Mededelingen van het hoofdcommissariaat, 2-4-1940]
Fout 6: Bij de oprichting van de Documentatiedienst werden voornamelijk politiemannen toegevoegd die ooit voor de Inlichtingendienst hadden gewerkt, maar ook enkele andere politiemannen. Pas in een later stadium, vooral na april 1941 werden de meeste niet-NSB’ers vervangen door NSB’ers; het is dus niet zo dat meteen bij de oprichting alleen NSB’ers aan de Inlichtingendienst werden toegevoegd. [bron: Haags Politiearchief, inventarisnummer 546, Mededelingen van het hoofdcommissariaat, 22-11-1940 en een reeks mededelingen uit 1941]
Dit zijn wel erg veel fouten in zo een kort alinea gemaakt door een beroepshistoricus met een uitgebreide staf. Mijn indruk is dat Lou de Jong de fouten opzettelijk introduceerde om verwarring te zaaien en zo Crabbendam, het latere afdelingshoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst, uit de wind wilde houden. Crabbendam had de Geus Elders aan de Sicherheitsdienst uitgeleverd en leiding gegeven aan het oprollen van de Stijkelgroep [bron: Haags Politiearchief, inventarisnummers 4568 en 4938, proces-verbaal van onderzoek door Van Laere naar de groep rond Johan Aaldrik Stijkel], het oprollen van het communistische verzet en verder onderzoek naar De Geuzen [bron: Haags Politiearchief, inventarisnummers 4568 en 4938, processen-verbaal 14 en 23, onderzoek naar George Elders van De Geuzen]. De naam Crabbendam komt in de werken van De Jong niet voor. En dat is vreemd, omdat hij in 1940-41 een zeer kwalijke rol speelde en vervolgens na de oorlog een sleutelpositie ging spelen bij de bestrijding van het communisme, waarbij hij veel uit de concentratiekampen teruggekeerde verzetsmensen in een moeilijke positie bracht.
- De moord op de in mei 1940 gearresteerde leden van de groep Wollweber
De Jong schreef dat de Gestapo de door het leger naar Frankrijk overgebrachte Feij, Proost en Van den Hoonaard van het Nederlandse leger overnam, wat een cryptische omschrijving van de overlevering is terwijl andere leden van de grote groep mensen (18 NSB’ers plus een onbekend aantal anderen) door het leger vrijgelaten werden. De ‘overlevering’ was puur moord.
- De moord op de in mei 1940 gearresteerde leden van de groep Wollweber
De Jong schreef er niet over dat de groep Wollweber een van de vier eerste verzetsgroepen was, die vanaf 15 mei 1940 in verzet gingen (CPN, RSAP, Wollweber en de Geuzen). Dit is uiterst relevant omdat Wollweber de veruit allerbelangrijkste, maar niet spectaculaire, verzetsdaad op zijn naam heeft staan. De groep Wollweber seinde in augustus/september 1940 naar Moskou door dat de meubelfabrikant Pander duizenden onderstellen voor transportvliegtuigen om in de sneeuw te kunnen landen maakte. Hieruit kon worden opgemaakt dat de Duitsers zich opmaakten voor een winteroorlog tegen de Sovjet Unie.
Historici zijn het er niet over eens of Stalin van de vroeg waarschuwingen gebruik hebben gemaakt. Maar als hij er gebruik van had gemaakt, dan was deze mededeling misschien wel van beslissende invloed op het verloop en de afloop van de gehele Tweede Wereldoorlog. Zelfs als Stalin er niet gebruik van had gemaakt, was dit een van de belangrijkste gegevens in de geschiedschrijving over de Tweede Wereldoorlog. Het gegeven wordt vermeld in een verklaring van Nico Wijnen die zich bij het NIOD bevindt. Een goed en eerlijk historicus had er verder onderzoek naar gedaan en veel aanvullende informatie in het archief van de firma Pander kunnen vinden. Het NIOD is altijd blijven ontkennen dat de groep Wollweber verzet heeft gepleegd.
- Verraad van communistisch verzet door Inlichtingendiensten
De Jong verzweeg de infiltratie van de CPN door de Inlichtingendienstinfiltrant Van Soolingen. Uit naoorlogse krantenartikelen behoorde hij te weten dat deze infiltratie sinds 1923 liep en in maart 1945 nog steeds doorliep. Uit een proces-verbaal over verklaringen door Inlichtingendienstman Pegels was duidelijk dat de infiltratie in mei / juni 1940 werd voortgezet. Dat hij de opdracht daarvoor door burgemeester De Monchy over het hoofd zag, kan ik begrijpen.
De Jong noemt niet dat het communistisch verzet in Delft in mei-juli1942 werd opgerold door toedoen van de voormalige inlichtingendienstman Veefkind, die dat deed op basis van een tip van de vooroorlogse inlichtingendienstinfiltrant Van Soolingen (het resulteerde in acht doden). Ook noemt hij niet dat verschillende leden van de Inlichtingendienst de Joodse leider Jaap Boekman van het heropgerichte Haags communistisch verzet in de val lieten lopen. Daarbij speelde de voormalige inlichtingendienstman Veefkind als doorgeefluik van het verraad door de inlichtingendienstinfiltrant Van Soolingen (het resulteerde in 14 doden).
Ook vermeldt De Jong niets over de activiteiten van de Inlichtingendiensten van Amsterdam (onder andere bij de massa-arrestaties na de Februaristaking), Rotterdam (onder andere bij de massa-arrestaties eind 1941), Utrecht, Groningen enz. Hij vermeldt ook niet dat de arrestaties in 1941 Den Haag ook waren gebaseerd op de infiltratie door een infiltrant van de Haagse Politie Inlichtingendienst, maar dat kan ik begrijpen, omdat in de bronnen die hij onder ogen heeft gehad maar een vage aanduiding daarover staat. Maar de andere activiteiten van Van Soolingen had hij kunnen lezen in het dossier van Veefkind, dat hij speciaal gekopieerd had: hij kende dat dus!
Ook schrijft De Jong niets over de rol van de diverse gemeentelijke Inlichtingendiensten bij de massa-arrestaties naar aanleiding van de april-meistakingen in 1943. Van de vele gefusilleerden was een belangrijk deel communist (staken was een typisch communistisch strijdmiddel).
- Moord op Herman Holstege
De Jong vermeldde niet dat Inlichtingendienstman Veefkind aanwezig was bij gruwelijke doodmartelen van Herman Holstege. In diverse proces-verbalen wordt door twee oorgetuigen in buurcellen melding van dit feit gemaakt. In diverse door De Jong geraadpleegde processen-verbaal wordt daar melding van gemaakt.
- Organisatie van de Februaristaking
De Jong vervalste de beschrijving van de organisatie van de Februaristaking. Hij beschrijft dat het initiatief van Piet Nak uitging. De werkelijkheid is dat de organisatie in december door het leidende drietal van de CPN in beweging werd gesteld, met als doel onder andere hogere lonen en een betere voedselvoorziening. Pas op het laatste moment werd het omgevormd tot een protest tegen de razzia van 22 februari 1941 waarbij meer dan 400 Joden werden opgepakt en via Schoorl naar Buchenwald afgevoerd en later naar Mauthausen, waar ze bijna allemaal vermoord werden, en tegen de discriminatie van en walgelijke praktijken tegen Joden.
Het meest duidelijk dat de organisatie al veel eerder op poten werd gezet, blijkt uit het feit dat de Duitsers de bij de razzia van 22 februari 1941 opgepakte Joodse verzetsman Gerrit Blom uit Buchenwald terughaalden om hem te berechten voor het organiseren van de Februaristaking. Blom was daar na een verblijf van een paar dagen in kamp Schoorl terecht gekomen. De Jong, nagenoeg alle historici en nagenoeg alle dagbladen willen ons de krankzinnig idiote bewering doen geloven dat Gerrit Blom vanuit gevangenschap in Schoorl een van de organisatoren was van de staking als protest tegen zijn eigen arrestatie.
Piet Nak was met ongeveer twintig anderen een van de hulpjes van de organisatie van de Februaristaking. Piet Nak werd na marteling door de Duitsers vrijgelaten, terwijl de meeste andere hulpjes na marteling tot een langdurig verblijf in Duitse gevangenissen veroordeeld werden (een van hen zou in zijn cel vermoord worden). De enige reden dat De Jong Nak op een voetstuk plaatste, was dat hij de enige was die na de oorlog de CPN verliet.
Dat de organisatie van de Februaristaking op 22 februari 1941 al in gang was gezet blijkt uit het volgende aan Seyß-Inquart gerichte verslag van 1 april 1941, waarin vermeld staat dat een V-Mann vanuit binnen de CPN aan de Sicherheitsdienst gegevens doorgeeft. Verder staat op blz. 4 een mededeling dat de CPN al op 22 februari, de dag van de razzia, over de Februaristaking vergaderde, zodat de bewering dat Piet Bak op 23 februari de staking organiseerde onzin is.
[…]
Twee fragmenten uit een voor Seyß-Inquart bestemd rapport. Het rapport is afkomstig uit het archief van de Binnenlandse Veiligheidsdienst en omstreeks 2005 is door de AIVD een kopie aan mij verstrekt. De AIVD heeft drie namen witgelakt, want die wil niet dat de namen van deze veroordeeld verzetsmensen bekend worden. (het laatste woord ‘seien’ staat op een volgende niet weergegeven bladzijde).
De vertaling van de laatste alinea luidt (het laatste woord ‘seien’ staat op een volgende niet weergegeven bladzijde): ‘Dat de stakingsoproep al op 22.2.41 onderwerp van discussie van leidende functionarissen van de sectie “Jordaan-Binnenstad was, bewijzen de verhoren van de inmiddels gevonniste XXX, XXX en XXX. De drie genoemden zijn het op 22.2.41 in een café erover eens geworden, dat de voorbereidingen voor de op 25 en 26 februari ten uitvoer te brengen staking onmiddellijk aangepakt moeten worden.’
- Arrestatie van Tjerk Kloostra
De Jong vermeldde niet dat Tjerk Kloostra door de Haagse politie gearresteerd werd en dat hij door een Haagse politieman door het hoofd geschoten werd, nadat hij al min of meer onder controle was. Het was puur moord door de Haagse politie. Het blijkt allemaal uit de proces-verbalen die over de verklaringen van de diverse betrokken politiemannen waren opgesteld.
- Verraad van verzetsgroep in Helvoirt door Inlichtingendienstmannen
De Jong vermeldde niet de betrokkenheid van een drietal voormalige inlichtingendienstmannen bij de massamoord in Helvoirt, die vijftien mensen het leven heeft gekost. Het ging hierbij om een door de Duitse contraspionage in scene gezette wapendropping, waarmee een (niet-communistische) verzetsgroep in de val werd gelokt en ter plekke geëxecuteerd.
In feite is bij Lou de Jong alle informatie waar het personeel van de voormalige Haagse Politie Inlichtingendienst bij betrokken was fout, gemanipuleerd of zijn de essenties verzwegen. Daarbij gaat het niet om kleinigheden, maar zaken waarbij enkele honderden mensen (communisten, Joden, andere verzetsmensen, geheime agenten) zijn omgekomen.
- Englandspiel
De Jong vermeldde niet dat de Duitse contraspionage bij het Englandspiel gesteund werden door vijf leden van de Haagse Politie Inlichtingendienst, waarvan er zelfs een na de oorlog bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst kwam te werken.
- Hendrik Maria Antonius Alsem
Op de bladzijden 402-410 van deel 10b van zijn werk “Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog” wekte Lou de Jong de indruk dat Henk Alsem een integere verzetsman is. In wekelijkheid was het een corrupt figuur die banden onderhield met de Sicherheitsdienst, vooral met de uiterst corrupte Fritz Hillesheim. Op Dolle Dinsdag werd het hem te heet onder de voeten en stichtte hij een eigen ‘verzetsorganisatie’ die ‘Korps Admiraal Doorman’ gedoopt werd. Hij stelde ledenlijsten op aan de hand van leerlingenlijsten van het Haagsch Lyceum; het is de vraag of de leerlingen dat wisten en zin hadden in een avontuurtje of dat het gewoon helemaal buiten hen omging [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 260, proces-verbaal van verhoor van Bernard Ignatius ter Heijden]. Hij had in een mum van tijd 500 man in zijn ‘verzetsgroep’. Het zou daarmee na het communistisch verzet de op een na grootste verzetsgroep van Nederland zijn geweest.
Deze zogenaamde verzetsgroep heeft nooit enige verzetsdaad gepleegd om de eenvoudige reden dat de zogenaamde leden niet wisten dat ze in een zogenaamde verzetsgroep waren opgenomen, het was een van de vele groepen gesticht door mensen die bang werden voor het eind van de oorlog en zich door zogenaamde verzetsactiviteiten schoon probeerden te wassen. Begin 1945 verbood Zwolsman hem nog groepjes te vormen, waarna Alsem klaagde: “Ik vind het gemeen, dat jullie mij de kans ontnemen om rooverhoofdmannetje te spelen.” [bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, inventarisnummer 68541,
dossier Reinder Zwolsman, proces-verbaal van 11-2-1946 door Arend Japin]
Henk Alsem was in 1928 door de koloniale regering in Nederlandsch Indië het land uitgezet, omdat hij na een faillissement zonder middelen van bestaan was, maar corruptie spelde ook een rol [zie krantenberichten en rapport van BNV in dossier 2800 over Hoelen]. Hij wordt genoemd directeur te zijn van een nooit opgerichte filmmaatschappij. Hij had een wanprestatie geleverd nadat hij opdracht had gekregen om een reis van een K.P.M-schip door Nederlandsche Indië te filmen. Ook had hij allerlei filmmateriaal en filmtoestellen verkocht, terwijl hij geen eigenaar was. In de kranten werd hij neergezet als een oplichter. [bron: diverse artikelen in Nederlandsch-Indische kranten, bijv.: Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië, 30-7-1928, ‘Gal en Alsem’]
Na terugkeer in Nederland ging hij bij zijn ouders wonen in het restaurant Boschhek in het Haagse Bos. Het restaurant werd ook wel Roomhuis en later Château Bleu genoemd. Hij richtte de filmmaatschappij Hispanofilm op.
Vanaf 1938 hield Alsem zich bezig met de exploitatie van Château Bleu en sticht een tweede restaurant in Warmond. Volgens een verklaring van Veefkind werkte Alsem toen al voor de Duitse regering [bron: Archief Bureau Nationale Veiligheid, inventarisnummer 3559, dossier Johannes Hubertus Veefkind, verklaring Veefkind van 24-9-46]. Château Bleu werd een ontmoetingsplaats voor Duitse spionnen met hoge Nederlandse militairen zoals Hamer en Inlichtingendienstmannen. De auditeur-militair bij de krijgsraad Hamer werd in 1939 regelmatig gezien in gezelschap van leden van Duitse Gezantschap en vooral gezantschapsattaché Heinrich Hushahn (Hamer werd door de Duitsers in september 1940 tot hoofdcommissaris van Den Haag benoemd) [bron: Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, inventarisnummer 76180, dossier P.M.C.J. Hamer]. Tijdens de oorlog werden er drinkgelagen gehouden waar hoge Duitse militairen en rijke Nederlanders aan deelnamen. Alsem raakte bevriend met een aantal van hen. [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 315, proces-verbaal verhoor Charlotte Hillesheim-Grinberg]
Alsem kreeg goede contacten bij de Sicherheitsdienst. Er ontstond een vriendenkring, waarvan de SD’ers Oskar Wensky en Otto Haase deel uitmaakten. Ze hielden drinkgelagen.
In 1941 leerde Alsem de Duitse militair Hillesheim kennen. Er ontstond een goede verstandhouding tussen hen. Hillesheim was de centrale figuur in een afpersingsspel, waarbij e familieleden van arrestanten geprest werden een grote som geld te betalen, anders zou de arrestant in het kader van de Arbeitseinsatz naar Duitsland worden gestuurd. Het ging meestal om 5000 gulden (nu 50.000 Euro), maar soms meer tot een maximum van 50.000 gulden. Op Dolle Dinsdag wilde Hillesheim deserteren, om zo een goed imago op te bouwen om na de oorlog in Nederland te kunnen blijven. Alsem heeft hem toen geholpen om onder te duiken. Zwolsman kreeg het vermoeden dat Alsem Hillesheim geholpen had en arresteerde hem en dwong hem te zeggen waar Hillesheim verbleef. De ‘heldhaftige verzetsman’ toonde zich een grote lafaard en verraadde het adres. Weliswaar was Hillesheim alweer een paar keer van plek veranderd, maar zo wist Zwolsman hem toch op te sporen. Het kostte Hillesheim het leven.
Wat Lou de Jong over Alsem schreef, is een verwringing van wat er volgens de diverse processen-verbaal die in de diverse dossiers in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging te vinden is. De Jong gaf er de voorkeur aan de mondelinge mededelingen aan hem door Alsem en Zwolsman te geloven in plaats van de processen-verbaal te gebruiken. Verschillende gegevens in Wikipedia zijn nergens traceerbaar, zoals dat Alsem in een dodencel gezeten zou hebben (Wikipedia accepteert onbetrouwbare bronnen, zoals wat willekeurige bezoekers op de Website van de stichting Oranjehotel schrijven). Ik heb het nergens gevonden en ook De Jong schrijft er niet over.
Het enige wat met betrekking hiertoe in de processen-verbaal te vinden is, is dat hij een grote fantast was. Wanneer we wat verder in het verleden terugkijken, zien we dat hij tegenover journalisten blufte over films die hij in Nederlands-Indië zou gaan maken, maar waar niets van terecht kwam. Uiteindelijk werd hij door de regering van Nederlands-Indië met een gratis kaartje op de boot gezet naar Nederland, omdat hij zonder bestaansmiddelen was. Hij komt over als een kruising tussen een fantast, psychopaat en oplichter.
Eind 1944 zat hij door Zwolsman gevangen in de psychiatrische inrichting Ursulakliniek, wist daar tijdens luchtalarm te ontsnappen en ging naar ziekenhuis Westeinde vanwege een door de inrichting genegeerde buikvliesontsteking. Zwolsman heeft hem vervolgens weer uit Westeinde ontvoerd. [Proces-verbaal van verklaring van de marechaussee Willem Johannes Pieter de Looff, 9-4-1946, Archief Jan Baars, toegangsnr. 334, inv. nr. 298, BHIC (deze marechaussee ontdekte de schuilplaats van de ondergedoken corrupte SD’er Hillesheim); proces-verbaal van verklaring van de vrouwenarts Gertrudus Antonius Dunselman, 18-4-1946, Archief Jan Baars, toegangsnr. 334, inv. nr. 308, BHIC] Terwijl hij gevangen zat of doodziek was, zou hij volgens Wikipedia brieven naar Portugal gestuurd hebben. Overigens zou hij, volgens een proces-verbaal van de Inlichtingendienstman Johannes Hubertus Veefkind, voor de oorlog een spion voor Duitsland zijn geweest. Dat klopt in ieder geval met de vooroorlogse bijeenkomsten in zijn hotel-restaurant tussen hoge Nederlandse militairen, die geheim lid of sympathisant van de NSB waren, met leden van de Duitse militaire missie in Den Haag.
- Fritz Rudolf Hillesheim
Op de bladzijden 403-409 van deel 10b van zijn werk “Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog” wekte Lou de Jong de indruk dat Fritz Rudolf Hillesheim (Lou de Jong heeft zich niet de moeite getroost om de tweede achternaam van Hillesheim te achterhalen) zich vanaf 1941 had ingespannen om Nederlandse gevangenen vrij te laten. Hij wekt de indruk dat Hillesheim weinig met het corruptiespel van de Sicherheitsdienst te maken had.
Hillesheim kwam uit een gebroken gezin in een twijfelachtig milieu dat men als asociaal zou kunnen karakteriseren. Hij kwam bij de politie te werken en werd tijdens de oorlog bij de Sicherheitsdienst in Den Haag geplaatst. Daar werd hij geplaatst bij de afdeling die zwarte handel moest bestrijden. In 1943 liet hij zijn vrouw Lotte overkomen, ondanks dat het voor Duitse militairen verboden was hun echtgenote te laten overkomen.
Vanaf 1943 voerde de Sicherheitsdienst een beleid van uitlokking door V-Männer uit. Deze benaderden fabrikanten en boden hoge prijzen voor goederen die buiten de toegestane kanalen verkocht werden. De uitlokkers werd een deel van de koopsom beloofd, wat hen stimuleerde de prijzen hoog op te laten lopen. [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 328, proces-verbaal verhoor van Martinus van der Wilt op 27-2-1946] Op het moment dat de goederen geleverd werden, verscheen de Sicherheitsdienst op het toneel, arresteerde de verkoper en nam de goederen in beslag.
Al gauw ontwikkelde zich een praktijk dat de leden van de Sicherheitsdienst de goederen op de zwarte markt lieten verkopen en de opbrengst onderling te verdelen. De gearresteerde verkopers waren vaak de zoons van de fabrikanten. De familieleden van de verkopers werden benaderd en werden aangeboden de arrestanten vrij te kopen onder de dreiging dat die anders vanwege de Arbeitseinsatz naar Duitsland worden gestuurd. De vraagprijs was meestal 5000 gulden, maar soms meer. De hoogste prijs die ik tegen kwam was 50.000 gulden in het geval van de makelaar Hendrik Verboon [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 314, proces-verbaal van 19-12-1945 van verhoor Antonius van Eijmaal]. De opbrengst werd verdeeld tussen leden van de Sicherheitsdienst.
Deze vrijkoop werd ook aangeboden in het geval van lichte anti-Duitse acties ondernomen waren, zoals bijv. het geval van een lerares die zich tijdens de les enigszins anti-Duits uitliet. De Nederlandse politieman Krieno Hendrik Luurssen was hier ook bij betrokken [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 328, proces-verbaal verhoor van Martinus van der Wilt op 27-2-1946]. Een zakenman, die als inkoper voor de Sicherheitsdienst optrad, werd betrapt op fraude. Hij werd gearresteerd. Vervolgens werd zijn vrouw gedwongen hun kapitale villa aan hem af te staan, anders zou haar man worden doodgeschoten. Ze moest de hypotheek wel blijven betalen. [bron: Centraal Archief Bijzondere rechtspleging, inventarisnummer 89654, dossier Otto Hugo Kurt Haase]
De centrale figuur in dit corruptiespel was Hillesheim. Hij moest de uitlokkers uitbetalen, maar stak een deel van het geld of alles in eigen zak. Hij stond tegen betaling toe dat goederen tegen zwarte marktprijzen aan SD werden geleverd, maar op het moment van leveren nam hij de goederen in beslag, zodat hij dubbel profijt had. [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 325, proces-verbaal verhoor van Wessel Kornelis Jansma op 24-1-1946] Andere personen die aan dit corruptiespel meededen waren onder anderen zijn chef Oskar Wensky, Otto Haase, Friedrich Frank, Krieno Luurssen en de V-Männer Reinder Zwolsman en Jan Haakman. Hillesheim hield een lijst bij van mensen die hij had helpen vrijlaten, vermoedelijk omdat hij verwachtte dat dit hem na de oorlog zou kunnen vrijpleiten. Andere personen die zulke lijsten bijhielden waren Jan Haakman (lijst van ruim 250 personen) en Krieno Luurssen (ruim 50 bedankbrieven).
Hillesheim werd door deze activiteit schatrijk, hij kocht volgens Zwolsman voor 400.000 gulden huizen in Amsterdam [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 322] en nog een vrij duur geconfisqueerd Joods pand in Den Haag van de Grundstückverwaltung. De rest belegde hij in edelstenen en juwelen. Hij kreeg zoveel juwelen bij elkaar dat hij zijn vrouw Charlotte verschillende keren naar Duitsland liet reizen om de buit in veiligheid te brengen. Ze werd daarom juwelen-Lotte genoemd (bron: Centraal Archief Bijzondere rechtspleging, inventarisnummer 89654, dossier Otto Hugo Kurt Haase].
De collaborateur en oorlogswinstmaker Dirk Vrijenhoek, die producten voor de Luftwaffe produceerde (later specifiek voor de V2), werd betrapt toen een Joods buurechtpaar op bezoek was. Dat echtpaar was ondergedoken door als huisbewaarder voor een woning van Reinder Zwolsman op te treden. Dat tijdens het bezoek de een inval plaats vond, wijst op een verraad. Het verraad kan van verschillende kanten zijn gekomen. Het bezoekende echtpaar werd opgepakt. Het echtpaar werd een jaar later naar Theresienstadt gestuurd en overleefde de oorlog. Vrijenhoek werd naar Vught gestuurd, omdat hij een Joods echtpaar zonder ster op in zijn huis had ontvangen. Zijn Joodse vrouw werd naar Westerbork overgebracht. Via Hillesheim kon de vrouw uit Westerbork vrij gekregen worden. Hoe is onbekend, maar omdat Hillesheim daar geen macht over had, moet er haast wel sprake van omkoping zijn geweest. Ze kwam thuis en werd een paar dagen later opnieuw gearresteerd. Weer kon ze via Hillesheim vrij komen. Vrijenhoek zelf kon een jaar later via Hillesheim vrij komen. Daarna bleef Hillesheim bij Vrijenhoek over de vloer komen.
Hillesheim en zijn vrouw wilden na de oorlog in Nederland blijven. Dat zou als Duitser waarschijnlijk onmogelijk zijn. Op aandringen van zijn vrouw dook hij de dag na Dolle Dinsdag onder. Een aantal waardevolle spullen en een bedrag van 11.000 gulden verborg hij bij Vrijenhoek. Zelf nam hij een koffer met edelstenen en 200.000 gulden mee. Verder nam hij bezwarende documenten betreffende zijn collega’s bij de Sicherheitsdienst mee. Zijn drinkvriend de collaborateur Alsem richtte een fantasieverzetsgroep, Corps Karel Doorman, op. En deze gaf hem een briefje dat Hillesheim zich altijd voor het verzet had ingespannen en ondertekende het met “Ministerie van Oorlog, 1e luitenant”. Hij dook onder bij kennissen en toen dat niet veilig leek, weer bij andere kennissen. Zo liep hij in korte tijd een keten van kennissen af.
De Sicherheitsdienst was furieus, vooral vanwege de bezwarende documenten. Ze vroegen daarom hun V-Mann Reinder Zwolsman om hem op te sporen en loofden een beloning van 40.000 gulden (nu 400.000 Euro) uit voor het geval het zou lukken. Zwolsman had daar wel oren naar en ging met zijn peloton marechaussees op zoek. Zwolsman wist wel dat Hillesheim, die niet zo erg slim was, geen contacten in het verzet had en zocht daarom diens kennissen af. Als eerste nam hij Alsem gevangen en dwong die het onderduikadres te verraden, maar Hillesheim was daar toen alweer vertrokken. Bij Vrijenhoek nam hij spullen van Hillesheim in beslag, vermoedelijk stak hij de 11.000 gulden in eigen zak. Uiteindelijk wist hij Hillesheim op te sporen door diens kennissen af te open, die over het algemeen loslippig waren. Een marechaussee uit zijn peloton nam de koffer met 200.000 gulden en edelstenen in beslag, waarna die spoorloos verdween. Zwolsman leverde Hillesheim en zijn vrouw af bij Friedrich Frank in de Willemsparkflat en streek de beloning op.
Hillesheim werd ter dood veroordeeld en op het landgoed Oxerhof bij Deventer opgehangen. Lotte werd tot een paar jaar gevangenisstraf veroordeeld, maar wist bij een bombardement uit een Duitse gevangenis te ontsnappen. Ze wist een paar weken na de bevrijding naar Nederland te komen, waarna ze enige tijd bij Vrijenhoek introk.
Na de dood van Hillesheim bleef Zwolsman maandenlang zoeken naar de bezittingen van Hillesheim. Hier en daar nam hij koffers met bezittingen in beslag. Het ging hem vooral om de eigendomspapieren van een NV waarin Hillesheim zijn huizenbezit had ondergebracht. In hoeverre Zwolsman eigendomspapieren van de NV heeft weten te achterhalen is onbekend. Mogelijk werden die in januari 1945 in een woning gevonden, want na die inval hield Zwolsman opeens op met zoeken.
Lou de Jong maakt zich in zijn beschrijving van Hillesheim volkomen belachelijk door de totaal corrupte en walgelijk immorele Hillesheim als een edelmoedig mens voor te stellen die de wantoestanden binnen de Sicherheitsdienst aan de kaak te willen stellen. En De Jong schrijft dat hij een rapport daarvoor wilde opstellen op aandringen van Alsem. Maar die Alsem was een grote fantast, Duits spion en ook volledig corrupt. Kortom dit stuk uit het werk van De Jong is en belachelijk stuk onzin, waarbij De Jong zich ontpopt als een fantasierijk romanschrijver.
- Reinder Zwolsman
Lou de Jong presenteerde Reinder Zwolsman als een verzetsheld. Maar als we de vele processen-verbaal in de dossiers van Zwolsman in het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging en het Bureau Nationale Veiligheid en in de dossiers van personen die met Zwolsman te maken hebben gehad vergelijken met zijn teksten, dan blijkt er een grote discrepantie te bestaan.
De beweringen dat Zwolsman verzetswerk gepleegd zou hebben komen vrijwel alleen van zijn kant, zij het dat er een paar ondersteunende beweringen zijn van duidelijke collaborateurs en de zeer omstreden personen De Koningh, die zelf met een uiterst kwalijke inkoper voor een Duitse organisatie had gewerkt, en de eveneens omstreden persoon Hoelen, die zelf bij de Sicherheitsdienst in en uit liep en commissaris was in Zwolsman’s bedrijf Nassaulaan (vernoemd naar de straat waarin Hoelen woonde) en participeerde in Zwolsman’s huizenhandel. Op mij komt dit deel van het werk van De Jong over als totale fantasie en een brutale opmerkelijke vorm van geschiedvervalsing.
Uit de processen-verbaal komt een totaal ander beeld naar voren. Allereerst is te noemen De Jong’s bewering dat Zwolsman in de periode 1941-1943 het verzet zou hebben gesteund. Daar is in de dossiers niets van te vinden. Wat wel te vinden is de bewering dat hij toen als bunkerbouwer in België en Frankrijk actief is geweest en daar als spion voor de Duitsers zou hebben gewerkt. Dit komt uit het onderzoek door Sanders, dat door de corrupte minister-president Beel na de oorlog werd stilgelegd. Harde bewijzen ontbreken daardoor. Mogelijk kan onderzoek in de archieven in België en Frankrijk hier licht op worden geworpen. Deze beweringen hebben dus even weinig waarde als die van De Jong.
Wat De Jong niet noemde is dat Zwolsman in 1944 als bunkerbouwer bij een vliegtuigbouwer in Kassel in Duitsland actief is geweest en wel samen met zijn zakenpartners Adriaan Marinus de Vetten en Teunis Martinus Struikman.[bronnen: Archief Bureau Nationale Veiligheid, inventarisnummer 3443, dossier Anton van der Waals, verklaring van Leen de Pauw d.d. 15-8-1945 en Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging, inventarisnummer 706, dossier Anton van der Waals, processen-verbaal van verklaringen van Dirk Boerboom en Josina Boerboom-Koning].
Verder zette De Jong zijn lezers op het verkeerde been door te schrijven dat Zwolsman geen Joodse panden kocht. Dat klopt: Zwolsman kocht ze niet, maar bemiddelde bij de aankoop ervan. Er zijn overweldigend veel bewijzen van zijn betrokkenheid bij de aankoop van Joodse panden door een onbekende persoon in Berlijn, die een Argentijnse vrouw als dekmantel gebruikte als directrice van een NV waarin de panden werden ondergebracht. [bron: Archief Nederlands Beheers Instituut, inventarisnummer 169459, dossier Nassaulaan] De feitelijke aankopen werden door haar ondergeschikte Hans Porst gedaan. [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 258, proces-verbaal van verhoor van Marie Willem Valk]
Bij de aankopen voor bijna een miljoen gulden van ruim zeventig panden in Den Haag en vele tientallen in Amsterdam werden de Zwolsman-bedrijven ABEX, Nassaulaan, Stadszoom en De Vierde Grebico ingeschakeld. Daarna bleef Zwolsman die bedrijven beheren door ze te verhuren, het onderhoud te plegen en de glasverzekering via zijn verzekeringsbedrijf te leveren. Dit beheer liep nog vele jaren na de oorlog door, tot de panden aan de Joodse eigenaren of hun nabestaanden werden teruggegeven. [bron: Archief Nederlands Beheers Instituut, inventarisnummers 190114-17, dossiers De Vierde Grebico, inventarisnummer 169459, dossier Nassaulaan, inventarisnummer].
Zwolsman hield zich ook bezig met de handel in Joodse roerende goederen. Zo verhandelde hij de inventarissen van Joodse hotels in Katwijk en Noordwijk. [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 256, proces-verbaal d.d. 16-12-1945]
De Jong schreef dat Zwolsman een lid van het Nationaal Steunfonds wist vrij te krijgen door vier gevangenen van de Sicherheitsdienst in het Oranjehotel naar kamp Amersfoort over te brengen. Dat zou daarom moreel te verantwoorden zijn. Dit is een flagrante leugen. De vrij te laten persoon was Henricus Terheijden, de broer van Zwolsman’s inkoper voor de zwarte handel Bernard Ignatius Terheijden. [bron: Archief Bureau Nationale Veiligheid, inventarisnummer 208, dossier Reinder Zwolsman en inventarisnummer 3524, onderzoek naar activiteiten Reinder Zwolsman]
Er was bovendien nog een gevangenenruil door Zwolsman geritseld. Dit betrof de vrijlating van de zoon van de directeur van het Rijksbureau Huiden en Leder Lodewijk Franciscus Verwoerd en een broer van de V-Mann Jan Haakman. Daarvoor moest Zwolsman zes gevangenen afleveren voor levensgevaarlijke graafwerkzaamheden in de frontlinie bij Arnhem. Zwolsman kreeg als dank 24 paar damesschoenen die hij bij de Sicherheitsdienst uitdeelde. Een van de overgebracht gevangenen, de verzetsman Dirk Eskes, wist later te vluchten, maar werd toch weer gepakt, waarna hij gefusilleerd werd.
De Jong schreef dat Zwolsman voor 1944 regelmatig geld schonk aan illegale organisaties en ondersteunende organisaties als de Zeemanspot. Ik heb daarover in de dossiers van Zwolsman niets kunnen vinden. Geen enkele bevestiging vanuit die organisaties noch claims van hemzelf. Dat hij het zelf niet claimde, terwijl hij in voorarrest in de gevangenis zat vanwege collaboratie is vreemd, want het was een goed argument bij om zich vrij te pleiten bij een rechtszaak. Bij mij komt echter grote twijfel hierover op door zijn bewering eind 1944 geld aan het Nationaal Steunfonds te hebben doen toekomen.
Diverse zakenrelaties van Zwolsman hadden zwaar gecollaboreerd door onder andere bunkerbouw en het uitvoeren van allerlei militaire werken voor de Duitsers. Zwolsman wist hen wijs te makken dat hij indirect goede contacten had met het Nationaal Steunfonds. Hij stelde voor om via hem geld naar het Nationaal Steunfonds te laten vloeien, zodat ze na de oorlog niet vanwege collaboratie vervolgd zouden worden en bovendien een groot deel van de oorlogswinsten konden behouden. Daar hadden ze wel oren naar. Maar het moest boekhoudkundig wel kloppen. Daarom stelde hij voor dat ze via hem onroerend goed kochten tegen een extreem hoge prijs, dan zou hij wel zorgen dat te veel betaalde bij het Nationaal Steunfonds terecht kwam. Het ging dan om onroerend goed met een waarde van rond de 200.000 gulden. Op deze manier verdiende Zwolsman als makelaar flink aan de transacties. Maar na de oorlog verklaarde het Nationaal Steunfonds dat ze nooit een cent van Zwolsman hadden ontvangen. Het lijkt er dus sterk op dat Zwolsman zich op een geweldige manier verrijkte. En hij deed dat op een moment dat iedereen zich probeerde schoon te wassen, dan lijkt het onwaarschijnlijk dat hij zo gul was op een moment dat er nog geen noodzaak voor schoonwassen was.
Als voorbeeld kan het volgende dienen. Begin 1945 wilde de uit Blaricum afkomstige collaborateur Krijnen, die geweldige oorlogswinsten had gemaakt, het grootste deel van zijn verkregen vermogen veilig stellen door 10% van zijn winst af te staan. Hij verkreeg contact met de gemeenteambtenaar Hendrik Krijnen, die als huisbewaarder in de Blaricumse woning van Zwolsman woonde. Krijnen vertelde na de oorlog dat Zwolsman een hoge functie in het Nationaal Steunfonds had en dat die wel een oplossing wist. Zwolsman voelde zich thuis in die rol en stelde een vastgoedtransactie voor. Hij bood aan een NV te verkopen, met daarin het bezit van wat onroerend goed. Verder bood hij Krijnen een flink aantal in zijn bedrijf Sprietlaeck aan, tegen een abnormaal hoge prijs. Krijnen ging eropin. Daarnaast wist Zwolsman aan Krijnen nog eens 40.000 af te troggelen. Alle winst zou naar het Nationaal Steunfonds gaan.
Na de oorlog moest Zwolsman een verklaring geven voor zijn vermogen en de voor het ‘verzet’ verkregen gelden. Hij voerde daarbij een aantal oncontroleerbare uitgaven op, waarbij 82.000 gulden die bij zijn in scene gezette arrestatie door de Duitsers gestolen zou zijn. Maar hij voerde geen cent op als gegeven aan het Nationaal Steunfonds. Daarmee is wel duidelijk dat hier sprake was van oplichting. De ene crimineel besodemieterde de andere crimineel. En voor De Jong was die ene crimineel geen oplichter maar een verzetsheld [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 292]. De Jong schreef dat Zwolsman belangrijk verzetswerk deed, maar als je zijn dossiers leest, kun je Zwolsman niet op enig verzetswerk betrapt worden. Overigens werd Krijnen na de oorlog niet vervolgd, omdat hij in relatie met minister-president Schermerhorn stond.
De Jong vermeldde niet dat Zwolsman diep betrokken was bij een corruptiespel onder leiding van Hillesheim, waarbij arrestanten voor tamelijk lichte vergrijpen afgeperst werden om zich voor duizenden guldens vrij te kopen onder de bedreiging dat ze anders naar een concentratiekamp gestuurd zouden worden, waar de dood vrijwel onvermijdelijk zou zijn.
Loe de Jong schreef dat Zwolsman allerlei roofovervallen pleegde en dat hij vaak de goederen aan de beroofde teruggaf en de rest aan het verzet doorspeelde. In de dossiers komt een totaal ander beeld naar voren. Hij beroofde inderdaad vooral zwarthandelaren, want daar was nou eenmaal het meest te halen, maar hij beroofde ook gewone winkeliers; bij de overvallen was hij soms in Duits uniform gekleed. Een van de beroofden was zelfs actief in het verzet. Zwolsman mishandelde vaak de beroofden en bedreigde hen met een pistool dat hij van de Sicherheitsdienst had gekregen. Hij nam allerlei waardevolle goederen in beslag. Vaak betrof het voedsel, maar ook zaken als autobanden of motoren. Ook besteedde hij veel aandacht aan drank en rookwaren. En hij roofde zelfs speelgoed. De drank en rookwaren consumeerde hij zelf of gaf hij aan zijn vrienden bij de Sicherheitsdienst. De andere goederen verkocht hij op de zwarte markt. Voor die handel gebruikte hij de thuisbasis van zijn peloton marechaussees aan de Laan van Nieuw Oost Indië. De winsten tijdens de Hongerwinter moeten geweldig zijn geweest. [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 322, proces-verbaal van verhoor van Johan Reinhardt van der Leeuw op 9-3-1946]
Een fraai staaltje van vervalsing is dat De Jong schreef dat gedropte wapens met vrachtwagens van het tien man tellende peloton marechaussees naar de Ursulakliniek werden vervoerd. De werkelijkheid is dat de wapens gedropt werden na radioverkeer via geheime zenders die door de chef van de Duitse contraspionage Joseph Schreieder aangestuurd werden. [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummers 253 en 301, processen-verbaal van verhoor van Adriana Mos, echtgenote van Zwolsman, op 13-3-1946] Het waren gigantische hoeveelheden: 500 machinegeweren, veel handvuurwapens, handgranaten en veel munitie voor de wapens [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 262, proces-verbaal van verhoor van Cornelis van Paaschen op 20-2-1946].
De wapens waren ervoor bestemd om de Nederlandse bevolking na de Duitse capitulatie onder controle te houden, eventueel met het aanrichten van een bloedbad [bron: Archief Jan Baars, inventarisnummer 281]. Zulke hoeveelheden wapens konden nooit zonder Duitse instemming gedropt worden. Alleen al het inladen in vrachtauto’s duurde vele uren. Maar het peloton beschikte helemaal niet over vrachtauto’s, die waren totaal nutteloos voor hun gebruikelijke activiteiten. De vrachtauto’s waren door de Sicherheitsdienst ter beschikking gesteld. Verder had de Sicherheitsdienst voor brandstof en Fahrbescheinigungen gezorgd, zodat de vele wachtposten bij wegvesperringen op weg naar de Ursulakliniek ongestoord gepasseerd konden worden. Met instemming van de Duitsers werden de wapens een paar dagen voor de Duitse capitulatie over vele honderden leden van de Binnenlandse Strijdkrachten verdeeld. Over dit alles schreef De Jong niets; Deze samenwerking tussen de regering in Londen en de Duitse bezetter is toch een belangrijk en opmerkelijk feit uit de Tweede Wereldoorlog.
Ook beschreef De Jong niet de betrokkenheid van Zwolsman bij de niet te rechtvaardigen moord op Just van Hasselt, noch het overbrengen van verzetsmensen naar het kamp Amersfoort om in ruil daarvoor verwanten van bevriende relaties vrij te krijgen. Het staat allemaal goed omschreven in de overgebleven dossiers over Reinder Zwolsman c.s. die de regering na de oorlog in de affaire Sanders heeft trachten te vernietigen (grotendeels gelukt, maar er is nog genoeg over).
De Jong vermeldde niet dat Zwolsman vlak voor het uitbreken van de oorlog failliet was verklaard, maar toen die voorbij was multimiljonair was. Dat faillissement werd weliswaar na een paar weken ingetrokken, maar het gaf wel aan dat hij vlak voor de oorlog niet vermogend was. Toen de oorlog voorbij was, was hij echter schatrijk. Hij was een typisch voorbeeld van een oorlogswinstmaker.
Als we de activiteiten van Zwolsman moeten karakteriseren, dan komen drie belangstellingen van hem duidelijk naar voren: geld, geld en geld. Kortom, De Jong’s beschrijving van Zwolsman’s activiteiten stinkt!
- Communistisch verzet
De Jong schrijft in deel 4 dat de CPN direct na de Duitse inval niet wist of ze nou illegaal zou gaan opereren of legaal blijven. Er zijn echter een heleboel getuigen die verklaard hebben dat de CPN meteen vanaf 15 mei 1940 ondergronds zou gaan, maar dat de legale activiteiten zo lang mogelijk voortgezet zouden worden. Dat blijkt ook wel uit een uitspraak van Paul (eigenlijk Saul) de Groot op de vergadering van 15 mei, waarbij tussen de 15 en 20 personen aanwezig waren: er zouden van de aanwezigen aan het eind van de oorlog minder dan de helft nog in leven zijn. Een voorspelling die zou uitkomen. Verder werden meteen alle lokaliteiten die door de partij in gebruik waren onmiddellijk ontruimd, om zo geld en nuttige zaken als schrijfmachines en stencilapparaten in veiligheid te brengen. Toen de CPN op 25 juni 1940 door de Duitsers werd opgeheven, trof ze vrijwel lege lokalen aan, slechts op een plek werd nog 75 gulden gevonden. Duidelijker kan het niet dat de CPN zich onmiddellijk op een illegaal bestaan richtte.
De Jong schrijft dat in juli een vergadering plaats vond, waarbij een driemanschap werd ingesteld; in een ander deel schrijft hij dat het driemanschap pas sinds de zomer leiding aan de CPN gaf. Zoals ik al hierboven aangaf, was dat in de lente op 15 mei 1940 en dat was direct na de oorlog algemeen bekend. Daarom is het uiterst vreemd dat De Jong deze vergadering naar juli verplaatste en er bij vermeldde dat hij de precieze datum niet kende. Een beetje ijverig historicus had het zo kunnen nagaan of navragen. In mijn ogen is dit stukje van De Jong koude oorlogsretoriek, waarbij gedan moest worden dat de communisten niet vrijwillig voor de illegaliteit kozen, maar er door de Duitsers toe gedwongen werden. Als aanvulling kan ik nog vermelden dat als consequentie van de vergadering op 15 mei in Den Haag al op 16 mei 1940 een vergadering plaats vond om een lokale illegale organisatie op te bouwen. En het zal elders in Nederland niet veel anders zijn geweest.
De Jong schrijft dat de Sovjet-Unie en Duitsland in augustus 1939 een vriendschapsverdrag sloten. Deze omschrijving is pure misleiding, want het was een niet-aanvalsverdrag, dat aan de Sovjet-Unie gebieden teruggaf die in 1918 door Polen veroverd waren (de gebieden werden voornamelijk door Wit-Russen bewoond) en dat Duitsland de vrije hand bood om de rest van Polen te bezetten. Het was de tegenhanger van het vredesverdrag dat Chamberlain sloot en dat erop gericht was de Duitse oorlogszucht op de Sovjet-Unie te richten en dat Duitsland de vrije hand gaf Tsjecho-Slowakije te bezetten. Deze twee verdragen stimuleerden het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Wel is het zo dat de Sovjet-Unie en Duitsland op 2 september 1939 een vriendschapsverdrag sloten. Maar dat verdrag was historisch veel minder relevant. Waarschijnlijk wisten beide partijen dat die verdragen alleen maar uitstel van een oorlog betekenden. Ik heb sterke aanwijzingen gevonden dat kort daarop Hitler al besloot de Sovjet-Unie in een later stadium aan te vallen. Dit blijkt uit het plan om duizenden transportvliegtuigen van ski’s te voorzien, zodat ze in een winteroorlog ingezet konden worden (ik kan goed begrijpen dat De Jong dit laatste niet gevonden heeft, alhoewel hij de aanwijzingen hierover in zijn kantoor binnen handbereik had). Een historicus hoort nauwkeurig met data te zijn, zeker in het geval van gebeurtenissen die de wereld op zijn kop zetten.
Over de Februaristaking schrijft De Jong dat er na afloop ruim honderd communisten gearresteerd werden en dat er 22 een proces kregen. Maar hij vermeld niet dat die 22 allen organisatoren, of assistenten van de organisatoren van de Februaristaking waren.
De Jong suggereert dat in Den Haag 140 communisten naar aanleiding van de Duitse inval in de Sovjet-Unie werden gearresteerd. De arrestaties begonnen al enige weken voor de inval. De arrestaties waren en gevolg van een vooroorlogse infiltratie door de Haagse Politie Inlichtingendienst, die tijdens de Duitse bezetting werd voortgezet.
De Jong schrijft dat de illegale CPN in Den Haag na de Februaristaking door de Duitsers werd gepenetreerd. Dit is onjuist: de penetratie begon veel eerder en werd bovendien op eigen initiatief (dat wil zeggen in opdracht van de burgemeester en de hoofdcommissaris) uitgevoerd door de Haagse Politie Inlichtingendienst.
- De arrestaties van communistische verzetsmensen
De Jong besteedt geen aandacht aan hoe het kon dat er zoveel communistische verzetsmensen gearresteerd konden worden, terwijl de communisten de enige groepering vormden die op een illegaal bestaan waren voorbereid en nuttige praktijkadviezen van gevluchte Duitse kameraden hadden ontvangen.
Voor mijn onderzoek dacht ik dat hij hierover geen informatie tot zijn beschikking had. Maar dan had hij op zijn minst aandacht kunnen besteden aan de grote aantallen communisten die vermoord werden of invalide uit de concentratiekampen terugkeerden. De communisten hadden in de meeste gevallen veel langere tijd in een concentratiekamp doorgebracht dan vrijwel alle andere gevangenen. Maar voor De Jong was dit geen interessant onderwerp. Het waren kennelijk volgens zijn standpunt toch maar Untermenschen. Dientengevolge heeft geen enkele historicus in Nederland het gewaagd om hier serieuze aandacht aan te besteden. Alleen dit al is een vorm van collectieve discriminatie en geschiedvervalsing.
De Jong schrijft niets over het verraden van vijf communisten, waarvan er drie gefusilleerd werden, door de infiltrant Van Soolingen voor de Inlichtingendienst. Het kan hem niet ontgaan zijn, want het naoorlogse proces is, zij het summier, in verschillende landelijke dagbladen verschenen. Het optreden van de Inlichtingendienst moet toch een opmerkelijk verschijnsel worden genoemd, dat in zo een omvangrijke reeks boeken genoemd had moeten worden.
Maar De Jong heeft door zijn onderzoeksteam de verklaringen uit enige tientallen strafdossiers in de Bijzondere Rechtspleging laten kopiëren. Daarbij was ook het dossier van Johannes Hubertus Veefkind, waarnaar hij opmerkelijk genoeg in zijn register van bronnen in het geheel niet naar verwijst ondanks dat de inhoud zeer opmerkelijk is.
In het dossier van de Inlichtingendienstman Veefkind staan mededelingen van Veefkind dat hij in 1942 twee keer een mededeling van Van Soolingen over communistische verzetsmensen had gekregen. De ene leidde tot massa-arrestaties in Delft, met als gevolg enige tientallen arrestaties die tot drie fusilleringen en vier doden in een concentratiekamp leidden. De andere leidde tot de arrestatie van de belangrijke verzetsleider Jacob Boekman en nog enige tientallen anderen. Dit leidde tot zeven fusilleringen en zes doden in concentratiekampen. Verder bevindt zich in dat dossier een verklaring van Rokus Kleingeld dat hij door Van Soolingen verraden was. Al met al wist De Jong dus dat de zaak van Van Soolingen veel omvangrijker was. En met een minimale intelligentie had hij kunnen vermoeden dat de infiltrant dan ook wel een rol had gespeeld bij de veel grotere aantallen arrestaties van communisten in 1941 had gespeeld. Verder had hij hiermee een verklaring kunnen vinden voor de grote aantallen arrestaties van communisten in 1941 in Den Haag en vele andere steden, waarbij in die andere steden kennelijk andere infiltranten van de Inlichtingendienst een rol hebben gespeeld.
Het gaat hierbij om de door de Inlichtingendienst uitgelokte moord op ruim honderd Haagse communisten en landelijk ongeveer duizend communisten (ongeveer een derde of de helft van de omgekomen communisten). Een gewoon historicus die niet discrimineert, zou hier zeker aandacht aan hebben besteed. Maar De Jong deed dat niet. Het verzwijgen van deze massamoord op Nederlandse onderdanen waar de Nederlandse inlichtingendiensten het initiatief toe namen, is vergelijkbaar met Stalins geschiedvervalsing met betrekking tot de massamoord op Poolse militairen bij Katyn door militairen van Stalin.
Door deze geschiedvervalsing nam hij confessionele en liberale ministers en burgemeesters en rechtsextremistische (hoofd-)commissarissen en leden van de Inlichtingendienst in bescherming en voorkwam hun strafvervolging. Verder ontnam hij de slachtoffers en hun nabestaanden daarmee het recht op schadevergoeding en smartengeld. Bah! De reden was natuurlijk dat hij een voorstander was van de vervolging van communisten en de samenwerking van de inlichtingendiensten met zware oorlogsmisdadigers als Friedrich Frank bij de West-Duitse Abwehr. Het ondersteunt het door anderen uitgesproken vermoeden dat De Jong een heimelijke medewerker van de Binnenlandse Veiligheidsdienst was en dat de door niemand begrepen exclusieve regeringsopdracht aan de onervaren regeringsvoorlichter De Jong in feite een geraffineerde cover-up operatie was.
- Anton van der Waals
Lou de Jong verzwijgt dat Anton van der Waals, die de volgens de Nederlandse historici Nederlands grootste landverrader is, al in 1937 in opdracht van burgemeester Pieter Droogleever Fortuijn door de Rotterdamse Politie Inlichtingendienst ingehuurd werd om de Rotterdamse communistische partij te infiltreren. Daarbij stond hij onder leiding van de Rotterdamse chef van de Inlichtingendienst Cristoffel Bennekers.
De informatie staat in een proces-verbaal van een verklaring van Johannes Hubertus Veefkind die lid was van de vooroorlogse Haagse Politie Inlichtingendienst. Veefkind gebruikt in zijn verklaring als naam voor Van der Waals het algemeen bekende alias Kranendonk, dat overeenkomt met de meisjesnaam Cranendonk van zijn moeder. De Jong heeft het onderzoeksdossier van Veefkind, dat in het kader van de Bijzondere Rechtspleging werd samengesteld, gedeeltelijk laten kopiëren. Op deze manier zijn slechts een beperkt aantal dossiers gekopieerd. Het bedoelde proces-verbaal is in Veefkind’s gekopieerde dossier aanwezig; daarmee wordt duidelijk dat De Jong van dit feit op de hoogte was. De gekopieerde dossiers zijn nog steeds aanwezig bij het NIOD.
Van der Waals heeft hierover zelf ook een cryptische omschrijving gegeven. In een tijdens zijn naoorlogse gevangenschap samengesteld boekje schrijft hij dat hij in 1937 een spannende tijd beleefde. Bij elkaar maakt het de situatie duidelijk en kan geconcludeerd worden dat het om een onderzoek naar de groep Wollweber ging.
Door de infiltratie door Van der Waals kon hij onmiddellijk in mei 1940 in dienst van de Sicherheitsdienst treden. Veder werpt het een totaal ander licht op de relatie tussen Louis Einthoven en Anton van der Waals: voor de oorlog huurde hoofdcommissaris Einthoven Van der Waals in en na de oorlog huurde het hoofd van het Bureau Nationale Veiligheid Einthoven opnieuw Van der Waals in, maar nu voor activiteiten in Duitsland en Einthoven werkte de arrestatie van Van der Waals tegen. Daarom is het vermelden van zijn werkzaamheden voor de Rotterdamse Politie Inlichtingendienst een uiterst essentieel detail, dat absoluut vermeld had moeten worden. Omdat de Jong van dit detail op de hoogte was, moet het weglaten als geschiedvervalsing worden beschouwd.
Mijns inziens is het bewust uit de werken van De Jong weglaten van het feit dat Van der Waals in 1937 zijn spionnencarrière als infiltrant van de Rotterdamse Politie Inlichtingendienst begon ook een cover-up actie om de liberale burgemeester Droogleever Fortuijn en het hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst Louis Einthoven te beschermen.
Frauduleus proefschrift?
Ik wil het hier hebben over een proefschrift met de Binnenlandse Veiligheidsdienst als onderwerp. Alvorens dat te doen zal ik eerst iets opschrijven over wetenschapsfraude.
Onderzoekers aan universiteiten en andere wetenschappelijke instituten willen graag de publiciteit krijgen met opmerkelijke resultaten. Het gaat dan meestal om publicaties in vaktijdschriften, maar soms ook om proefschriften. Dit geldt voor alle takken van wetenschap.
In de afgelopen jaren hebben vooral in de sociale wetenschappen en de medische wereld publicaties de aandacht getrokken die niet zuiver bleken te zijn. Men liet eenvoudig onwelgevallige meetresultaten weg, of verzon gunstige meetresultaten.
In de sociale wetenschappen werden dan opmerkelijke gedragspatronen geconstateerd, die correleerden met bepaalde opvattingen. De onderzoekers verwierven dan veel aanzien door de opmerkelijk resultaten. Het bleek later dat de daarvoor benodigde enquêtes onjuist waren uitgevoerd, resultaten gemanipuleerd of zelfs verzonnen waren. De publicaties moesten later teruggetrokken worden en over veel andere publicaties rees twijfel of ze wel juist waren.
In de medische wereld werden regelmatig onderzoeken gepubliceerd over de werkzaamheid of veiligheid van medicijnen. Hier stonden vaak gigantische financiële belangen van de farmaceutische industrie op spel. Soms had die industrie die onderzoeken zelfs gefinancierd. Later bleek dan dat de onderzoeken statistisch waren gemanipuleerd of dat bijwerkingen niet werden gemeld. Ook hierop moesten, soms decennia later, correcties toegepast worden.
In de wetenschap geldt: je moet alle data publiceren, ook die je onwelgevallig zijn. En als daardoor geen conclusies kunnen worden getrokken, dan heb je pech gehad. Of vaak moet je dan concluderen dat er geen effect is; dat is ook een resultaat, zij het niet zo spectaculair.
In het vakgebied geschiedenis geldt dat je alle relevante feiten moet publiceren. Je mag niet een selectie uit het feitenmateriaal maken, omdat je dat toevallig goed uitkomt. In het vak geschiedenis, vooral recente geschiedenis, geldt dat veel onderzoeken politie beladen zijn. Personen en instituten kunnen door de resultaten in diskrediet worden gebracht of het staatsbelang kan er mee gemoeid zijn. Soms zijn er zelfs financiële belangen, omdat mensen nog een schadevergoeding kunnen eisen. Dan is het verleidelijk om bepaalde feiten weg te laten. Maar dat is dan geschiedvervalsing en valt onder de noemer wetenschapsfraude.
In 2002 werd de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) omgezet in de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Omdat de BVD werd afgesloten leek het een goed idee om een boekwerkje over de geschiedenis van de BVD te publiceren. Maar dat zou door de maatschappij als een propagandawerkje gezien worden en er zou weinig waarde aan gehecht worden. Daarom moest het waarheidsgehalte opgekrikt worden door er een wetenschappelijk sausje over te gieten. Dat moest gebeuren door er een proefschrift van te maken. Maar de AIVD kon niet toestaan dat er zomaar een onderzoeker in de archieven van de voormalige BVD ging snuffelen. Dan konden staatsgeheimen en onwelgevallige informatie naar de buitenwereld lekken. Om dit te omzeilen werd ervoor gekozen iemand uit eigen kring, een voormalige BVD-medewerker, het onderzoek te laten doen. Die werd vertrouwd dat hij de geheimhoudingsplicht zou naleven. Maar dat werd wel een vreemde constructie: een onderzoeker hoort onafhankelijk te zijn en nu kwam er een afhankelijke onderzoeker. Verder was er geheimhoudingsplicht en dan kun je geen openbaar proefschrift schrijven.
De oplossing voor het dilemma werd dat de onderzoeker documenten kon selecteren die van belang waren voor zijn geschiedschrijving, maar dan moest hij aan zijn meerderen voorleggen of bepaalde informatie uit die documenten wel openbaar gemaakt konden worden. Dus de directie van de AIVD maakte de selectie welke informatie voor de geschiedschrijving gebruikt mocht worden. Het proefschrift werd dus feitelijk toch een propagandawerkje van de directie van de AIVD. Vervolgens zouden enkele leden van de promotiecommissie, waarbij de promotor, toegang krijgen tot de documenten om te zien of de inhoud van het proefschrift wel correspondeerde met de geselecteerde informatie.
Uiteraard riep deze gang van zaken protesten op bij andere historici. Men vond dat deze werkwijze niet tot een proefschriftwaardig onafhankelijk en onbevooroordeeld onderzoek kon leiden. Maar de bezwaren werden van tafel geveegd en zelfs de rector-magnificus van de Universiteit van Amsterdam ging er mee akkoord. En zo kon Dick Engelen aan de Universiteit van Amsterdam bij de promotor professor promoveren Blom op het proefschrift ‘De geschiedenis van de Binnenlandse Veiligheidsdienst’. En niemand kon controleren of zijn selectie onafhankelijk en onbevooroordeeld was. En zo kreeg de AIVD een met een wetenschappelijk sausje overladen propagandawerkje.
Vrijwel alle informatie van de BVD is geheim. Er is al veel vernietigd, zodat niemand die onafhankelijk is een oordeel kan vellen. Maar er is een lek geweest. Vlak na de oorlog is bij de Bijzondere Rechtspleging wat informatie over de inlichtingendiensten op straat komen te liggen. Men heeft wel een poging gedaan om belastende informatie te laten verdwijnen. Zo konden de inlichtingendienstmannen die niet gedetineerd waren hun eigen dossiers en ook die van hun naaste collega’s in handen krijgen om de voor henzelf belastende informatie te verdwijnen. Dit is op grote schaal gebeurd. Maar ze waren niet erg slim, want ze vergaten dat er ook informatie over hen terecht kwam in dossiers van personen waar ze zo gauw niet aan gedacht hadden. Daardoor heb ik nogal wat over personen die later bij de BVD kwamen weten te achterhalen: de belastende informatie kwam vaak niet uit hun eigen dossier, maar uit dat van een gedetineerde collega.
Alleen Crabbendam heeft kans gezien alles heel zorgvuldig weg te werken. Maar hij was wel zo dom om dwaalsporen aan te leggen, zodat nu duidelijk is dat hij zijn eigen dossier gemanipuleerd heeft. Zijn personeelsdossier bij de Haagse politie is nagenoeg geheel leeg gehaald. Er zit bijvoorbeeld niets in over zijn onenigheid met hoofdcommissaris Van der Meij, waardoor hij niet meer voor promotie in aanmerking kwam. Zoiets wordt altijd in een dossier vastgelegd voor een eventuele opvolger van de hoofdcommissaris. Maar bij Crabbendam ontbreekt dat: als hoge BVD-ambtenaar kon hij zijn personeelsdossier opvragen en leeghalen. Maar hij voegde er ook iets aan toe. Hij voegde er de carrièrekaart van iemand uit het leger aan toe. De naam van de legerofficier was Johan Gottlieb Crabbendam, helemaal identiek aan zijn eigen naam. Alleen de geboortedatum was anders. Iemand bij de Haagse politie kon nooit aan die kaart uit het legerarchief zijn gekomen, daar heeft zo iemand geen toegang toe. En iemand uit het leger kan niet zomaar een kaart uit het legerarchief in een personeelsdossier in het archief van de Haagse politie stoppen. Alleen iemand bij de BVD heeft toegang tot beide archieven. En dan lijkt Crabbendam zelf het meest voor de hand liggen. Zo kon Crabbendam de onwelgevallige informatie in zijn carrièreontwikkeling laten verdwijnen.
En nu de vraag ‘heeft Engelen bevooroordeeld geselecteerd?’ Crabbendam speelde een belangrijke rol binnen de BVD. Daarom is het van historisch belang om te weten wat de geschiedenis van Crabbendam binnen de inlichtingendienst is geweest. Engelen had moeten vermelden dat Crabbendam door de Sicherheitsdienst als chef bij eerst de Haagse Politie Inlichtingendienst en vervolgens de Documentatiedienst is benoemd. Hij had moeten vermelden dat Crabbendam daar leiding gaf aan het opsporen van communistische verzetsmensen, waarvan er minstens tegen de honderd om het leven zijn gekomen. Hij had moeten vermelden dat Crabbendam een massamoordenaar was. Hij had moeten vermelden dat deze massamoord de aanbeveling was waardoor hij de op een na hoogste positie binnen de BVD benoemd werd. Niets van dit alles. Hij had ook moeten vermelden dat vijf andere leden van de Haagse Politie Inlichtingendienst, die binnen de Documentatiedienst voor de Sicherheitsdienst werkten, bij de BVD kwamen te werken. Hij had moeten vermelden dat een van hen een voormalige SS’er was en dat die een gevaarlijk spion voor Duitsland was, dat deze landverrader wel de laatste persoon was die bij een Nederlandse Inlichtingendienst had mogen werken. Hij had moeten vermelden dat een van hen werkzaam was binnen de treincontrole, een buitengewoon dodelijk dienst ten behoeve van de Duitse bezetter. Maar niet van dit alles. Hij had het allemaal kunnen weten uit de personeelsdossiers van de BVD, waar hij toegang toe had. Kortom, het is overduidelijk dat hij geen onafhankelijk onderzoeker was en dat hij willens wetens geschiedvervalsing pleegde om het verleden van de BVD schoon te wassen.
Daarnaast had Engelen moeten vermelden dat de BVD van de regering opdracht kreeg om in het verlengde van de operatie Wehrwolf te gaan samenwerken met de criminele organisatie SOAN. Zoiets is van groot historisch belang, vooral omdat de SOAN een staatsgreep plande en bijna ten uitvoer bracht: in de Nederlandse geschiedenis is er niet zo vaak sprake van een serieuze staatsgreep geweest. In het verlengde van die operatie moest de BVD de Belgische SS’er Pierre Sweerts, ter dood veroordeeld wegens medeplichtigheid aan een massamoord in het Belgische Limburg en door de Gestapo opgeleid tot terrorist, in dienst nemen. Deze massamoordenaar en terrorist moest met Crabbendam samen werken. Zoiets behoor je natuurlijk op te nemen in een geschiedschrijving van de BVD, maar Engelen nam het niet op.
De Universiteit van Amsterdam liet dit toe, terwijl ze moest weten dat een onderzoek voor een proefschrift openbaar verifieerbaar moet zijn. En professor Blom, voormalig directeur van het NIOD, heeft hiermee zijn naam te grabbel gegooid. Het zogenaamde proefschrift is een propagandawerkje dat de Gestapo-oorsprong van de BVD moest verheimelijken. Als de Universiteit van Amsterdam nog enig gevoel van eigenwaarde heeft, trekt ze de promotie in.
Mijns inziens is het een fascistisch propagandawerkje dat verheerlijkt dat vol leedvermaak antisemitische voormalige Gestapo-agenten, zoals Crabbendam, Van Laere, Van Dijk, Eckhardt, Van der Ploeg en Gros moedige Judisch-bolschewistische verzetsmensen zoals Paul de Groot terroriseerde, de democratie ondermijnden, de mensenrechten schonden en allerlei wetten overtrad.
Later becommentarieerde Engelen op negatieve wijze het werk van Frans Kluiters. Hij schrijft daarover onder andere: ‘Met betrekking tot de eerder genoemde Crabbendam vermeldt Kluiters wel uitgebreid diens militaire (reserve-) rangen, maar niet de veel relevanter informatie dat hij al voor 1940 werkzaam was bij de inlichtingendienst van de Haagse politie.’ Dit is wel helemaal brutaal. In zijn eigen proefschrift over de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) verzwijgt hij het veel essentiëlere dat Crabbendam tijdens de oorlog door de Gestapo werd aangesteld als chef van de Documentatiedienst en in die functie de massamoord op tientallen verzetsmensen voorbereidde. Maar het is ook brutaal dat hij willens en wetens liegt. Hij had de vrije hand om alle documenten bij de BVD in te zien en daarin had hij kunnen niet alleen kunnen zien dat Crabbendam met zijn werkzaamheden voor de Documentatiedienst een grote landverrader was, maar ook dat hij nooit voor de Haagse Politie Inlichtingendienst gewerkt had. Ik geef hieronder Crabbendams carrière voor en aan het begin van de bezetting weer:
- 15 mei 1921: In dienst van de Haagse politie
- 1922: Lid van de bereden brigade
- 1924: Verkeerspolitie
- voor 1926: Justitieelen Dienst (werkte aan valsgeldzaak)
- 1929: Lid van de brandweer (assisteerde bij het blussen van grote brand in stadhuis van Leiden)
- 1 november 1929: Neemt ontslag en gaat op reis naar Nederlandsch Indië
- 1 november 1930: Komt opnieuw in dienst van politie bij Generale Controle ter assistentie van de hoofdcommissaris Van ’t Sant en geeft publieksvoorlichting
- 1935: Komt in conflict met de nieuwe hoofdcommissaris Van der Meij en wordt daarom overgeplaatst naar de Justitieelen Dienst
- 9 juli 1938: Overgeplaatst naar Algemeenen Dienst
- september 1939: Wordt vanwege oorlogsdreiging gemobiliseerd
- 2e helft mei 1940: Keert na demobilisatie terug bij Algemeenen Dienst
- oktober 1940: Na Duitse strafverwijdering van Van der Meij wordt hij chef van de Inlichtingendienst (vermoedelijk op 8 oktober)
- 25 november 1940: Chef van de nieuw opgerichte Documentatiedienst
- 2 april 1941: Crabbendam wordt uit zijn functie gezet en na enige tijd bij de Justitieelen Dienst geplaatst, terwijl Friedrich Simon chef van de Documentatiedienst wordt
En wie waren dan wel (afdelings-)chef van de Haagse Politie Inlichtingendienst? Hieronder geef ik de lijst:
Nanning Dirk Pool
Gerardus Hermanus Johannes Nieuwenhuijs
Hendrik Johannes van der Wijk
Theodorus Mari Lucas
Catharinus Sesink
Johannes Gerardus Amiabel
En tijdens de bezetting benoemd:
Willem Hol (op 15 mei 1940 benoemd als commissaris boven de chef)
Jan Frederik Everardus Hopman (per 27 juli 1940)
Johan Gottlieb Crabbendam (per oktober 1940)
Uit dit overzicht blijkt dat Crabbendam voor november 1940 nooit bij de Inlichtingendienst heeft gewerkt, dus Engelen manipuleert de waarheid door te schrijven dat Crabbendam bij de Inlichtingendienst werkte. De bewering dat Crabbendam bij de Inlichtingendienst werkte, wekt de suggestie dat hij dat voor de oorlog deed, maar in werkelijkheid werd hij 6 weken voor de omvorming van de Inlichtingendienst tot Documentatiedienst door de Duitsers aangesteld, zodat die aanstelling eigenlijk een aanstelling bij de Documentatiedienst behelsde. Door de weglating dat Crabbendam bij de Documentatiedienst aangesteld werd, pleegde Engelen geschiedvervalsing.
Dit weegt des te zwaarder doordat Engelen als enige de papieren bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst mocht inzien, zodat hij niet gecontroleerd kon worden, wat de plicht op hem legde de waarheid ongemanipuleerd naar voren te brengen. Het is daarbovenop een grote schande dat zijn promotor prof. Blom, directeur van het NIOD, zijn goedkeuringsstempel op dit grof staaltje geschiedvervalsing zette. Het doel van de grove leugen is het verhullen dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst als een soort voortzetting van de Gestapo is gestart; Engelen had bij zijn onderzoek naar eigen zeggen toegang tot alle BVD-documenten en wist dus hoe de vork in de steel stak. Ook staatsgeschiedschrijver Lou de Jong wilde dit verhullen en schrijft in zijn ‘meesterwerk’ dat C. Simon per 1 januari 1941 werd aangesteld als eerste chef van de Inlichtingendienst. In werkelijkheid werd Friedrich Wilhelm Simon (en dus niet C. Simon) na 2 april 1941 aangesteld. Kortom, het is een en al leugen en bedrog rond de op een na hoogste functionaris van de BVD.
En wat de kampioen verzwijgen en geschiedvervalsing niet vermeldt is dat Crabbendam chef van de Haagse Documentatiedienst was:
Chefs van de Documentatiedienst:
Johan Gottlieb Crabbendam (25 november 1940)
Friedrich Wilhelm Simon (3 april 1941, maar pas enkele weken later werkelijk in functie)
Steven Pegels (maart 1943)
Johannes Teunissen (1 juli 1944)
Steven Pegels (13 september 1944)
Behalve Crabbendam werden ze na de oorlog allemaal tot een langdurige gevangenisstraf veroordeeld. Alleen Crabbendam ontspring de dans omdat hij geen lid van de NSB was geweest vanwege het feit dat hij een leidinggevende rol binnen het Theosofisch Genootschap had en daarom niet welkom in de NSB was. Het Theosofisch Genootschap was een met de Vrijmetselarij vergelijkbaar gezelschap en werd, ondanks dat het zwaar antisemitisch was (na de oorlog vond het Theosofisch Genootschap inclusief Crabbendam dat Auschwitz de schuld van de Joden zelf was!), door de Duitsers verboden. We kunnen dus concluderen dat de Binnenlandse Veiligheidsdienst onder leiding van Crabbendam, met veel zelfgekozen bloeddorstige Jodenjagers als ondergeschikten, een antisemitische organisatie was en meneer Engelen werkte voor hen.
Al deze manipulaties van de waarheid door het NIOD en Engelen van de BVD hebben tot doel de door de Nederlandse overheid geïnitieerde massamoord op communisten te verhullen. Het is te vergelijken met de ontkenningen van het vergassen van Joden, zoals dat in de jaren vijftig regelmatig gebeurde. Maar hier is geen spraken van een ontkenning door rechtsextremistische groepering, maar een door de staat georkestreerde geschiedvervalsing. Dat de wortels van de Binnenlandse Veiligheidsdienst in de Gestapo liggen is een zodanig belangrijk feit dat het in geen enkel proefschrift over de Binnenlandse Veiligheidsdienst mag ontbreken. In combinatie met de merkwaardige gang van zaken dat de bronnen geheim worden gehouden is mijns inziens sprake van fraude.
Het NIOD-verzinsel ‘Rode terreur’
Tientallen jaren lang hebben Nederlandse historici met veel geweld gepubliceerd dat Nederlandse communisten de Joodse voormalige Amsterdamse wethouder De Miranda op gruwelijke wijze in kamp Amersfoort hebben vermoord. De werkelijkheid is dat De Miranda door een drietal Geuzen vermoord werd. Ze werden daarbij opgehitst door de voormalige communist Lagerälteste Hurkmans. Hurkmans had de CPH na een kortstondig lidmaatschap al in 1932 verlaten.
Hurkmans en zijn zwager de toen nog steeds communist zijnde Eegdeman waren in de zomer van 1941 gearresteerd naar aanleiding van de Duitse inval in de Sovjet Unie, waarbij de arrestatie van Hurkmans te wijten was aan achterhaalde informatie van de Centrale Inlichtingendienst, waarvoor de Amsterdamse commissaris van politie Broekhoff verantwoordelijk was. Of ze net zo als de andere communisten in kamp Schoorl gevangen hebben gezeten weet ik niet. Op 18 augustus 1941 werden de communisten uit Schoorl naar kamp Amersfoort overgebracht.
De Duitsers benoemden toen het tweetal tot Lagerälteste en diens plaatsvervanger. Omdat de bevolking van Amersfoort toen (vrijwel) alleen uit communisten bestond werden deze twee door de Duitsers uitgekozen, waar ze vermoedelijk (niet zo fraaie) redenen voor hadden. In verslagen van communisten van vlak na de oorlog heb ik gelezen dat de communisten Hurkmans onder controle konden houden op momenten dat die te gewelddadig werd, waarbij ze gebruik maakten van het feit dat die zich bij de overige gevangenen probeerde in te likken met het feit dat hij lang geleden lid van de communistische partij was geweest. Op die manier konden ze met name de vele Joodse communisten tegen gewelddadigheden beschermen.
In december 1941 werden de gevangenen aangevuld met een contingent communisten uit Groningen. Op 24 februari 1942 werd het grootste deel van de communisten naar Buchenwald overgebracht. Op 15 maart 1942 kwam er een grote groep communisten uit Den Haag in kamp Amersfoort binnen.
Op 28 en 31 maart en 2 april 1942 werden nagenoeg alle communisten met een aantal leden van De Geuzen en de Ordedienst naar Buchenwald overgebracht. In de verslagen van vlak na de oorlog meldde een achtergebleven communist dat van toen af de grip op Hurkmans was verdwenen en dat de gewelddadigheden toen enorm toe namen. De meesten van het kleine groepje achtergebleven communisten is kort daarop naar het concentratiekamp Herzogenbusch (Vught) overgebracht, maar er kwamen zo nu en dan ook weer nieuwe communisten het kamp binnen. Doordat ze nu een kleine minderheid vormden, hadden de communisten geen invloed meer op het tweetal.
Op 9 april werden vanuit het Oranjehotel 157 gevangenen naar Buchenwald overgebracht. Daarvan kon ik er 118 als lid van De Geuzen identificeren. Van de overigen kon ik er een paar als niet-Geus kwalificeren en van de rest weet ik het niet, maar dat waren vermoedelijk voor het grootste deel ook Geuzen. Van de 157 zijn er 6 voor 1 april 1942 om het leven gekomen. Dat is een opvallend laag aantal, vooral als men weet dat later veel hogere percentages van onder anderen de communisten om het leven zijn gekomen, terwijl het regime vanaf herfst 1942 door opdrachten uit Berlijn veel milder werd om zo over meer arbeidskrachten te kunnen beschikken.
Verspreid over verschillende dagen in januari en februari 1942 brachten de Duitsers een groep Geuzen vanuit Buchenwald terug naar Amersfoort. Lou de Jong schrijft dat het er tien waren. De opdracht van de teruggevoerden was om de gevangenen in Amersfoort concentratiekamp-manieren bij te brengen. Tot 2 april lukte dat niet, omdat de communisten in grote overmacht waren. Maar daarna werd er door de als Kapo’s aangestelde Geuzen een gewelddadige terreur, zwarte terreur, ingevoerd. Er werd flink op de gevangenen geknuppeld, waarbij vooral Joden zwaar belaagd werden. De sterftecijfers in Amersfoort schoten omhoog. Deze terreur door over het algemeen zeer rechtse Geuzen wordt door de veelal zeer rechts georiënteerde Nederlandse historici als ‘rode terreur’ omschreven.
Het meeste geweld werd door de Geuzen uitgeoefend, terwijl de ex-communist Hurkmans en communist Eegdemans vanuit hun hogere posities veel minder geweld werd toegepast. Dat de Duitsers de Geuzen in Buchenwald hadden geselecteerd om gewelddadige terreur uit te gaan oefenen, doet vermoeden dat ze al in Buchenwald als Kapo een gewelddadige terreur hadden uitgeoefend, want de meeste mensen zijn niet bereid om hun medegevangenen halfdood te knuppelen. Omdat er toen buiten de Geuzen nauwelijks andere Nederlanders in Buchenwald waren, zijn er hier geen getuigenissen bekend over die zwarte terreur, je kunt die gewelddadigheden alleen maar deduceren.
Je moet natuurlijk het geweld door Hurkmans en Eegdeman verwerpen, maar je kunt dat niet aan alle communisten toeschrijven, zoals al die uiterst rechtse historici doen. Ik ken ook uiterst verwerpelijke acties tegen communisten door leden van de Parool-groep en Vrij Nederland-groep (onder anderen verloor de bekende communistische verzetsman Jan-Rik van Gilse daardoor het leven en door de samenwerking binnen de Raad van Verzet werd door de zwager van minister-president Gerbrandy de corrupte en bloeddorstige Sicherheitsdienstman Krieno Luurssen, een massamoordenaar, in Velsen boven communistische verzetsmensen als Hannie Schaft en Truus Mengen aangesteld). Maar dat is voor mij geen reden om die groepen te diskwalificeren; in tegendeel, ik heb bewondering voor die verzetsmensen. En ook voor het merendeel van de Geuzen heb ik bewondering; de wandaden van een tiental mag je niet zomaar aan een grote groep verzetsmensen toerekenen louter en alleen vanwege het feit dat je het niet met hun politieke opvattingen eens bent.
De Miranda werd in juli 1942 gearresteerd en in oktober 1942 met een groep Joden naar Amersfoort overgebracht. De Miranda had voor de oorlog het misnoegen van onder anderen de communisten opgeroepen, omdat hij werklozen had gedwongen om bij de aanleg van het Amsterdamse Bos te werken op straffe van het verlies van hun uitkering. Dit werk, grondarbeid, was voor velen veel te zwaar, maar ze moesten wel om hun hongeropwekkende uitkering te behouden. Hij kreeg vermoedelijk in Amersfoort veel verwijten van voormalige slachtoffers te horen. Hurkmans deelde De Miranda bij het Joden-Kommando in, dat heel zwaar werk moest doen, waar De Miranda totaal ongeschikt voor was. In dat Joden-Kommando werd door de Geuzen flink geknuppeld en vooral de door hen gehate ‘intellectueel’ De Miranda kreeg het zwaar te verduren. Op een gegeven moment werd hij door de Geuzen Teun van Es, Joop Greeven en Jan Goedknegt zwaar mishandeld, vervolgens in een kuil gegooid en bedolven onder zand, waarna nog wat stenen naar hem werden gegooid. Daarna werd hij weer uit de kuil gesleept en later nog in het kruis getrapt. De Miranda overleefde dat niet.
Na de oorlog kregen ‘de’ communisten de schuld hiervan: het was de typische ‘rode terreur’. Later bleek dit een leugen te zijn, maar veel historici en journalisten bleven deze Trump-achtige informatie verspreiden.
De verhalen van de rode terreur werden nog verder aangedikt met het lot van de fel anticommunistische Wiardi Beckman. Hij werd in 1942 bij een poging naar Engeland te ontsnappen op het strand gearresteerd en in november van hetzelfde jaar in Amersfoort binnen gevoerd. Hij zou in Amersfoort door de communisten met de dood bedreigd zijn. Afgaande op het geringe aantal communisten in Amersfoort, kan het bijna niet anders zijn dan dat die bedreigingen van Hurkmans of Eegdeman afkomstig waren, andere communisten waren niet in de positie om hem te kunnen bedreigen. Ook zou hij later in kamp Dachau door communisten benadeeld zijn.
De werkelijkheid is dat de anticommunist Wiardi Beckman in Dachau het gewilde baantje van Pfleger (verzorger) in een ziekenbarak kreeg. Van benadeling was geen sprake en het is zelfs de vraag of communisten invloed konden uitoefenen op het vergeven van dat baantje. De meeste Pfleger misbruikten hun baantje om het makkelijker te hebben, ze onttrokken zich aan hun plichten, en tegelijkertijd meer eten te krijgen of te stelen van de zieken. Maar Wiardi Beckman spande zich juist in voor de zieken en oogstte veel bewondering bij zijn medegevangenen, ook van de communisten. Het was een moedige houding van Wiardi Beckman, want er heerste tyfus en de verzorging van de zieken was feitelijk levensgevaarlijk. Het heeft hem uiteindelijk het leven gekost doordat hij ook tyfus opliep. Er bestond een uitstekende verstandhouding tussen Wiardi Beckman en de communisten, anders dan de Nederlandse historici willen doen geloven. Ook mijn vader schreef zeer waarderend over de goede houding van Wiardi in Dachau.
Bij het beoordelen van knuppelende Kapo’s moet men voorzichtig zijn. Mijn vader kreeg op een gegeven moment in Dachau een nieuwe Blockälteste (bestuurder van de werkzaamheden en orde in een barak). Meestal waren dat groenen die er vrolijk op los mepten en van het eten stalen. Maar deze was een rode (politiek gevangene) en bleek een Duitse communist te zijn. In het begin was mijn vader blij met hem, want er werd niet geslagen, het voedsel werd eerlijk verdeeld en er werd niet van het eten gestolen. Dat laatste was van levensbelang, want er werd systematisch te weinig voedsel verdeeld en vooral Nacht-und-Nebel-gevangenen, die geen pakketten van thuis mochten ontvangen, liepen daardoor levensgevaar.
Op een gegeven moment, toen mijn vader even rustig kon zitten, begon de Blockälteste te schreeuwen en te tieren en op de gevangenen in te knuppelen. De gevangenen sprongen op en er ontstond een kabaal van omvallende tafels en stoelen. Toen bleek dat er een SS’er naderde die even goedkeurend toekeek. Toen de SS’er weer weg was stopte de Blockälteste abrupt. Het bleek dat de Blockälteste een soort wachtpost had uitgezet, die met een fluitje waarschuwde als er een SS’er naderde. Dit spektakel herhaalde zich een paar keer. Mijn vader heeft vermoedelijk een paar flinke klappen opgelopen, want hij kreeg een flinke hekel aan de Blockälteste. Toch is mijn oordeel anders. Door te knuppelen en veel kabaal te maken, maakte de Blockälteste een goede indruk op de SS en kon hij zijn baantje behouden. Uiteraard had hij dar zelf belang bij, maar tegelijkertijd redde hij daarmee het leven van veel gevangenen, omdat hij niet van het voedsel stal en het voedsel eerlijk verdeelde. Hij moest wel hard slaan, zodat de gevangenen het uitschreeuwden van de pijn en niet ging giechelen en roepen ‘niet kietelen’.
Bij het opsporen van gegevens op internet kwam ik een recensie van het boek Na het kamp van Jolande Withuis in De Groene Amsterdammer tegen. Daarin beschrijft ze onder andere de rode terreur in Buchenwald. Ze baseert zich voornamelijk op mededelingen van de extreemrechtse Anton (Ton) Elias.
Wie was Ton Elias? Hij was op 13 september 1943 in Pau in Frankrijk gevangen genomen en vandaar op 30 oktober 1943 naar Buchenwald overgebracht. Vermoedelijk wilde hij via Spanje naar Engeland vluchten. Hij beweerde na de oorlog dat de Duitse en Nederlandse communisten een ‘rode terreur’ uitoefenden, waarbij niet-communisten door hen naar zware Kommando’s werden gestuurd waar de arbeid zwaar en de mishandelingen beestachtig waren, zodat er een grote sterfte onder de niet-communisten was. Dankzij die zogenaamde rode terreur kreeg Elias in het Kommando Jena een kantoorbaantje buiten het kamp bij de Duitse spoorwegen zonder enige bewaking en niet in een gestreept kampuniform hoefde te lopen. Daardoor kon hij zomaar weglopen, maar werd na ruim een week toch weer vastgenomen. Andere gevangenen werden na een vluchtpoging geëxecuteerd (zwaar mishandeld en vervolgens doodgeschoten of opgehangen), maar hem gebeurde niets.
Ondanks zijn vluchtpoging kreeg hij eind 1944 dankzij die ‘rode terreur’ een zeer gewild baantje in de Gärtnerei, waar extra voedsel te organiseren viel. Uit eigen ervaring vertelde hij over de rode terreur vanaf 1941, terwijl hij pas in 1943 in Buchenwald kwam [bron: documenten uit de concentratiekampen op internet toegankelijk op de website van de International Tracing Service in Bad Arolsen]. Wat waren die communisten toch beestachtig dat ze hem een makkelijk kantoorbaantje bij de spoorwegen en een voedselrijk baantje in de Gärtnerei bezorgden.
Ik citeer Withuis vanaf onderaan blz. 81:
‘Elias publiceerde het eerste stuk, waarop alle volgende variëren, op 9 juni [1945]. Hij was toen nog geen maand terug in Nederland en woog zo’n vijftig kilo – wellicht zag hij er dus minder goed uit dan [de communistische voorman] Seeghers. Hij en zes andere ondertekenaars beschuldigden de communisten van een aantal misdaden.’
Ten eerste was daar hun macht de transporten samen te stellen. Berucht waren die naar het buitenkamp Dora-Mittelbau waar de dwangarbeiders gemiddeld in zes maanden dood waren doordat het werk er zwaar was, de gebouwen overvol en de hygiënische omstandigheden en voedingstoestand nog veel slechter waren dan in het hoofd-Lager. ‘Buchenwalde zelf was daarbij vergeleken een hemel.’ Volgens de auteurs hadden de communisten bij het samenstellen van deze ‘Himmelfahrt-commando’s’ hun partijgenoten gespaard en andersdenkenden opgeofferd of erger nog: ontdeed de communistische kampleiding zich zo van haar politieke tegenstanders. Duitse zowel als Nederlandse communisten zouden anticommunisten, Oranjegezinden en overige andersdenkenden via ‘dodentransporten’ hebben weggewerkt.
[…]
Dat Elias’ feiten in grote lijnen klopten, staat kortom buiten kijf. Ze werden echter soms anders gewogen.
De conclusie van dit verhaal over de ‘rode terreur’, die NIOD-medewerkster Withuis onderschrijft, is als volgt:
- Er zijn meer niet-communisten naar het Aussenkommando Mittelbau overgebracht;
- Er zijn veel Geuzen in Mittelbau om het leven gekomen;
- Er zijn veel meer anticommunisten op transport naar andere kampen geplaatst;
- Binnen Buchenwald was de sterfte onder niet-communisten substantieel groter dan van communisten.
Dit is natuurlijk schandelijk. Ik neem aan dat Withuis als een publicerend NIOD-historica deze feiten zorgvuldig gecontroleerd heeft, want zulke kwetsende en beledigende beschuldigingen publiceer je niet zomaar. Zelf ben ik ook erg nieuwsgierig naar de omvang en de gevolgen van de rode terreur. Doordat de archieven uit Bad Arolsen nu voor een belangrijk deel op internet zijn geplaatst kan ik dit nu van huis uit doen en ieder ander kan de resultaten controleren. Withuis beschikte indertijd niet over internet-toegang, maar als NIOD-medewerkster kreeg ze natuurlijk de tijd en de fondsen om dat in Bad Arolsen ter plekke te controleren (zelf heb ik er op eigen kosten voor een ander onderzoek ook twee weken vertoefd).
De Geuzen kwamen op 9 april 1941 in Buchenwald aan. In het inschrijvingsregister van Buchenwald kwam ik in dat transport 157 personen tegen. Bij de inschrijving werd voor 124 personen vermeld dat het Geuzen waren; voor de overige 33 personen werd meestal niets over hun arrestatiereden vermeld of iets dat zowel op Geuzen of een andere organisatie kon slaan. Eind 1940, begin 1941 werden echter nagenoeg alleen Geuzen gearresteerd en verder was de woonplaats voor 31 van die 33 voornamelijk Maassluis, Vlaardingen, Schiedam, een paar uit Rotterdam en van de overige twee één uit Delft en Den Haag ieder. Dit was het hartland van de Geuzen, zodat ik ze maar allemaal als Geuzen beschouwd heb.
Op 24 februari 1942 kwam er een nieuw transport van 56 Nederlanders in Buchenwald aan. Daarbij waren er 14 van Joodse afkomst, die ik vanwege hun specifiek wrede lot niet in de vergelijkende statistiek opneem. Verder waren er 26 communisten, veelal uit Amsterdam; de overigen waren 6 Geuzen, 4 andere anticommunisten en 6 waarvan ik de politieke voorkeur niet kon bepalen.
Op 28 en 31 maart en 2 april 1942 kwamen er drie transporten met in totaal 227 Nederlanders in Buchenwald aan. Er waren 11 personen van Joodse afkomst die ik vanwege hun afwijkende behandeling niet meetel (de meesten waren communist). Van de meetellende 216 personen waren er 170 communist en 41 anticommunist: 24 van het Nederlands Oranje Leger (NOL), 13 Geuzen, 12 van de Ordedienst en 2 gearresteerd vanwege een pro-Oranje-vergrijp. Daarnaast waren er nog 6 waarvan de politieke voorkeur niet vast te stellen is: 3 Jehova Getuigen en 3 gearresteerd vanwege ongeoorloofde handel.
Op 13 april 1942 kwam er en transport van 16 leden van de Ordedienst binnen. Dit waren dus allemaal felle anticommunisten.
Op 14 oktober 1942 kwam er een transport van 22 Nederlanders in Buchenwald aan, waarvan ik er 6 als communist kon identificeren en 16 van wie ik de politieke voorkeur niet vast kon stellen (er zitten zowel communisten als anticommunisten tussen).
Op andere data arriveerden kleine groepjes Nederlanders, waarvan in de meeste gevallen de politieke achtergrond niet vast te stellen was, maar er zaten in ieder geval een flink aantal communisten bij.
Na 1942 werd in Buchenwald de arrestatieachtergronden niet meer vastgelegd, zodat ik voor die personen niet meer kon bepalen of de anticommunisten het zwaarder dan de communisten hadden te verduren. Uit mijn gegevens met betrekking tot de Haagse communisten kan ik opmaken dat na 1942 nog maar weinig Nederlandse communisten in Buchenwald terecht zijn gekomen; de hier genoemde transporten bevatten ongeveer 80-90% van de communisten die in Buchenwald verbleven hebben. Ik beperk me dus tot de zes hierboven genoemde transporten uit 1941-42; die bieden meer dan voldoende gegevens om vergelijkingen te kunnen maken tussen de 248 communisten, 176 Geuzen, 28 leden van de Ordedienst, 24 van het NOL en 5 andere anticommunisten.
Bij het bepalen van wie naar Mittelbau werd overgeplaatst stuitte ik op het probleem dat ik niet kon achterhalen wanneer iemand naar Mittelbau werd overgebracht. Uit secundaire documenten kan ik inschatten dat enkele Geuzen al in januari 1942 naar Mittelbau werden overgebracht, maar voor het merendeel kan uit de geldadministratie opgemaakt worden dat ze eind 1943 of later naar Mittelbau werden overgebracht. Voor de communisten die naar Mittelbau werden overgebracht geldt dat ze ook eind 1943 of later werden overgebracht.
Vanwege de onzekerheid in de overbrengingsdatum lijk het redelijk om uit te gaan van de situatie op 1 april 1943: op dat moment waren er van de genoemde transporten nog 91 communisten nog levend in Buchenwald aanwezig en van de anticommunisten 127. Er zijn van deze transporten zes communisten en acht anticommunisten naar Mittelbau overgebracht (het getal voor de anticommunisten is eigenlijk te hoog, want minstens een en misschien twee waren al voordat de communisten in Buchenwald aankwamen naar Mittelbau overgebracht, zodat de communisten daar geen invloed op konden hebben gehad). Dit is nagenoeg perfect evenredig met de aantallen communisten en anticommunisten in Buchenwald. Dus het voor Withuis ‘kortom buiten kijf’ staande feit dat er veel anticommunisten en geen communisten naar Mittelbau gestuurd werden is een aperte leugen: een typische NIOD-leugen. Er werden naar verhouding precies evenveel communisten als anticommunisten naar Mittelbau gestuurd!
Withuis neemt de bewering van Elias dat de gemiddelde overlevingstijd in Mittelbau 6 maanden was als waar over (‘het staat buiten kijf’). Ik pak de gegevens van de Oorlogsgravenstichting erbij: van de 14 rechtstreeks vanuit Buchenwald naar Mittelbau overgebrachte personen hebben er 13 de oorlog overleefd, alleen de Haagse communist Johan Heskes is in het bij Mittelbau behorende buitenkommando Nordhausen gestorven (daarnaast is van de mensen in de zes onderzochte transporten nog de communist Steinfelder via Natzweiler en Dachau in Nordhausen overleden). Er is dus één communist en geen enkele anticommunist in Mittelbau gestorven! En bij een gemiddelde overlevingstijd van 6 maanden had ongeveer 50% om het leven zijn gekomen, maar in werkelijkheid was de sterfte onder de rechtstreeks uit Buchenwald afkomstige anticommunisten 0% en onder de communisten 7%. Kortom weer twee pertinente leugens van Withuis: een typische NIOD-leugen.
Voor de bewering dat veel meer anticommunisten dan communisten op transport werden gesteld en dat de sterfte onder de anticommunisten veel hoger was, moest ik een statistiek opstellen. Om vergelijkingen op te stellen heb ik de tijdsspanne in vier ongeveer gelijke perioden opgedeeld:
- 9-4-1941 1-4-1942 Nagenoeg gehele periode alleen Geuzen in Buchenwald
- 1-4-1942 1-4-1943 Vooral communisten en wat van Ordedienst en NOL
- 1-4-1943 1-3-1944 Ned. communisten hebben volgens Withuis veel macht
- 1-3-1944 einde oorlog Na vertrek NN-transport naar Natzweiler
Bij het opstellen van de statistieken heb ik de vier transporten met communisten voor wat hen in het staartje van de eerste periode overkwam, opgenomen in de tweede periode. De reden daarvoor is dat er op 12 maart 1942 een groot transport naar Ravensbrück ging met daarbij enkele Geuzen en waar de communisten geen enkele invloed op gehad kunnen hebben: die Geuzen zitten in de eerste periode. Daarmee bevat de eerste periode alleen de sterfte en transporten waarop Nederlandse communisten geen invloed konden hebben gehad.
Voor iedere periode kijk ik hoeveel mensen er vanuit Nederland aangevoerd worden, hoeveel er sterven en hoeveel er op transport gaan. Voor iedere periode geef ik aan hoeveel er nog levend in Buchenwald zijn. Zo kom ik tot het volgende staatje (Bu staat voor Buchenwald inclusief het bijbehorende Kommando Weimar).
Periode 1. Aankomst Geuzen op 9-4-1941 en verloop tot 1-4-1942
Periode 2. Aankomst communisten, Ordedienst, NOL en nog wat Geuzen en anderen in loop van 1942 en verloop tot 1-4-1943
Periode 3. ‘Communisten hebben macht’, verloop van 1-4-1943 tot vertrek van NN’ers 1-3-1944
Periode 4. Na vertrek NN’ers 1-3-44 tot vertrek na bevrijding
Om een oordeel te kunnen vellen, moet je bepalen welke percentages van de mensen sterven en op transport gaan. Die percentages worden bepaald van de aantallen mensen die uit de voorgaande periode in Buchenwald aanwezig zijn plus de aankomst van nieuwe gevangenen minus het transport in de desbetreffende periode.
In deze tabel hebben alleen de percentages in de kolommen van het totaal, de communisten en de Geuzen statistische betekenis en daarnaast ook de percentages in de tweede periode voor de Ordedienst en andere anticommunisten.
In het boek van Withuis beweert de Geus Elias dat in de eerste periode door toedoen van de Duitse communisten een grote sterfte onder de Geuzen was. Dit blijkt dus 5% te zijn! Het was in de Duitse concentratiekampen gebruikelijk dat in het eerste jaar van verblijf de sterfte hoger was dan daarna, doordat ouderen en zwakkeren binnen enkele weken of maanden stierven. Daarom vergelijk ik het met het eerste jaar van de communisten in Buchenwald: de tweede periode.
In het eerste jaar van verblijf van de communisten is de sterfte onder hen 24%. Dus door ‘toedoen van de Duitse communisten’ zou de sterfte onder de Geuzen veel hoger moeten zijn dan onder de communisten. Echter de sterfte onder de communisten is met 24% bijna vijf keer zo hoog dan onder de Geuzen! Weer zo een leugen van Withuis! En als je de sterftes binnen de tweede periode met elkaar vergelijkt, dan bedraagt die onder de communisten 24% en van de Geuzen 11%. Wel opvallend is het hoge percentage voor de leden van de Ordedienst, maar door het zeer kleine aantal van 6 is dit statistisch niet significant: je kunt er geen conclusie uit trekken.
Alleen in de vierde periode lijkt de sterfte onder de Geuzen aanmerkelijk hoger te zijn dan onder de communisten, maar ook hier geldt dat je door de kleine aantallen sterfgevallen van respectievelijk 1 en 6 je statistisch geen enkele conclusie kunt trekken , bovendien zijn de percentuele verschillen minder groot.
Als je alle periodes bij elkaar neemt, dan zie je dat de sterfte onder de mensen die nooit op transport gingen onder de communisten duidelijk hoger is dan onder de Geuzen. Dus de bewering van Withuis (‘het staat buiten kijf’), dat de Nederlandse communisten hun politieke tegenstanders in grote mate in levensbedreigende Kommando’s gemanipuleerd hebben en daarmee een significant grotere sterfte onder de politieke tegenstanders veroorzaakt hebben, is een pertinente leugen. Het hoge percentage sterfte onder de leden van de Ordedienst heeft te maken met het feit dat alle in leven zijnde leden door een bevel vanuit Berlijn naar het Nacht-und-Nebel-concentratiekamp Natzweiler zijn getransporteerd, waardoor alleen de zes doden achterbleven. Ook bij de ander anticommunisten gaat het om het statistisch niet-significante aantal van slechts 4 doden, terwijl de levenden allemaal op transport zijn gesteld.
En dan hebben we nog de bewering dat de Nederlandse communisten, vooral in de derde en de vierde periode, door hun zogenaamde ‘macht’ veel tegenstanders op transport naar andere kampen hebben laten zetten, waar de sterfte veel hoger was. Withuis baseert zich op Elias, waarbij die specifiek Geuzen noemt.
Withuis op blz. 87 van haar boek:
‘In het algemeen gingen op transport anticommunisten, lieden die van anticommunisme werden verdacht en (…) kerels die voedsel van kameraden stalen. Zeker niet op transport – of de SS moest het bevelen gingen communisten en degenen, die zij te vriend wilden houden. De rest liet men gaan: intellectuelen, nationale verzetslieden, Oekraïners, enzovoort.’
Allereerst wijs ik er op dat noch de Duitse noch de Nederlandse gevangenen grote invloed hadden op wie op transport moest. In het geval van de Nacht-und-Nebelgevangenen ging het om een bevel uit Berlijn waarin de gevangenen bij naam genoemd werden en bij de andere transporten ging het vaak om beslissingen van de SS: er waren grote sommen geld mee gemoeid en sommige kampen vroegen om sterke personen, waarvoor ze betaalden, om deze slaven uit te kunnen huren en andere vroegen weer geld om zwakke personen op te nemen. Het was een verdienmodel.
Maar de Duitse communisten waren wel in staat om op veel transporten een aantal ongewenste personen (‘groenen’) de plaats van politieken (‘roden’), in te nemen. Dit vervangen gebeurde aan de hand van de omschrijvingen in de administratie in de Schreibstube. Degenen die de transportlijsten manipuleerden kenden de politieke voorkeur van de betrokkenen niet, ze zagen alleen of het groenen (‘Berufsverbrecher’) of roden (‘Politisch’) waren. Alleen in bijzondere gevallen, bijv. wrede Kapo’s of andersom gevangenen die men speciaal wilde beschermen, kon men specifieke kampnummers op transport zetten of van transport vrijwaren. De kampnummers hadden vijf cijfers en in de laatste periode zelfs soms zes cijfers; grote aantallen van zulke ’telefoonnummers’ waren niet binnen korte tijd mondeling over te brengen.
In de tweede periode zien we dat er relatief veel meer communisten dan Geuzen op transport gingen. Maar van de Ordedienst en de overige anticommunisten (vooral leden van het Nederlands Oranjeleger) ging het door de veel kleinere aantallen om een niet-significant hoger percentage. Ook in de derde periode gingen er significant meer communisten dan Geuzen op transport. De Geuzen gingen vooral mee met een transport naar Lublin, terwijl de communisten en leden van de Ordedienst naar het sinistere Nacht-und-Nebel-kamp Natzweiler gingen. In de vierde periode is het hogere percentage voor communisten dan Geuzen die op transport gingen niet significant. De hoge percentages voor de Geuzen en overigen slaan in beide gevallen op 2 personen, zodat daar niets over te zeggen valt. De conclusie is dan ook dat er meer communisten op transport gingen dan Geuzen, zodat de bewering van Withuis dat communisten aanzienlijk minder op transport gingen wederom een leugen is.
Als men daar tegenin wil werpen dat in het transport begin 1944 naar Lublin voornamelijk Geuzen en betrekkelijk weinig communisten bevatte, dan wijs ik er op dat het ook geen leden van de Ordedienst of het Nederlands Oranje Leger bevatte. Werden die door de communisten dan speciaal in bescherming genomen, zoals Withuis suggereert? Natuurlijk niet! Er was simpelweg een bevel uit Berlijn dat veel communisten, leden van de Ordedienst en van het NOL kort daarop naar het veel slechtere Natzweiler moesten en dat ze daarom niet naar het mildere Lublin gestuurd mochten worden.
Withuis beweerde dat de Nederlandse communisten andersdenkenden naar andere kampen stuurden waar de sterfte veel groter was. Daarom lijkt het me interessant om de sterfte in Buchenwald te vergelijken met die na transport naar een ander kamp. Omdat er na dat transport soms nog meer transporten volgden, waardoor gevangenen van hot naar her gesleept werden, is een verdeling in periodes niet zinvol.
We zien dat de sterfte onder de communisten zowel in Buchenwald als na transport aanmerkelijk hoger is dan onder de Geuzen, terwijl je juist onder de Geuzen een grotere sterfte verwacht, omdat ze aanmerkelijk langer in Buchenwald opgesloten hebben gezeten. De hoge percentages sterfte in Buchenwald voor de Ordedienst en overigen slaan op zeer kleine aantallen van respectievelijk 6 en 4 personen (tegen 32 en 29 voor resp. communisten en Geuzen), zodat daar geen conclusie uit getrokken kan worden. Withuis beweerde dat de communisten een veel hogere sterfte onder andersdenkenden hebben veroorzaakt dan in eigen gelederen gebeurde. Dat is dus wederom een leugen!
Wat wel waar is, is dat na transport de sterftekans veel groter is. De communisten claimen dat zij door het wegwerken van de gevaarlijkste groenen en het subtiel chanteren van de SS, zodat er minder voedsel gestolen werd, de overlevingslevenskansen in Buchenwald veel groter waren dan in andere kampen. Dat de overlevingslevenskansen in Buchenwald veel groter waren lijkt te kloppen. Veel Geuzen en leden van de Ordedienst zouden daar hun overleven aan te danken hebben. Of dat door de Duitse communisten werd veroorzaakt, kan ik niet controleren.
Withuis beweerde dat de communisten vooral intellectuelen op transport lieten stellen. Een beschouwing van de beroepen leerde me dat er onder de 261 niet-communistische personen die in 1941-42 in Buchenwald arriveerden slechts vier personen met (vermoedelijk) een academische opleiding waren: een zenuwarts, advocaat, bouwingenieur en een machinebouwingenieur (alle vier personen met een vaardigheid, maar waarbij het niet duidelijk is of het echte ‘intellectuelen’ waren). De advocaat overleed in Natzweiler en over het Nacht-und-Nebeltransport hadden de communisten geen enkele zeggenschap. De zenuwarts overleed vier weken na aankomst in Buchenwald, ruim negen maanden voordat er Nederlandse communisten in Buchenwald kwamen. De bouwingenieur werd nog voordat er communisten in Buchenwald arriveerden door de Sicherheitsdienst naar Den Haag teruggehaald. De machinebouwingenieur werd in 1944 op transport gesteld en kwam onder andere in Mittelbau terecht en overleefde de oorlog. Dus van de vier intellectuelen werd er maar een naar een ander kamp op transport gesteld, wat beneden het gemiddelde transportpercentage was. Natuurlijk kun je op zulke kleine aantallen geen conclusies trekken. Maar Withuis meent er wel een leugenachtige bewering op te kunnen baseren.
Je kunt het aantal intellectuelen natuurlijk uitbreiden met studenten (mogelijke intellectuelen in opleiding, maar vaak waren het gewoon scholieren) en leraren. Een gymnastiekleraar werd nooit op transport gesteld en overleefde de oorlog; een leraar werd een paar dagen na de aankomst van de eerste communisten op transport naar Ravensbrück gesteld en overleefde, maar daar hadden de communisten geen invloed op kunnen hebben; een leraar werd samen met veel communisten in april 1942 naar Groß Rosen op transport gesteld en overleefde, daar hadden de communisten ook geen invloed op kunnen hebben gehad, want er was speciaal een SS’er uit Groß Rosen overgekomen om ‘kraftige Personen’ te selecteren; een leraar werd in april 1943 door de Duitsers vrijgelaten en een leraar werd nooit op transport gesteld en in 1945 in Buchenwald bevrijd. Dus als leraren ‘intellectuelen’ zijn, blijft de leugen van Withuis een leugen. Er waren 14 studenten, waarvan zes van de Ordedienst, drie van het NOL, een Geus en vier met onbekende achtergrond. Vijf studenten gaan nooit op transport en overleven; twee gaan op transport naar Groß Rosen, waarvan er een overlijdt, maar hier hadden de communisten dus geen invloed op; vier gaan op transport naar Natzweiler, waar er een overlijdt, ook hier hadden de communisten geen invloed op, want da namen waren door Berlijn doorgegeven; twee komen aan het eind van de oorlog in Mittelbau terecht en overleven en een overlijdt in Buchenwald. Ook onder de studenten is geen spoor van ‘rode terreur’ te bekennen. De leugen van Withuis dat de communisten speciaal intellectuelen de dood in joegen blijft een leugen.
Mijn conclusie is dat de beweringen van Withuis kwetsende en beledigende pertinente leugens zijn. Leugens waar de geschiedvervalsende historici van Stalin en Hitler nog veel van zouden hebben kunnen leren. Withuis voegt ze bij het rijtje geschiedvervalsers van het NIOD, waarbij ik de anticommunistisch gerichte geschiedvervalsing heb kunnen constateren: Lou de Jong, Hans Blom, David Barnouw en nu ook Jolande Withuis. Naar mijn mening had Withuis strafrechtelijk vervolgd moeten worden voor het kwetsen en beledigen van een bevolkingsgroep, wat een strafbaar feit is waar een paar maanden gevangenisstraf op staat. En volgens hetzelfde wetsartikel had De Groene Amsterdammer ook vervolgd kunnen worden wegens het gelegenheid bieden om zulke kwetsende teksten te publiceren.
Wat wel waar is, is dat communisten in speciale gevallen mensen, voornamelijk eigen mensen, in bescherming hebben genomen. Dat ging dan altijd om mensen die deel uitmaakten van het Internationales Lagerkomitee Buchenwald en mogelijk enkele andere leiding gevende personen. In een naoorlogs verslag vermeldt de Haagse communist Nico Wijnen dat de Amsterdamse communistische wethouder Leen Seegers, lid van het Internationales Lagerkomitee Buchenwald, van een transport naar Lublin werd afgehaald. Ik betwijfel of dat waar was, want er mochten geen communisten mee, omdat ze kort daarop op basis van een bevel uit Berlijn naar het veel zwaardere Nacht-und-Nebelkamp Natzweiler moesten. Mogelijk dat Wijnen in de war was en bedoelde dat Seegers van de lijst naar Natzweiler gehaald werd.
Er wordt ook gesuggereerd dat communisten andersdenkenden vermoord zouden hebben. Maar er wordt geen enkele naam van dader of slachtoffer genoemd. Zelf ben ik verslaglegging van een moord tegen gekomen. Het slachtoffer was Johannes Cornelis Tardij. Hij zou op 16 december 1942 zijn vermoord door Reinier Johannes Robert [Bron: Verslag van Nico Wijnen en opgetekend door A. Treuniet, NIOD 250 D, 936]. Beiden waren lid van het Nederlands Oranje Leger. Het was dus een anticommunist die een anticommunist vermoordde. Het ging om een afrekening die al speelde van kort na de arrestatie van Tardij: hij zou na zijn arrestatie in Amsterdam bij verhoren mensen van het Nederlands Oranje Leger verraden hebben. Het lijkt me sterk om dat als een voorbeeld van rode terreur te zien (het na zware mishandelingen noemen van namen kun je geen ‘verraad’ noemen).
Overigens was er wel enige communistische betrokkenheid: Jan Robert besprak het moordplan vooraf met de communist Nico Wijnen die het ermee eens was; er was vermoedelijk sprake van wangedrag in zijn functie van Blockälteste. Tardij had een mond zonder tanden en ze maakten hem wijs dat hij in het Revier een nieuw gebit kon krijgen. In het Revier werd zogenaamd angina vastgesteld, waardoor hij opgenomen bleef. Vervolgens werd hij door Jan Robert vermoord, waarna als doodsoorzaak ‘angineuze koortsen’ werd opgegeven (zoals gebruikelijk werd iets anders geregistreerd: ‘inf. Ma. U. Darmkatarrh’). Na de moord keken Robert en Wijnen hoe Tardij het concentratiekamp verliet via een dun sliertje rook door de schoorsteen van het crematorium.
De misleiding door Withuis gaat verder. Ze schrijft dat de zelfbevrijding van Buchenwald een mythe is. Ze suggereert dat de bewaking verdwenen was doordat de SS vertrok om hun hachje te redden. Maar in werkelijkheid waren er wel degelijk bewakers overgebleven, die op de wachttorens stonden. Het waren Wehrmacht-militairen die niet meer geschikt voor het front waren, maar nog wel konden schieten en ook personen met een lagere militaire status (vergelijkbaar met de toen in Nederland opererende landwacht).
De torens werden door bewapende communisten bestormd, waarna de slecht gemotiveerde wachters zich snel overgaven of de benen namen (veel gevangenen zullen dit niet waargenomen hebben, omdat ze in of tussen hun barakken te ver van de wachttorens af zaten). Dat de wachtposten nauwelijks weerstand zouden bieden, daar kon je van tevoren niet zeker zijn. Voor de bestorming was veel moed nodig, maar nog meer moed was nodig geweest om in de jaren daarvoor geleidelijk wapens en munitie te stelen en te verbergen: als je maar betrapt werd op het aanraken of bezitten (verbergen) van een wapen wachtte je met zekerheid een gruwelijke marteldood.
Enige uren nadat de wachten verdreven waren, bereikt een Amerikaanse verkenningspatrouille het kamp. Die militairen zeiden dat ze niet bij machte waren het kamp te beschermen en dat ze andere oorlogsopdrachten hadden, die voor gingen: de gevangenen moesten zich zelf maar enige dagen redden. Pas na een paar dagen namen Amerikaanse militairen het gezag, bewaking en verdediging over en leverden de communisten hun wapens in.
Ook dat de Amerikanen bij de bevrijding geholpen zouden hebben door met opzet het kamp onder permanent luchtalarm te houden door er voortdurend vliegtuigen over te sturen is idiote onzin. De Amerikanen voerden oorlog en daarbij waren andere prioriteiten. De vliegtuigen vlogen daar omdat ze met andere militaire opdrachten bezig waren, in de oorlog konden geen vliegtuigen gemist worden voor een militair onbelangrijke missie als de bevrijding van een kamp (vergelijk maar een met het drama met de Cap Arcona, gevangenen waren tijdens de oorlogvoering onbelangrijk en over hun veiligheid hoefde je je niet druk te maken). Dat er veel luchtalarm was, kwam volledig voort uit het feit dat het front dichtbij was.
Waar je wel op mag wijzen, is dat de latere Oost-Duitse regering de heldhaftigheid van de zelfbevrijding om propagandistische redenen enorm opgeblazen heeft. Er was een zelfbevrijding tegen een enorm verzwakte bewaking waar veel moed voor nodig was, maar het was geen ‘totale oorlog’ zoals de Oost-Duitsers ons later hebben willen laten geloven.
Overigens beschrijft Nico Wijnen in zijn verslag dat de zelfbevrijding in Buchenwald niet uniek was: hij vertoefde de laatste oorlogsmaanden in Ebensee waar hij indirect betrokken was bij een soortgelijke zelfbevrijding. Daar werden in de laatste oorlogsweken wapens, die van Oostenrijkse verzetsmensen waren verkregen, het kamp binnengesmokkeld. Er was een afspraak dat als de inwoners van Ebensee door de SS werd aangevallen, de gevangenen hen zo mogelijk te hulp zouden komen en omgekeerd.
Binnen het kamp was een strijdgroep onafhankelijk van de politieke voorkeur samengesteld, die pas in een noodsituatie zou optreden. Vooral onder de Polen en Russen waren er veel met gevechtservaring. De SS verliet het kamp op 5 mei 1945 na een deel van de Berufsverbrecher (groenen) onder de gevangenen bewapend te hebben en aan hen de bewaking te hebben overgedragen.
De nieuwe bewakers hadden instructies gekregen om de politieke gevangenen (roden) in de tunnels, waar militaire productie plaats vond, op te sluiten. De roden vertrouwden het niet en vreesden dat dat een uitgelezen plek was om hen collectief te vermoorden. Ze weigerden de bevelen op te volgen en grepen de wapens. De groenen hadden geen gevechtservaring, waren niet solidair, vreesden de wraak van de andere gevangenen en vluchtten weg, waarna het kamp in handen van de roden viel. Daarna ontstond een lynchpartij, waarbij tientallen wrede Kapo’s op wrede manier om het leven werden gebracht (er werd zelfs een uiterst wrede Kapo bij vol bewustzijn levend in het crematorium verbrand). Wijnen zelf vreesde voor zijn leven, omdat hij ook Kapo was geweest, maar werd juist op de schouders gehesen, omdat de andere gevangenen hem wel waardeerden. Het Amerikaanse leger arriveerde ruim een dag later.
Withuis beschrijft hoe een communist de voor katholieke gelovigen belangrijke rituele zaken vertrapte en verscheurde. Natuurlijk is zo een handeling uiterst ongewenst, want iemand kan er troost en binnen het concentratiekamp zo belangrijke levenskracht aan ontlenen. Maar het is idioot om dat meteen tot een door communisten gebruikelijke activiteit op te blazen. Onder de communisten waren relatief veel atheïsten, maar die hadden vaak gelovige ouders of partners. Kijk in het bevolkingsregister en dan zie je dat sommigen ‘geen godsdienst’ hadden laten opnemen, terwijl hun partner en kinderen wel als gelovig werden geregistreerd.
Er waren verder veel gelovige communisten. Een mooi voorbeeld is de Haagse communistische verzetsman Adriaan Koopman. Hij werd in september 1941 gearresteerd vanwege zijn deelname aan De Vonkgroep, maar op 30 maart 1942 uit Kamp Amersfoort vrijgelaten. Omdat De Vonkgroep op dat moment nauwelijks iets voorstelde, sloot hij zich aan bij de verzetsgroep ‘God en de Koning’; dat was bepaald geen communistische naam voor een verzetsgroep, maar getuigt van zijn godsdienstige instelling en zelfs van geen haat tegen het koningshuis.
Er kwamen onder de communisten inderdaad mensen voor met diepe haat tegen het geloof, waarschijnlijk als antwoord op haat en discriminatie die ze tijdens hun leven vanuit godsdienstige kringen hadden ondervonden (hoe vaak ben ik zelf niet gediscrimineerd en beledigd en als vijfjarige bedreigd met de Christelijke naastenliefde van ‘eeuwig branden in de hel’). Ook kwam het voor dat mensen die geloofden in de almacht van het opperwezen diep verontwaardigd raakten dat dat almachtige opperwezen hen zonder enige reden onderwierpen aan de hel van het concentratiekamp. Zulke mensen konden totaal doordraaien.
Na de oorlog kun je in het communistische blad De Waarheid zo nu en dan overlijdensadvertenties lezen, waarin verwezen wordt naar kerkelijke diensten. Kortom, de veronderstelde haat tegen het geloof was geen algemene houding van de communisten; wel werden atheïsten door hen geaccepteerd, wat op veel plekken in de samenleving niet het geval was.
Zoals ik hiervoor beschreef, toonde Withuis haar verontwaardiging over aanvallen op het geloof door individuele communisten, want dat schaadde de psychische steun die zo broodnodig was om te overleven. Een aanval op het geloof kwetste de gelovigen zielsdiep. Maar laten we nu de door haar zo bewonderde Pim Boellaard beschouwen. Omstreeks 1960 moesten mijn ouders bij Boellaard op bezoek op zijn kantoor bij de verzekeringsmaatschappij Olveh. Boellaard bemoeide zich als ‘vertrouwensman’ van de ex-concentratiekampgevangenen met de toekenning van verzetspensioenen via de Stichting 1940-1945. Het moet een belangrijk gesprek voor de toekenning van een verzetspensioen aan mijn totaal invalide vader zijn geweest, want ik herinner me nu nog steeds hun opwinding vooraf. Na terugkeer verscheen mijn vader in staat van hoge geagiteerdheid en totale ontreddering in mijn kamertje. Hij vertelde dat hij alle banden met de CPN moest verbreken en dat ik ook alle contacten met een vriendje uit de communistische hoek moest verbreken (daarom herinner ik me het zo goed), want anders zou hij zijn aanspraken op een verzetspensioen verliezen. Mijn vader geloofde diep in het communistisch ideaal, hij had er zijn leven voor gewaagd en zijn gezondheid opgeofferd en nu moest hij van Boellaard zijn idealen stante pede afzweren. Hij werd kennelijk door Boellaard gechanteerd. Dit ging wel verder dan het kapot maken van rituele voorwerpen: er werd gedreigd een wettelijk recht te onthouden en feitelijk was een goed verzetspensioen zijn enige mogelijkheid om niet snel naar de dood weg te kwijnen, omdat zijn invaliditeit tot veel extra kosten leidde. Hoe zou een diepgelovige zich voelen als die zijn levensideaal de kerk zou moeten afzweren en nooit meer zou mogen bezoeken?
Wat Withuis niet vermeldde is dat toen de drie transporten met voornamelijk communisten die tussen 18 maart en 2 april in Buchenwald arriveerden tijdens driloefeningen heftig beknuppeld werden en dat Geuzen die in 1941 gearriveerd waren ter vermaak stonden toe te kijken en zich luidkeels rot lachten bij die knuppelpartijen. Door die knuppelpartijen stierven de eerste maand in Buchenwald negen communisten en nota bene ook een Geus. Natuurlijk gun ik de Geuzen hun amusante uitje, maar het lachen maakte de slachtoffers van de driloefeningen nog onzekerder, waardoor ze nog meer klappen opliepen. Het kan hebben bijgedragen aan het relatief grote aantal slachtoffers. Ter vergelijking: een jaar eerder viel er in de eerste maand na hun aankomst in Buchenwald onder de Geuzen slechts een dode. Kortom, de communisten hadden het in Buchenwald veel zwaarder dan de Geuzen.
Boellaard behoorde tot de Ordedienst. Een belangrijk deel daarvan werd gevormd door officieren uit het leger en politiemensen; het waren uiterst rechts georiënteerde mensen. Hun doel was niet om verzet te plegen, maar om zich voor te bereiden op een machtsovername nadat de Duitsers gecapituleerd zouden hebben. Dan zouden ze de democratie afschaffen en een dictatuur onder koninklijk bewind vestigen. Ze omschreven zich naar de Duitsers toe als een soort ‘Hilfspolizei‘. De Ordedienst verzamelde wapens, wat makkelijk was, omdat de officieren wisten waar wapens opgeslagen lagen. Verzoeken van andere verzetsgroepen voor wapens werden afgewezen. Alhoewel het doel van de organisatie geen verzet was, hebben sommige leden zich in het kader van de Ordedienst wel met militair nuttige spionage bezig gehouden, waarvan de gegevens naar Engeland werden overgeseind of op andere manier naar Engeland werden gesmokkeld.
Begin 1945 ging de Ordedienst in Den Haag een samenwerking met de Sicherheitsdienst aan. Dat was in opdracht of met goedkeuring van de Nederlandse regering in ballingschap in Londen. Met toestemming van de Sicherheitsdienst werden er grote hoeveelheden wapens gedropt, die door de V-Mann voor de Duitse contraspionagechef Friedrich Frank en latere vastgoedmagnaat Reinder Zwolsman met van de Sicherheitsdienst geleende vrachtwagens werden opgehaald en onder toezicht van de Sicherheitsdienst in de Ursulakliniek in Wassenaar opgeslagen. Er waren veel stenguns, brenguns en handgranaten bij.
Bij de Duitse capitulatie werd een deel van die wapens verspreid over posten in Den Haag van de Binnenlandse Strijdkrachten, waarin de Ordedienst alle sleutelposities in handen had (het schema van de wapenverspreiding kan in het CABR-dossier van Reinder Zwolsman teruggevonden worden). Uit de beschikbare gegevens kan afgeleid worden dat als vanuit de bevolking een initiatief ontplooid zou worden tot een ander regime dan het vooroorlogse, dat er dan een groot bloedbad zou worden aangericht. Uiteindelijk is het met een sisser afgelopen, omdat de vooroorlogse regering weer gewoon kon terugkeren. Maar de samenwerking met de massamoordenaar Frank van de Duitse contraspionage werd na de oorlog door de Binnenlandse Veiligheidsdienst voortgezet en hij werd niet berecht (hij zou vast de doodstraf hebben gekregen vanwege zijn bijdrage aan de Silbertannemoorden).
Na een paar maanden gingen leden van de Ordedienst een samenwerkingsverband aan met geheime organisaties die zouden leiden tot de geheime criminele organisatie SOAN: de grootste criminele organisatie uit de Nederlandse geschiedenis. Daarbij werd nauw samengewerkt met Bureau B van het Bureau Nationale Veiligheid, de voorloper ban de Binnenlandse Veiligheidsdienst. Bij Bureau B had Gestapoman en massamoordenaar Johann Gottlieb Crabbendam de leiding. Hij stelde een lijst van 8.000 te arresteren communisten op: voornamelijk verzetsmensen al dan niet teruggekeerd uit de concentratiekampen. Crabbendam werkte samen met de in België wegens massamoord ter dood veroordeelde oorlogsmisdadiger Pierre Sweerts.
In 1946-47 planden rechtse clubs, onder andere de Landsknechten en een aantal zogenaamde wandelclubs, een staatsgreep waarbij een dictatuur onder leiding van Prins Bernhard zou worden gevestigd. Doordat koningin Wilhelmina er zich tegen verzette, werd de boel afgeblazen ondanks dat al 15.000 militairen in Den Haag klaar stonden. Omdat de rechtse clubs al een flink aantal moorden, vooral door onenigheid over te verdelen buit, gepleegd hadden, kan vermoed worden dat de staatsgreep tot een bloedbad onder linkse mensen uit vooral CPN en PvdA geleid zou hebben. Veel voormalige communistische verzetsmensen hadden hun koffers al gepakt om bij het eerste teken van onraad opnieuw onder te kunnen duiken. Er heerste veel angst. En dat kwam allemaal voort uit de club waar ook Boellaard deel van uitmaakte.
Withuis adoreert Boellaard en beschrijft dat hij zich inspande voor vooral de voormalige gevangenen uit Natzweiler. Ze beschrijft dat Boellaard door zijn ervaringen in Natzweiler een hekel had gekregen aan de Duitse taal. En ze beschrijft dat zijn vrienden en geestverwanten zitting nemen in het Nationaal Comité ter Bestrijding van het Concentratiekampsysteem, wat een anticommunistische vereniging is die zich eigenlijk alleen richt tegen Stalins concentratiekampen. Prachtig allemaal.
Die vrienden en geestverwanten bekleedden vaak een functie in de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). En daar werkten ze samen of onder de leiding van voormalige Gestapo-agenten als Crabbendam, Eckhardt en Van der Ploeg, die met hun activiteiten tijdens de oorlog honderden mensen de concentratiekampen hebben gestuurd: Crabbendam gaf leiding aan activiteiten waardoor 150 communisten in de concentratiekampen verdwenen, Eckhardt regelde in 1941 de gang van 70 communisten naar de concentratiekampen en toen hij in 1943-44 lid van de treincontrole was nog eens één- à tweehonderd man (voornamelijk weigeraars van de Arbeitseinsatz en Joden op weg naar een onderduikadres) en Van der Ploeg was betrokken bij het naar de concentratiekampen zenden van zo een vijfhonderd man. Het heeft heel veel mensen een ellendige dood bezorgd.
In het aanbevelingscomité van de concentratiekampsysteembestrijders zat een zekere De Quay, die een aanhanger was van de fascist Salazar, de fascistische generaal en massamoordenaar Franco kon waarderen en sympathie voor Mussolini had. De Quay was lid van een partij die voor de oorlog in Nederlands Indië mensen in concentratiekampen liet opsluiten en na de oorlog daar vele ongewapende burgers liet vermoorden. Logisch dat deze vriendenschaar van Boellaard allemaal ‘bestrijders’ van het concentratiekampsysteem waren.
Boellaard toonde zich verontwaardigd over wat in Natzweiler de mensen werd aangedaan, maar zijn naoorlogse relaties bij de BVD zorgden ervoor dat tijdens de oorlog de volgende communisten uit de Haagse regio in Natzweiler terecht kwamen: Henk Arendse, Martinus Beek, George Beglinger, Jacob Bijl, Mattheus Bruls, Balt de Buijzer, Cornelis Compter, Johannes van Driel, Johannes Duhen, Carel Duran, Petrus Gaemers, Jan Geluk, Nico de Goede, Otto van Gool, Albert de Haas, Wim Harthoorn, Hendrik Holstein, Simon de Jong, Evert van Kommer, Toon van der Kroft, Jacobus Lezwijn, Jan Montfoort, Kees Neven, Johannes Onvlee, Maarten Oort, Frans van Ophem, Markus Schmaal, Cornelis Simonis, Chris van Spronsen, Frans van der Stal, Cornelis van Staveren, Johannes Teske, Willem Theil, Jan Veenendaal, Leen Vogel, Wilhelmus de Vries, Nico Wijnen en Simon Wolff. En de lijst wordt nog veel langer als ik slachtoffers uit andere communistenrijke regio’s zou kunnen opnoemen als: Amsterdam, Zaanstreek, Haarlem, IJmond, Rotterdam, Groningen, Twente, Deventer, Mijnstreek, Tilburg enz.
Withuis schrijft dat de Inlichtingendiensten hun activiteiten tegen de communisten startten vanwege de wandaden in de Sovjet Unie. Ook dat is weer een pertinente leugen. De eerste bespionering, met onwettige onderschepping van telegramverkeer, met als spion Julius Barmat dateert uit december 1917 of januari 1918. De Stalinistische terreur startte ruim tien jaar later in 1929. Ook de zeer ver gaande infiltratie van de lokale afdelingen stamt van ver voor het begin van de Stalinterreur, namelijk uit januari 1923 (de beslissingen werden enige maanden eerder genomen). De internationale samenwerking in de IKK bij de bestrijding van het communisme stamt uit 1922, ook al weer jaren voor het begin van de Stalinterreur. De eerste schietpartijen op (ongewapende) communisten waren al in 1917 en er zouden nog vele volgen. Het doel van de Inlichtingendiensten was de belangen van de grootindustrie te verdedigen. Natuurlijk zal Withuis deze laatste zin willen kwalificeren als communistisch jargon en pure propaganda of misleiding. Maar helaas voor haar kan ik haar bij voorbaat onderuit halen door te verwijzen naar een verslag d.d. 25-6-1930 van de Amsterdamse hoofdcommissaris Versteeg [Gemeentearchief Amsterdam, Politiearchief, Bureau Internationale Criminaliteit en Falsificaten, toegangsnr. 5225, inv. nr. 3813]. Daarin staat:
‘By gepleegd overleg met de leiding van de “Centralen Inlichtingendienst” te ‘s-Gravenhage en eenige voorname vertegenwoordigers der Nederlandsche industrie is my gebleken, dat geen beteekenend verschil van meening bestaat over de vraag, dat het geacht mag worden op den weg der overheid te liggen, de elementen welke met de meeste inspanning naar het behoud van den bedryfsvreede streven, zoveel mogelyk te steunen by hunne pogingen, om aan het communistisch gewroet en het zaaien van onrust en ontevredenheid in de bedryven paal en perk te stellen.
[…] Hierby is niet gedacht aan een ingrypen van de Regeering in den vorm van het ontwerpen van strafbepalingen, doch meer in het byzonder aan verbetering en uitbreiding van de organisatie van den Inlichtingendienst, bepaaldelyk ten doel hebbende over geheel Nederland op de hoogte te komen van de destructieve communistische actie in de bedryven, opdat plaatselyke overheid en leiders van die bedryven in de gelegenheid worden gesteld zoonoodig maatregelen daartegen te nemen, in ieder geval op de hoogte zyn wat in die kringen omgaat en daarvan tydig berichten geven. […]
Het is my bekend, dat in bepaalde kringen der grootindustrie de wensch bestaat, dat de werkingspheer van den Inlichtingendienst te Amsterdam in bovenomschreven zin worde uitgebreid terwyl ik gerustelyk toe kan voegen dat ook de “Centrale Inlichtingendienst” – welke zelve over geen executieve beschikt – deze meening is toegedaan.’
Hieruit blijkt duidelijk dat de Inlichtingendienst volledig in dienst van het bedrijfsleven stond en dat het zijn taak was onrust in de bedrijven, i.e. stakingen voor kortere werktijden, hoger loon en menswaardige arbeidsomstandigheden, te bestrijden. En hierbij gingen de Inlichtingendiensten over lijken: veel lijken!
De clubs waar Boellaard contact mee had, maakten zich druk over de mensenrechten in Oost-Europa. Ze fulmineerden tegen de Stasi-praktijken in Oost-Duitsland. Het was naar mijn mening inderdaad walgelijk dat de mensen daar bespioneerd werden via gezinsleden, buren, vrienden, kennissen, collega’s, leraren van hun kinderen enz., dat hun telefoons werden afgeluisterd, brieven geopend werden en dat ze vanwege hun meningen hun baan konden verliezen. Maar in die clubs zaten allemaal BVD-medewerkers en de BVD paste precies dezelfde methoden toe. Het grootste verschil tussen de Oost-Duitse Stasi en de Nederlandse BVD was dat in Nederland de beroepsverboden wettelijk vastgelegd waren.
Withuis noemt niet de verschrikkelijke terreur die Geuzen in Amersfoort hebben uitgeoefend. Ze waren door de SS speciaal uit Buchenwald gehaald om de concentratiekampmethoden in Amersfoort te introduceren en daar hun knuppelervaringen als Kapo in Buchenwald in Amersfoort te botvieren: Arie Bart, Willem Brouwer, Teun van Es, Jan Goedknegt, Johannes Greeven, Arie Man in ’t Veld, Dirk Penning, Christiaan van der Putten, Andreas van der Slot en Adolph Walraven. Ik weet niet of ze zich allemaal in Amersfoort hebben misdragen, maar drie van hen zijn na de oorlog tot lange gevangenisstraffen veroordeeld.
Het boek van Withuis zet de geschiedenis op zijn kop. Ze kan wilde beweringen doen over rode terreur door communisten, maar ze kan het niet waarmaken. De statistieken spreken de beweringen duidelijk tegen. Je kunt maar een conclusie trekken: het zijn leugens, beledigende en kwetsende leugens.
Waar Withuis geen woord aan wijdt is dat veel van de rechtse ex-gevangenen in hun haat tegen de communisten aansluiting zochten bij Gestapo-agenten en NSB’ers. Vol waardering meldt ze dat zoveel verzetsmensen bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) een goed betaalde baan kregen. Die stond onder leiding van Gestapo-agenten als Johann Gottlieb Crabbendam, Johannes Eckhardt Abraham van Dijk, Anne van der Ploeg e.d. Eckhardt was een NSB’er die in zijn achtereenvolgende functies bij de Documentatiedienst en de treincontrole van de Sicherheitsdienst honderden mensen (weigeraars van de Arbeitseinsatz, Joden, communisten en anderen) de dood in had gejaagd en Van Dijk een SS’er die onder leiding van de Duitse chef contraspionage Traugott Protze voor de Duitsers spioneerde en zo het linkse en rechtse verzet en de westelijke geallieerden grote schade berokkende.
Ik heb alleen een klein deel van het Inlichtingendienstpersoneel uit Den Haag kunnen identificeren, maar gezien de werkwijze van de BVD moeten er tientallen van dit soort walgelijke landverraders bij de BVD hebben gewerkt. Crabbendam gaf leiding aan het opsporen van communistische verzetsmensen, wat 140 communisten het leven heeft gekost. Dat vindt Withuis prachtig. De BVD zat vol met mensen uit de vooroorlogse Inlichtingendiensten, die nauw met de NSB en andere fascisten samenwerkten. Die Inlichtingendiensten werkten al sinds 1935 met de Gestapo samen (onder andere met Heinrich Müller, die verantwoordelijk was voor de moord op een paar miljoen mensen). In die samenwerking leverde de Centrale Inlichtingendienst de lijst met namen van ‘linksextremisten’ aan de Gestapo. Een daaruit samengestelde lijst met 800 namen van ‘Kommunistische Funktionäre‘ werd op 26 februari door de Gestapo in Berlijn naar de Sicherheitsdienst in Den Haag gestuurd.
Die lijst met namen werd gebruikt om in juni 1941 meer dan honderd communisten (bijna allemaal verzetsmensen) te arresteren, die bijna allemaal om het leven kwamen. Verder werd die lijst van ‘Kommunistische Funktionäre‘ in september 1942 benut om honderden communisten te gijzelen om daaruit te fusilleren personen te kunnen selecteren. Bij elkaar heeft die zwarte terreur uit 1937 tot meer dan honderd doden geleid.
Daarnaast leverden de Inlichtingendiensten in juni 1941 nog enige honderden extra namen van te vermoorden communisten aan. De Nederlandse Inlichtingendiensten infiltreerden het communistisch verzet en arresteerden de verzetsdeelnemers en martelden ze soms, wat ongeveer duizend communistische verzetsmensen het leven heeft gekost en een vergelijkbaar aantal mensen invaliditeit door verblijf in de concentratiekampen. Door de zwarte terreur van de Inlichtingendiensten zijn ruwweg tweeduizend communisten vermoord. Daar schrijft Withuis geen letter over, ze heeft alleen maar bewondering voor de ex-gevangenen die na de oorlog met deze massamoordenaars gingen samenwerken om een nieuwe massamoord voor te bereiden.
Withuis schrijft meewarig over het feit dat de zoon en ex-vrouw van Leen Seegers tijdens de oorlog zijn omgekomen. Maar ze vermeldt niet dat hun dood te wijten was aan de zwarte terreur door de Liberalen. De liberale burgemeester van Rotterdam Pieter Droogleever Fortuijn had in 1937 Anton van der Waals laten aanwerven om de communistische partij te infiltreren en de anti-Duitse activiteiten in de haven te bestrijden. Daarmee raakten veel namen van de groep Wollweber (Internationale Zeeliedenhulp) bekend.
Ondanks dat ik sympathie voor hun acties heb, vind ik de bestrijding van de groep Wollweber terecht; het behoort tot de plichten van de overheid. Maar wat niet mocht was het leveren van de namen van de leden van die groep aan de Gestapo in Hamburg. Er was al lang algemeen bekend dat communisten in Duitsland massaal vermoord werden en in Nederland werd toen al rekening gehouden met een Duitse bezetting (de ‘Aanwijzingen’ waren net geschreven). Daarmee werd de levering van de namen een invitatie om te moorden. Er zijn inderdaad in 1940 meer dan tien man van de groep Wollweber door de Duitsers gearresteerde en om het leven gekomen. Droogleever Fortuijn moet daarom als massamoordenaar worden beschouwd.
De ex-vrouw van Seegers en zijn zoon werden gearresteerd. De vrouw pleegde na zware mishandelingen in de gevangenis van Hamburg zelfmoord. Zijn zoon werd naar concentratiekampen gestuurd, waarin hij uiteindelijk gecrepeerd is. Het NIOD ontkent nu nog steeds dat de leden van de groep Wollweber verzetsmensen waren, terwijl de groep in de zomer van 1940 voor de allerbelangrijkste verzetsdaad in Europa zorgde, namelijk het zenden van een waarschuwing voor een komende Duitse inval in de Sovjet Unie. De groep stond vanaf tweede helft 1940 in radiocontact met Moskou en leverde veel informatie over de bezetting. Ook verzweeg het NIOD dat het knechtje van Droogleever Fortuijn, Anton van der Waals, in de oorlog de belangrijkste verrader van het verzet en in het Englandspiel werd (Lou de Jong had de informatie hierover laten kopiëren).
Vervolgens kom ik terug op de vraag of de communisten zichzelf in de concentratiekampen hebben bevoordeeld. In individuele gevallen is dat zeker gebeurd. Vriendschappen waarbij je elkaar helpt waren noodzakelijk om te overleven. En die vriendschappen zocht je vaak binnen eigen kring, vooral als mensen uit de zelfde verzetsgroep of religie bij elkaar zaten. Katholieken hielpen voornamelijk katholieken, protestanten hielpen protestanten, leden van de Ordedienst hielpen andere leden van de Ordedienst en communisten hielpen communisten.
Toch werd er vaak buiten die groepen om vriendschappen gesloten of hielp men elkaar in noodsituaties. Zo hielp mijn vader onder anderen Wim Hartman en Herman Fontijn van het Nederlands Oranje Leger. Die vriendschap ontstond doordat Wim Hartman in de alfabetische volgorde bijna altijd het opvolgende kampnummer van mijn vader had en daardoor tijdens appèls naast hem moest staan. In Dachau bezorgden communisten de Nederlanders die uit het buitenkommado Allach terugkeerden, communisten en niet-communisten, betere baantjes wat hun overlevingskansen eind 1944 aanzienlijk deed toenemen.
Sommigen hielpen uit egoïstische overwegingen juist niet: de Geus Johannes Teunissen beschrijft zonder enige gêne in zijn boek dat hij in Dachau een goed baantje had, waar hij veel extra voedsel kon bemachtigen; er was zoveel dat hij het niet op kon en hij was in de positie om iemand anders naast hem te laten aanstellen, maar hij deed dat niet omdat hij vreesde dat de vloed aan extra voedsel wel eens kon opdrogen en er niet langer genoeg voor twee zou zijn. Dit soort niet-solidair zijn werd onder de communisten niet geaccepteerd, maar ik begrijp de houding van Teunissen wel in zijn strategie om als individu proberen te overleven maar waardeer het niet.
Veel gevangenen konden in het kamp pakketten met voedsel ontvangen. Velen aten het snel zelf op. Anderen gebruikten het om een Kapo om te kopen om zo een beter baantje te krijgen; het zo verkregen baantje ging altijd ten koste van iemand anders die nu niet dat baantje kreeg. Bijna iedereen deed het, want anders was je altijd het slechtste af. Onder de communisten was het gebruikelijk om de pakketten voor een deel met anderen te delen. Dat had als voordeel dat je ook weer wat kreeg als een ander een pakket kreeg, waardoor het voedsel wat gelijkmatiger binnenkwam. Maar bovendien was voor hen de solidariteit het belangrijkste: ook solidair zijn met degenen die nooit een pakket kregen (zoals NN-gevangenen).
Aan het eind van de oorlog waren er uit veel concentratiekampen dodenmarsen. Iedereen hoopte dat hij daar niet bij werd ingedeeld want men vreesde terecht het ergste (maar er was geen zekerheid, er bestond ook vrees dat de achterblijvers juist via bombardementen om het leven zouden worden gebracht). Daarbij is het enkele keren gebeurd dat door vriendjespolitiek mensen bevoordeeld werden. Zo werden de broers Arie en Johan Kloostra in Dachau bij een dodenmars ingedeeld. Een Duitse communistische Kapo herkende hen als medestrijders uit de Spaanse burgeroorlog en ruilde hen om tegen twee zwarthandelaren. Natuurlijk hadden die zwarthandelaren niet de dood verdiend, maar als je een keus moet maken tussen een verzetsman die zijn leven gewaagd had voor onafhankelijkheid, democratie en vrije meningsuiting of iemand die zich onrechtmatig verrijkt had ten koste van zijn medeburgers, dan zou ik ook voor de verzetsman gekozen hebben. Het is een wrede keuze waarvoor je in het dagelijkse leven nooit gesteld wordt. Maar dit waren individuele gevallen in een chaotische situatie.
In de Schreibstube had de SS veel Duitse communisten aangesteld, want ondanks de overvloed aan Berufsverbrecher waren daar geen capabele mensen voor de taken daar te vinden. Die Duitse communisten waren soms in staat om transportlijsten te manipuleren door en paar mensen te verwisselen. Die transporten gingen over het algemeen naar kampen met slechtere omstandigheden. Dit werd gebruikt om langzaam maar zeker kwalijke types weg te werken en politieke gevangenen te behouden. Over het algemeen wist men op de Schreibstube de politieke voorkeur niet (‘roden’ waren politieke gevangenen en niet per se linkse personen, de kleur was gekozen omdat de eerste politieke gevangenen in Duitsland communisten en sociaaldemocraten waren), waardoor de verwisseling leidde tot het zoveel mogelijk wegvoeren van ‘groenen’ en behouden van ‘roden’ en niet zoals Withuis beweert tot het behouden van communisten ten koste van ‘andersdenkende roden’.
Alleen in uitzonderlijke situaties kon men soms op individueel niveau iets doen en proberen iemand met grote waarde te behouden of een wrede Kapo weg te werken. Iemand van bijzondere waarde kon zijn iemand met een bijzondere vaardigheid (bijv. een arts), een geliefd persoon, of iemand betrokken bij de ondergrondse organisatie in het kamp. In dat laatste geval waren het bijna altijd communisten, waardoor sommige communisten een klein beetje bevoordeeld werden, maar dat waren juist weer mensen die extra risico liepen om bij ontdekking doodgemarteld te worden. Ook belangrijke politici werd de hand boven het hoofd gehouden (zo ben ik ervan overtuigd dat het communistische Tweede kamerlid Louis de Visser, dood gewenst door de PvdA, op deze manier bijna Neuengamme kon overleven). Ook in Auschwitz gebeurde soortgelijke zaken, waarbij getracht werd voor de Joodse gemeenschap belangrijke personen, bijv. rabbi’s, een grotere overlevingskans te geven om zo nog wat van de Joodse cultuur te redden. Dit soort individuele bevoordelingen kwamen zo weinig voor, dat je ze in de statistiek van overlevingskans naar politieke voorkeur of religie niet meer kunt herkennen.
In de publicaties van Elias c.s. in de katholiek-profascistische dagbladen wordt beweerd dat van de gevangenen die aan het eind van de oorlog de communisten niet op transport werden gesteld en anderen wel. Dat het een leugen is kan nagegaan worden in mijn lijst van communistische verzetsmensen en dat te vergelijken met de gegevens bij de International Tracing Service in Bad Arolsen. Je ziet dan dat er vanaf september 1944 grote groepen met duizenden gevangenen, waarbij vrijwel geen communisten, in Buchenwald arriveerden. Deze mensen bleven slechts een paar dagen of weken in Buchenwald en werden vervolgens vanwege de overbevolking in Buchenwald snel naar andere kampen doorgeschoven.
Daardoor zaten in die late transporten vanuit Buchenwald vrijwel geen communisten en helemaal geen Geuzen. Voor de Duitse communisten op de Schreibstube was het onmogelijk om in die duizenden gevangenen binnen korte tijd de (Nederlandse) communisten uit te ziften, onder andere omdat ze de namen niet kenden. Was het ‘rode terreur’ dat er helemaal geen Geuzen op transport naar ongewenste oorden gingen? Laat Withuis maar eens met een lijst van op transport gezette nieuwkomers komen, uitgesplitst naar politieke voorkeur. Wedden dat ze dat niet kan?
H.M. van Randwijk
Van Randwijk was hoofdredacteur van het verzetsblad Vrij Nederland. Dat was een verzetsblad waarvan de oplage in het niet verzonk vergeleken bij de communistische blaadjes als De Waarheid en De Vonk. Andere verzetsdaden heeft hij niet gepleegd. In 1967 publiceerde Van Randwijk het boekje ‘In de schaduw van gisteren’. Hij beschrijft daarin de houding van de Nederlanders. Daarin komt de volgende passage voor:
En slechten waren er niet? Ach jawel, de nsb’ers en hun geestelijke verwanten. De communisten, die tot dan ongeïnteresseerd schenen toe te zien.
Vol minachting lees ik deze tekst van dat walgelijke figuur. De communisten waren de eerste verzetsmensen, ze vormden veruit de grootste verzetsgroep waar Van Randwijks groep ‘Vrij Nederland’ armzalig bij afstak, ze waren de enigen die vanaf mei 1940 de uit Duitsland gevluchte Joden en politieke gevangenen te hulp kwamen, ze waren de eersten die voor de Nederlandse Joden opkwamen. Ze hebben de meeste aanslagen op NSB’ers gepleegd, ze hebben veruit de meeste aanslagen op militair relevante installaties gepleegd, ze hebben de meeste sabotageacties gepleegd, ze hebben de belangrijkste spionageacties bedreven; met meeste bedoel ik meer dan alle andere verzetsgroepen bij elkaar. Als je dit allemaal ‘slecht‘ noemt dan schaar je je in de kringen van landverraders, antisemieten en aanhangers van het fascisme. Het noemen van communisten als ‘geestelijke verwanten‘ van de NSB’ers, terwijl de communisten voor de oorlog en in het eerste oorlogsjaar ze als enigen serieus bestreden, en het kwalificeren van de organisatoren van de Februaristaking als ongeïnteresseerde toekijkers te kwalificeren toont aan dat Van Randwijk zich thuis voelde in het wereldje van geschiedvervalsers.
Overleving en sterfte voor verschillende transporten
De razzia op Joodse mannen van 22 februari 1941
Op 22 en 23 februari 1941 voerde de Duitse bezetter razzia’s uit in de ‘Jodenbuurt’ van Amsterdam. Er werden 427 mannen opgepakt. Ze werden verzameld op het Waterlooplein en Jonas Daniël Meijerplein verzameld en daar mishandeld en vernederd. De behandeling wekt de woede en verontwaardiging op van vele Amsterdammers die er getuige van waren. Dit was reden voor de CPN om de reeds voorbereide grote staking op 25 februari uit te roepen en het doel van lagere prijzen, hogere lonen en betere voedsel- en brandstofvoorziening te veranderen in een protest voornamelijk tegen de achterstelling en discriminatie van de Joden.
Het waren bijna allemaal eenvoudige mensen met een lage opleiding, maar er zat ook een arts tussen (mogelijk maakte hij net een ronde met visites aan patiënten). De meesten zullen niet politiek actief zijn geweest, maar gezien de wijk en de beroepen zaten er relatief veel aanhangers van de CPN en in mindere mate van de SDAP tussen.
Na een paar dagen werden 389 opgepakte mannen naar het concentratiekamp Buchenwald afgevoerd. Op internet wordt beweerd dat er alleen mannen tussen de 18 en 35 jaren opgepakt werden; de ondergrens blijkt te kloppen, maar de bovengrens werd niet strikt gehandhaafd. Er waren 14 mannen die op het moment van de razzia ouder waren, waarbij 2 mannen van 42 jaar. Het verschil tussen de aantallen opgepakten en afgevoerden is te verklaren met het vrijlaten van de meeste ouderen.
Op 17 maart 1941 werd een van hen, Gerrit Blom, naar de gevangenis in Amsterdam teruggezonden, omdat de Duitse bezetter een strafproces tegen de organisatoren van de Februaristaking wilden voeren. Blom was een van de verdachten. Geschiedvervalsers hebben decennia lang ontkend dat de communistische partijleiding de Februaristaking al twee maanden lang aan het voorbereiden was en schoven de naoorlogse afvallige communist Piet Nak als organisator van de staking naar voren vanwege zijn verontwaardiging tegen de razzia. Door het terugzenden van Gerrit Blom wordt het duidelijk dat de staking al voor de razzia georganiseerd werd, immers Blom kon vanuit de Amsterdamse gevangenis moeilijk een proteststaking tegen de razzia, waarbij hij zelf opgepakt was, georganiseerd hebben.
In Buchenwald kregen de gevangenen een beestachtige behandeling, waardoor na 23 dagen al de eerste stierf. In de weken daarna stierven steeds meer mannen, met een sterkere sterfte vanaf 12 mei. Op 22 mei 1941 werden op drie na alle overlevenden, 340 man, naar het concentratiekamp Mauthausen afgevoerd. Twee achterblijvers stierven respectievelijk vijf en zeven dagen later, vermoedelijk was hun conditie te slecht om nog op transport gesteld te worden.
De derde achterblijver was Meijer Nebig, die geselecteerd werd voor ‘medische experimenten’ met betrekking tot de ziekte tuberculose. Hij werd daartoe opzettelijk met tuberculose besmet, waarna de ontwikkeling van de ziekte jarenlang werd gevolgd. Daarbij werden door professor Holfelder regelmatig Röntgenfoto’s van de longen gemaakt. Hij werd minstens tot 22 februari 1944 gevolgd. Maar het laatste contact met het Revier (kampziekenhuis) is op 17 februari 1945. Daarna zou hij ondergedoken zijn tussen de andere gevangenen in het kamp.
In eerste instantie hadden de 340 man in Mauthausen het kennelijk minder slecht dan in Buchenwald, want de sterfte nam af. Maar vanaf 8 juli 1941 nam de sterfte scherp toe. Opvallend is dat in juli op sommige dagen veel doden vielen en op de meeste andere dagen geen of hooguit twee. Zo vielen op 8, 17, 18 en 22 juli respectievelijk 4, 5, 7 en 5 doden. Hierdoor rijst het vermoeden dat op de genoemde dagen kleine groepjes Nederlandse Joden in slot Hartheim met koolmonoxide vergast werden. Zij zouden dan de eerste Nederlanders zijn die vergast werden.
In de periode 1-6 september vielen er zeer veel doden. In deze zes dagen vielen achtereenvolgens 27, 24, 21, 25, 26 en 28 doden. Het bleef bij zes vergassingsdagen, omdat er op zondag niet vergast werd. Het lijkt er op dat ze in groepen van ongeveer 25 man vermoord werden, vermoedelijk met koolmonoxide in de gaskamer van het slot Hartheim. Dit ging grotendeels in alfabetische volgorde; achtereenvolgens de beginletters A-C, C-K, K-P, K-P, B + V-Z en G-H + P-T met enkele afwijkingen daartussen. In de dagen daarna is het aantal doden aanmerkelijk minder, maar ook nu blijken er groepjes met dezelfde beginletter te sterven, wat suggereert dat ze samen met andere nationaliteiten om het leven gebracht werden.
Vanaf 1 november nam de sterfte drastisch af. Op 3 februari 1942 worden er weer vijf vermoord en de laatste op 5 februari. De enige overlevenden van de 389 gedeporteerden zijn Gerrit Blom, die naar Amsterdam werd teruggehaald en die eerst een gevangenisstraf voor het mede-organiseren van de Februaristaking moest uitzitten alvorens hij vermoord kon worden, en Meijer Nebig die in Buchenwald was achtergebleven als proefkonijn voor medische experimenten met tbc.
Op internet wordt voor de vergassingen van Nederlandse Joden een aantal van 94 personen aangegeven. Als ik het sterftecijfer van de eerste week van september 1941 corrigeer voor het sterftecijfer door wreedheden in de voorgaande week, kom ik tot meer dan 140 vergaste personen. Als ik voor de acht dagen met vier of meer sterfgevallen de (lage) schatting maak dat het ook om gemiddeld vier vergassingen ging, kom ik tot ruim 170 vergassingen van Nederlanders in slot Hartheim.
In de grafiek wordt het aantal overlevenden per dag weergegeven. Dag 0 komt overeen met 28 februari 1941, de dag van aankomst in Buchenwald. De verhoogde sterfte in Buchenwald vanaf 12 mei (dag 73) is duidelijk waarneembaar. Het transport naar Mauthausen vond plaats op 22 mei (dag 83). De plotselinge verhoogde sterfte vanaf 17 juli (dag 139) is goed te herkennen. Mogelijk werden toen al kleine groepjes van ongeveer vijf gevangenen vergast. De grote moordpartij van 1-6 september komt in de grafiek zeer duidelijk tot uiting. De laatste dode viel op 5 februari 1942 (dag 343), waarna de enige twee overlevenden de niet naar Mauthausen gedeporteerde Blom en Nebig zijn.
De transporten naar Buchenwald in 1941 en 1942
Ik beschouw het transport van de Geuzen in 28 februari 1941 van het Oranjehotel naar Buchenwald en alle transporten uit 1942 van Amersfoort naar Buchenwald. Het transport van de Geuzen bestond uit 147 personen, waarvan van de meesten stond aangegeven dat ze tot de Geuzen-organisatie behoorden, terwijl voor de overigen een wat cryptische arrestatiegrond werd weergegeven, die opgevat kan worden dat ze Geus waren. Omdat ze allemaal uit het gebied kwamen waar de Geuzen actief waren, de regio Maassluis, Vlaardingen, Schiedam, Delft en Rotterdam en een enkeling uit Den Haag, vat ik het op dat het uitsluitend Geuzen betreft. Begin 1942 werden dertien van deze Geuzen naar kamp Amersfoort teruggestuurd om daar de gebruikelijke concentratiekamp mishandelingen te introduceren. Dit heeft uiteindelijk tientallen, mogelijk honderden mensen het leven gekost. Ook de dood van de Joodse Amsterdamse wethouder De Miranda is aan deze ‘zwarte terreur’ te wijten.
Op 24 februari 1942 kwam er een transport van 56 personen In Buchenwald aan. Van deze personen kon de arrestatiereden voor 36 personen aan de CPN gerelateerd worden; ze waren uit Amsterdam afkomstig. In het transport zaten 14 personen met een Joodse achtergrond: negen communisten, drie voor een economisch delict, een Engelandvaarder en iemand die springstoffen verkocht had. Bij de niet-Joden zaten er zeven Geuzen, twee leden van Vrij Nederland en iemand van de ARP bij. Verder waren er drie Jehova Getuigen, twee personen waarvoor de politieke achtergrond onduidelijk is en iemand die vermoedelijk aan een rechts georiënteerde verzetsorganisatie verbonden was. Bij de verdere analyses zal ik meestal de Joden niet betrekken, omdat hun extra wrede behandeling atypisch voor de anderen was. Ik zal aan dit transport refereren als CPN-1.
Op 28 en 31 maart en 2 april kwamen er drie transporten met respectievelijk 90, 89 en 61 gevangenen vanuit Amersfoort aan. De drie transporten hoorden duidelijk bij elkaar en ik zal ze daarom meestal samen behandelen. Van hen waren er 10 van Joodse afkomst, maar in een geval werd dat in Buchenwald over het hoofd gezien, zodat ik hem voor de analyse ook als niet-Joods beschouw. Van de overige 9 hadden er twee CPN-achtergrond en een behoorde tot de Ordedienst. Van de 231 niet-Joden kon ik er 170 tot de CPN herleiden. Verder waren er 21 leden van het Nederlands Oranjeleger (NOL), 14 Geuzen, 10 van de Ordedienst, 5 leden van een katholieke verzetsorganisatie en enkelen met diverse achtergronden. Ik zal aan deze transporten refereren als respectievelijk CPN-2, 3 en 4. Ruim zestig personen uit dit transport voornamelijk communisten en leden van het Nederlands Oranje Leger werden op 27 april 1942 naar het uiterst gruwelijke concentratiekamp Groß Rosen gestuurd, wat tot een van de gruwelijkste taferelen uit de concentratiekampgeschiedenis met betrekking tot Nederlandse gevangenen heeft geleid. De communisten waren bijna allemaal gearresteerd als gevolg van infiltratieacties door de Nederlandse politie in opdracht van de minister van Justitie; de niet-communisten waren voornamelijk door toedoen van de Sicherheitsdienst gearresteerd.
Op 13 april kwam er een transport met 16 leden van de Ordedienst vanuit Amersfoort in Buchenwald aan.
In de periode daarna kwamen er in de loop van 1942 diverse transporten met kleine aantallen Nederlanders aan. Er zaten met zekerheid 35 communisten en een lid van de RSAP bij (die ik als communist zal tellen), vijf leden van de Ordedienst, een van Vrij Nederland, twee van de Leeuwengarde en een Vrijmetselaar. Ik refereer hier aan als ‘Overigen’.
In de grafiek wordt de overleving van de gevangenen in de diverse transporten naar Buchenwald over hun hele concentratiekampperiode, dus inclusief na transport naar een ander kamp, weergegeven. Er is geen correctie voor een eventuele Joodse achtergrond toegepast. We zien duidelijk dat de Geuzen het veel minder zwaar hebben gehad dan de mensen in de transporten met veel communisten. Dat de daling van de overlevingscurve voor de Geuzen eerder inzet is volledig het gevolg van het feit dat ze bijna een jaar eerder in Buchenwald arriveerden. Dat de curve CPN-1 lager uitkomt is te wijten aan het groepje Joden dat daar deel van uitmaakte: zij hadden geen overlevingskans. De leden van de Ordedienst hadden het even zwaar als de mensen in de ‘communisten’-transporten, maar door de geringe omvang van de groep kunnen er geen serieuze statistische conclusies uit getrokken worden. De mensen in de overige transporten hadden het gemiddeld ongeveer even zwaar als de Geuzen.
Withuis geeft in haar boek aan dat de Geuzen door toedoen van Duitse communisten een veel slechtere behandeling kregen dan andere gevangenen, waardoor er onder hen extra veel sterfte is opgetreden, wat voor de later gearriveerde communisten niet het geval was, maar weer wel voor andere anticommunisten. De NIOD-onderzoekster bevestigt dit met haar NIOD-reputatie te schrijven dat dit feit ‘buiten kijf staat’. Dat is een geode reden om te onderzoeken hoe ernstig de gevolgen van deze communistische misdaad zijn geweest.
Het gaat om politiek afhankelijke sterfte puur in het kamp Buchenwald. Daarom moet de sterfte na transport naar een ander kamp buitengesloten worden en moet bij de later transporten een verdeling naar politieke achtergrond worden gemaakt. Haar zegsman Anton Elias noemde niet het verschrikkelijke lot dat de Joodse communisten trof. Voor de communisten waren die Joden gewoon goede kameraden, terwijl er onder de Geuzen nogal wat antisemieten voorkwamen. Toch zal ik hier ook de Joodse communisten weglaten, omdat ik zelf vind dat het wrede lot van de Joden atypisch was voor wat de overgrote meerderheid van de gevangenen in Buchenwald overkwam.
Bij de analyse maak ik een onderscheid tussen communisten, inclusief een lid van de RSAP en iemand die voor de Rode Hulp actie was geweest, en anticommunisten bestaande uit Geuzen, Ordedienst, Nederlands Oranjeleger, Vrij Nederland, Leeuwengarde, andere monarchisten, leden van een katholieke organisatie en aanhangers van de ARP en CHU. Door de aankomst van nieuwe transporten en het vertrek van transporten wisselde het aantal gevangenen steeds. In dit soort gevallen schaal ik het nieuwe aantal op 100 % en het nulpunt op het aantal overlevenden van dat moment: als er geen transporten zouden plaats vinden komt dit precies overeen met de gebruikelijke berekening van overlevingspercentages. De fysieke interpretatie is dat nieuw aangekomen gevangene geacht worden precies hetzelfde sterftecijfer te hebben ondervonden als de reeds aanwezigen en dat vertrekkenden geacht worden hetzelfde sterftecijfer ondervonden zouden hebben als de achterblijvenden als ze gebleven zouden zijn. Dis is de beste methode om met de wisselende omvang van de populatie om te gaan.
Na aankomst in een concentratiekamp stierven na enkele weken over het algemeen enkele lichamelijk (ouderen) en psychisch zwakkeren. Daardoor kun je de sterftes over een periode niet met elkaar vergelijken als daarin een groep zit die net gearriveerd is. Daarom stel ik de grafiek samen over een aantal dagen na aankomst, waarbij voor iedere groep de aankomstdatum als dag 0 telt. Eerst wilde ik als periode een jaar kiezen, maar daarbij bleek me dat precies een dag na het eerste jaar er bij de Geuzen twee sterfgevallen waren, die bij de geringe sterfte een aanzienlijke relatieve verhoging van de sterfte betekende. Om eventuele beschuldigingen van manipulatie tegen te gaan heb ik daarom de beginperiode tot 500 dagen uitgebreid.
In de grafiek komt dag 0 overeen met 9 april 1941, de dag van aankomst van de Geuzen in Buchenwald. Voor de communisten komt dag 0 overeen met 24 februari 1942, de dag dat het eerste transport met een meerderheid aan communisten in Buchenwald arriveerde. Het betreft de overleving van niet Joodse Nederlanders louter en alleen in Buchenwald. De rode stippellijn geeft de situatie aan zonder dat de aankomstdatum van de communisten naar die van de anticommunisten is verschoven; de dagen worden dan dus voor beide groepen geteld vanaf 9 april 1941 en het overlevingspercentage van de communiste is dan per definitie 100 % tot de dag van aankomst (dag 321).
Withuis stelde, ‘het staat buiten kijf’, dat Nederlandse anticommunisten (Geuzen) in 1941 door de Duitse communisten zo slecht behandeld werden dat er veel sterfte onder hen optrad. We zien in de grafiek dat deze NIOD-bewering een grove leugen is. De communisten werden na aankomst veel slechter behandeld dan de Geuzen een jaar eerder. De sterfte onder de Geuzen was in het eerste jaar naar concentratiekampbegrippen erg klein. Alleen al voor deze bewering maakte Withuis zich schuldig aan een voor een bevolkingsgroep beledigende en uiterst kwetsende uitspraak, waar ze haar autoriteit als NIOD-onderzoekster aan verbond, wat het nog veel erger maakte. Volgens het wetboek van strafrecht komt ze in aanmerking voor een paar maanden gevangenisstraf, ware het niet dat de verjaringstermijn ondertussen verstreken is. Als we de stippellijn als maatgevend nemen, dan zien we dat de communisten gedurende een korte periode een grotere sterfte hebben dan de anticommunisten, maar dat de sterfte perfect overeenkomt met die van de anticommunisten op dezelfde data.
De Duitse communisten hebben kans gezien om van de mogelijkheden van de SS-opdrachten om transporten en arbeidskommando’s samen te stellen vanaf 1938 gebruik te maken om zoveel ‘groenen’ naar andere concentratiekampen weg te werken of in de steengroeve te werk te stellen. De groenen waren ‘Berufsverbrecher’ (beroepsmisdadigers) die oorspronkelijk door de SS waren aangesteld om de politieke gevangenen (meestal communisten) te mishandelen en vermoorden. Deze Berufsverbrecher bestonden voor een belangrijk deel uit asociale en immorele lieden die een dodelijke terreur uitoefenden. Maar tegelijkertijd waren ze over het algemeen laag opgeleiden lieden die incapabel waren om taken in de Schreibstube (kampadministratie) uit te oefenen. Daarom was de SS genoodzaakt de beter opgeleide communisten voor deze taken in te zetten.
Onder de Berufsverbrecher kwamen echter ook mensen voor die zich niet misdroegen en wel degelijk morele standaarden hanteerden. Maar de communisten op de Schreibstube konden alleen selecteren op het gegeven groene of rode driehoek. Het was onmogelijk voor hen het morele karakter van de individuele groenen te beoordelen. Hetzelfde gold voor hun houding ten opzichte van de roden. Vooral toen er grote aantallen buitenlanders arriveerden, konden ze niet beoordelen of een ‘rode’ (politiek gevangene) een rechtse of linkse politiek voorstonden. De enige keuze die gemaakt kon worden was tussen rode en groene driehoek. Dit maakt de leugens van Withuis des te erger, want het lage sterftecijfer onder de Geuzen was vooral te danken aan het feit dat de Duitse communisten kans hadden gezien de moordende groenen weg te werken. De Duitse communisten hadden juist Geuzen het leven gered en worden nu verweten dat ze Geuzen vermoord hadden. Een vreemde vorm van dankbaarheid.
Withuis beweerde dat de Nederlandse communisten vanaf 1943 via hun Duitse geestverwanten meer macht kregen en die misbruikten om politieke tegenstanders te vermoorden of naar andere en slechtere kampen weg te werken. Daarom stel ik grafieken samen van de overlevingspercentages vanaf 1 juli 1943. Ik kies deze datum omdat volgens de beweringen de communisten toen veel macht zouden hebben en omdat zowel de Geuzen als de later gearriveerde communisten in een gelijkwaardige fysieke concentratiekampconditie waren gekomen.
In 1941 en 1942 waren er 245 Nederlandse anticommunisten en 238 communisten in Buchenwald aan gekomen (plus nog enige tientallen Nederlanders waarvan ik de politieke instelling niet kon bepalen). Door sterfte en transporten waren daar op 1 juli 1943 nog respectievelijk 133 en 103 van in Buchenwald aanwezig. Bij de bevrijding op 11 april 1945 waren er nog maar respectievelijk 61 en 41 in Buchenwald aanwezig, waarna er in beide groeperingen tot 1 juli 1945 nog een persoon stierf.
Volgens Withuis had de ‘rode terreur’ van de communisten voor een grote sterfte onder de anticommunisten gezorgd. Uiteindelijk blijkt de sterfte onder de anticommunisten minder dan twee procent groter te zijn geweest dan onder de communisten. Door de geringe populaties van communisten en anticommunisten aan het eind van de oorlog komt dit overeen met een sterfgeval meer of minder in een van de politieke kampen. De enig bekende moord tussen gevangenen onderling, op 16 december 1942 op Johannes Tardij van het Nederlands Oranje Leger door een ander lid van het Nederlands Oranjeleger, komt niet in het domein van de looptijd van de grafiek voor.
Zouden we de overlevingspercentages voor de gecombineerde transporten van Nederlanders in 1941 en 42 in Buchenwald over de hele oorlogsperiode nemen, dan komen we tot het omgekeerde verschil: 71 % overleving voor de anticommunisten en 70 % voor de communisten.
Bij dood of leven praten we over mensen en niet over percentages. Daarom zet ik de sterfgevallen onder de anticommunisten en communisten in een grafiek uit. Het gaat om heel kleine aantallen, namelijk 11 communisten en 7 communisten. Dan trek je automatisch de conclusie dat er onevenredig veel anticommunisten om het leven zijn gekomen. Maar de groottes van de twee groepen zijn niet gelijk, terwijl die door transporten bovendien in de tijd afnemen. Daarom heb ik een lijn uitgezet met het gewogen verschil in sterfteaantallen, waarbij ik een compensatie voor de groepsgroottes toepas. Daartoe trek ik van het aantal overleden anticommunisten een aantal af overeenkomende met het aantal overleden communisten vermenigvuldigd met het op dat moment aantal aanwezige anticommunisten gedeeld door het aantal aanwezige communisten. Als er naar verhouding meer communisten sterven kan dit gewogen verschil negatief worden.
We zien in de grafiek dat het gewogen verschil in sterfteaantal 1,3 bedraagt. Dit verschil van een sterfgeval betekende volgens Withuis dat de anticommunisten hun leven niet zeker waren en dat daardoor een grote sterfte onder de anticommunisten was opgetreden. Naar mijn mening (en dat van alle statistici) kun je op een geval geen conclusies trekken. Er zijn wel een aantal opmerkingen bij deze analyse te plaatsen:
- Vlak na hun aankomst in 1942 stierven bij de communisten naar verhouding meer mensen dan bij de Geuzen een jaar eerder; een hoger sterfte in het begin leidde in de concentratiekampen tot een lagere sterfte in later periodes.
- Ik beschouw alleen de transporten die in 1941 en 1942 arriveerden , omdat daarvoor de politieke verhoudingen goed te bepalen zijn. In 1943 zijn er weinig Nederlanders in Buchenwald gearriveerd en dat waren meestal mensen uit de Arbeitseinsatz die hun werk verlaten hadden of naar Duitse inzichten een overtreding hadden begaan. Van hun is de politieke indeling onbekend. En in nog latere periodes komen we in de chaos het laatste oorlogsjaar terecht, waar weinig over te zeggen valt. De groep anticommunisten kan veel groter zijn geweest en die van de communisten iets groter. De politieke verschillen van de in 1941 en 1942 gearriveerden, bleven wel prominent aanwezig tot het eind van de oorlog en kunnen mijns inziens als maatbepalend worden beschouwd.
- Bij het beoordelen van sterftecijfers moeten ook andere factoren als leeftijd en voorgaande gevangenschappen beschouwd worden. Voor de kleine aantallen is dat voor zinvolle statistische analyse hier niet mogelijk.
De volgende bewering die ik onderzoek is de bewering van Withuis dat de communisten zoveel mogelijk anticommunisten op transport stelden, zodat ze in slechtere kampen met een grotere sterfte terecht kwamen dan in Buchenwald. Er zouden veel meer anticommunisten dan communisten op transport gesteld zijn. Dit is een heel rare bewering van Withuis, want de anticommunisten zouden juist dankbaar moeten zijn dat ze zo aan de ‘rode terreur’ ontsnapten. Maar mensen met kennis van zaken weten dat de Nederlandse communisten helemaal niet de mogelijkheid hadden om groepen politieke tegenstanders op transport te stellen. De Duitse communisten in de Schreibstube kenden alleen het verschil tussen ‘roden’ en ‘groenen’, maar niet de politieke verhoudingen binnen de buitenlandse ‘roden’. Hooguit kon in een individueel geval door een leidinggevende Nederlandse communist een kampnummer doorgegeven worden, maar dat zou nooit tot een systematisch veel hoger transportpercentage voor de anticommunisten gezorgd kunnen hebben.
De belangrijkste transporten waren die naar Lublin op 2 februari 1944 en naar Natzweiler op 2 maart 1944. Het transport naar Lublin bestond grotendeels uit Geuzen en daarnaast een paar communisten en twee personen waarvan ik geen politieke instelling kon bepalen. Het transport naar Natzweiler bestond grotendeels uit communisten en een aantal Geuzen, leden van de Ordedienst, Nederlands Oranje Leger en nog wat anticommunisten en enkele personen waarvoor de politieke instelling onduidelijk is.
En wederom komt er weer een NIOD-leugen van Withuis aan het licht. Van de communisten gingen er 51 % op transport, terwijl er van de anticommunisten slecht 41 % op transport ging.
Haagse communisten en de slachtoffers van de zwart-blauwe terreur
Omdat Withuis zo met nadruk over de niet-bestaande ‘rode terreur’ schrijft, waar de pers nogal wat aandacht aan besteed heeft lijkt me dit de goede plaats om over de door mij met bewijsstukken bewezen zwart-blauwe terreur, waar de communisten op grote schaal het slachtoffer zijn geworden. Deze terreur betreft de massamoord op communisten die het gevolg is van de grootschalige samenwerking die de christelijke (zwarte) en liberale (blauwe) politici met de massamoordenaars van de Gestapo sinds 1 januari 1935 zijn aangegaan. Het heeft in Den Haag meer dan tweehonderd communisten het leven gekost en landelijk naar alle waarschijnlijkheid meer dan duizend. En dan heb ik het nog niet eens over de concentratiekampgevangenen die zwaar lichamelijk en psychisch getraumatiseerd zijn teruggekeerd. Historici, inclusief die van het NIOD, hebben deze terreur systematisch voor het publiek verzwegen, iets wat men gezien het aantal slachtoffers zonder meer grove geschiedvervalsing kan noemen.
Ik heb onderzoek naar de Haagse communisten gedaan en kwam daarbij meerdere vormen van die verzwegen zwart-blauwe terreur op het spoor. Voor een eenling is het onmogelijk om onderzoek naar de landelijke omvang van die terreur te doen, zodat ik me tot de regio Den Haag beperk, waarbij men dan dient te bedenken dat hat landelijke aantal slachtoffers vijf à zes keer hoger ligt.
Bij de zwart-blauwe terreur denk ik aan de volgende gebeurtenissen:
- De samenwerking met de anticommunistische organisatie IKK (Internationale Kriminalpolizeiliche Kommission), waarin extreem rechtse lieden van Duitse en Oostenrijkse politiemensen met Nationalistische en Nationaalsocialistische achtergrond de boventoon speelden. Voorbeelden zijn Reinhard Heydrich (de ‘slager van Praag’) en Heinrich Müller (de vergasser van de Europese Joden), die tot de grootste massamoordenaars van de twintigste eeuw gerekend worden, maar alle waardering van de Nederlandse christelijke en liberale politici kregen. De Nederlandse vertegenwoordiger bij de IKK was de Amsterdamse politiecommissaris Karel Henri Broekhoff. In het kader van de IKK werden namen van Nederlandse communisten geleverd, wat tot enkele arrestaties in de eerste bezettingsmaanden heeft geleid. In Den Haag is mij een slachtoffer bekend, die al in augustus 1940 vermoord werd.
- De opdracht in 1934 van RKSP-minister Josephus van Schaik om met de massamoordenaars van de Gestapo samen het communisme te bestrijden. In die samenwerking werd in 1936 de lijst van links-extremisten van de Centrale Inlichtingendienst te leveren aan de Gestapo-chef Bekämpfung Kommunismus Heinrich Müller, toen al een massamoordenaar die verantwoordelijk was voor de wrede dood van honderden Duitse communisten in concentratiekampen. Deze in Duitstalige lijst werd in februari 1941 vanuit het Gestapo-hoofdkwartier in Berlijn aan de Sicherheitsdienst in Den Haag gestuurd en werd in juni 1941 gebruikt voor de arrestatie van zogenoemde kommunistische Funktionäre (de term komt uit een brief uit februari 1941 uit Berlijn) en in september 1942 voor de arrestatie van communistische gijzelaars. Dit heeft landelijk respectievelijk 100 en 50 communisten het leven gekost.
- De samenwerking in opdracht van de liberale Haagse burgemeester De Monchy tussen de Haagse Politie Inlichtingendienst met de Gestapo in Wuppertal. Het is onbekend hoeveel slachtoffers hieruit gevolgd zijn. In ieder geval heeft het wel geleid tot een situatie waarin het samenwerken met de Gestapo de normale gang van zaken was, die logischerwijze bij de Duitse inval werd voortgezet. Vermoedelijk zijn andere grote gemeenten ook soortgelijke samenwerkingsverbanden aangegaan.
- In verband met de Spaanse burgeroorlog verlegde de oorspronkelijk Russische spionageorganisatie Wollweber zijn activiteiten naar aanslagen op Duitse, Italiaanse en Japanse schepen die wapens naar de fascistische rebellenleider Franco brachten. Ook in Nederland werd een actiegroep opgericht, die vanuit de Rotterdamse haven deels aanslagen op schepen pleegde en deels het anti-Hitlerverzet in Duitsland met materialen en drukwerk steunde. Zelf heb ik grote sympathie voor deze daden, maar ik weet ook dat dit voor iedere staat onaanvaardbaar is als zulke activiteiten van zijn grondgebied tegen een buurstaat plaats vinden. Dus ik vind het, ondanks mijn sympathie, juist dat deze mensen strafrechtelijk vervolgd werden. Maar de katholieke minister van Justitie Goseling ging er toe over om alle haar bekende namen van leden van de groep, ook die van hen waarvan geen strafbare feiten bekend waren, aan de Gestapo te leveren in de wetenschap dat die leden daarmee in groot levensgevaar kwamen. De regering maakte al voorschriften hoe het ambtenarenapparaat op een Duitse inval zou moeten reageren, zodat duidelijk is dat dat als een reële dreiging werd gezien. De regering wist dat de Gestapo een moordenaarsapparaat was, dat mogelijk ook in Nederland actief zou kunnen worden. Daarmee is de uitlevering feitelijk uitlokking of medeplichtigheid van moord. Het heeft meer dan tien personen een uitermate gruwelijke dood bezorgd, waarbij twee Hagenaars.
- In 1937 stelde de regering de ‘Aanwijzingen’ op waarin werd voorgeschreven hoe het ambtenaren apparaat zich tijdens een bezetting zou moeten gedragen. Er stond in dat het gewoon moest doorwerken met als uitzondering dat het niet mocht ontaarden in hulp aan de vijand ten koste van Nederland. De burgemeesters en ambtenaren hebben zich daar overigens niet aan gehouden. Maar het toont wel aan dat over uitzonderingen was nagedacht. In 1938 werd een soortgelijk document opgesteld louter en alleen voor het politieapparaat. Ondanks dat er over was nagedacht werden daarin geen uitzondering gemaakt. En dus kregen de gemeentelijke Politie Inlichtingendiensten hiermee de opdracht om hun samenwerking met de Gestapo en de infiltratieacties bij de communisten na een Duitse inval voort te zetten, terwijl ieder mens met een minimale intelligentie had kunnen bedenken dat dat op een bloedbad onder linkse mensen zou uitlopen. De AR-minister van Justitie Gerbrandy heeft deze opdracht gehandhaafd, ondanks dat hij zelf laffelijk naar Engeland vluchtte. Het heeft in Den Haag ongeveer 150 mensen het leven gekost, waaruit je kunt afleiden dat het landelijk ongeveer duizend mensen het leven heeft gekost. Daarnaast hebben de politieactiviteiten tijdens de bezetting nog tientallen meer communisten in Den Haag het leven gekost en landelijk enkele honderden.
- Vooruitlopende op de verwachte Duitse inval liet minister van Justitie Gerbrandy een aantal communisten, nota bene de grootste tegenstanders van Hitler, arresteren. Vervolgens was hij ervoor verantwoordelijk dat drie leden van de groep Wollweber rechtstreeks aan de Duitsers werden uitgeleverd. Dit heeft geleid tot de gruwelijke dood van twee van hen.
- Enkele uren na de Nederlandse capitulatie gaf de liberale burgemeester van Den Haag De Monchy opdracht dat de Haagse Politie Inlichtingendienst moest doorwerken. De sinds 1923 lopende infiltratieactie binnen de communisten werd voortgezet in de ondergrondse verzetsorganisatie en de samenwerking sinds 1935 met de Gestapo werd voortgezet, overeenkomstig de opdracht van Goseling en Gerbrandy. Dit heeft de hiervoor genoemde 150 Haagse communisten het leven gekost. Hiermee kwalificeert De Monchy zich als een van de grootste massamoordenaars uit de Nederlandse geschiedenis.
- Na de Duitse aanval op de Sovjet Unie verzocht de Sicherheitsdienst in Nederland aan de burgemeesters om communisten aan te wijzen om gearresteerd te worden. Voor ieder zinnig mens was het na voorgaande moordpartijen duidelijk dat veel van deze felste tegenstanders van de Duitsers dat niet zouden overleven. De burgemeesters schoven het verzoek door aan de leiders, respectievelijk commissarissen en hoofdcommissarissen, van de politie. Die liet de namen leveren uit de registers van hun Politie Inlichtingendiensten. Deze registers bevatten veel meer namen dan er op de lijst van de Centrale Inlichtingendienst stonden. In sommige gemeenten werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om andere ongewenst geachte linkse mensen, voornamelijk RSAP’ers, ook op de lijst te zetten ondanks dat de Duitsers expliciet om communisten (leden van de CPN) vroegen. De mensen werden op 25 juni 1941 door de politie gearresteerd. Het heeft enige honderden communisten het leven gekost.
Volgens NIOD-geschiedvervalser David Barnouw zijn het allemaal complottheorieën als je beweert dat de Nederlandse overheid zich specifiek tegen haar eigen communistische burgers keerde. Ik vraag me af welke Nederlandse groeperingen Barnouw in gedachten heeft, waarbij de Nederlandse overheid ook al voor het uitbreken van de oorlog de moordenaarsbendes van de Gestapo van dodelijke informatie voorzag.
Gegevens over door mij achterhaalde personen die bij het Haags communistisch verzet betrokken waren, heb ik in de grafiek weergegeven. In de grafiek zien we dat 657 aan het communistisch verzet in de regio Den Haag gerelateerde personen gearresteerd werden. Dit waren niet allemaal communisten, omdat het communistisch verzet zoveel waardering kreeg dat een flink aantal niet-communistische links personen zich er ook bij aansloten. Dat waren dan meestal RSAP’ers of mensen uit de Bellamy-beweging. Ze werden over het algemeen langere tijd, meestal tot het eind van de oorlog, gevangen gehouden. Dit was niet allen voor de betrokkenen een nare tijd, maar veroorzaakte ook veel onzekerheid en leed bij de naaste verwanten als partners, kinderen, ouders, broers en zusters en grootouders. Toch keerde een flink aantal na vrijlating terug, zodat aan het eind van de oorlog er ‘nog maar’ 410 in gevangenschap verkeerden of overleden waren.
Door vrijlatingen na grote arrestatieacties daalde het aantal mensen in gevangenschap soms enigszins. Bijna iedereen werd kortere of langere tijd in het Oranjehotel opgesloten, waarna ze werden afgevoerd naar de kampen Schoorl (alleen in 1941), Amersfoort en Vught. De grote sprong in het aantal in kampen vertoevenden in maart 1942 heeft te maken met de afvoer naar Amersfoort van de in de zomer van 1941 door de infiltratieactie in opdracht van De Monchy gearresteerde communisten. De twee sprongen in respectievelijk december 1941 en maart 1942 van de in een Duits kamp of gevangenis verblijvenden heeft te maken met de afvoer van de in juni 1941 gearresteerde communisten naar Neuengamme en de afvoer van de eerst naar Amersfoort gebrachte communisten naar Buchenwald. Wat de doden betreft, viel de eerste in augustus 1940, waarna het aantal begint op te lopen nadat veel communisten naar Neuengamme en Buchenwald zijn overgebracht.
In de laatste oorlogsmaanden neemt de sterfte sterk toe door de abominabele toestanden in de concentratiekampen door evacuaties uit ontruimde concentratiekampen. Tot 1 juli 1945 zijn 273 Haagse communisten om het leven gekomen, maar in de jaren daarna stierven nog verschillende slachtoffers ten gevolge van hun gevangenschap.
Niet al deze slachtoffers zijn aan het verraad door de regering, burgemeesters en politiefunctionarissen toe te schrijven. De slachtoffers van dit verraad heb ik in een aparte grafiek uitgezet. Tot slachtoffers van dat verraad reken ik de gearresteerden bij de volgende acties:
- Een vroege arrestatie die samenhangt met de gegevensuitwisseling in het kader van de IKK.
- De drie Haagse slachtoffers van het oppakken van de leden van de groep Wollweber.
- De arrestatie van ‘kommunistische Funktionäre’ door de politie op 25 juni 1941.
- De arrestatie door de politie van door de Inlichtingendiensten aangewezen en ongewenste communisten en andere linkse personen op 25 juni 1941.
- De arrestaties tussen april 1941 en oktober 1941 ten gevolge van de door burgemeester De Monchy gelaste voortzetting van de infiltratie.
- De arrestaties tussen september 1941 en maart 1942 van voornamelijk in Schiedam wonende communisten, waarvan de namen bij de Sicherheitsdienst bekend zijn geworden bij het tijdens een verhoor, waaraan een Inlichtingendienstman deelnam, doodmartelen van Herman Holstege (die was gearresteerd door de hiervoor genoemde infiltratieactie).
- De arrestaties in april-juli 1942 in voornamelijk Delft ten gevolge van dezelfde door De Monchy gelaste infiltratieactie.
- De arrestaties van communistische gijzelaars, waarvan de namen op de Duitse lijst van kommunistische Funktionäre voorkomen, inclusief twee in Frankrijk opgepakte gevluchte Joden.
- De arrestaties in de periode december 1942 tot maart 1943 ten gevolge van dezelfde door De Monchy gelaste infiltratieactie.
- De arrestaties van communisten die op de lijst van de Centrale Inlichtingendienst voorkomen, voor zover ze tot de zending naar een concentratiekamp of Duitse gevangenis hebben geleid (de vermelding op die lijst heeft vrijwel zeker bijgedragen aan het feit dat de Sicherheitsdienst ervoor koos om hen naar een concentratiekamp te zenden; de Sicherheitsdienst en politie raadpleegden die lijst voortdurend bij arrestatieacties).
- De arrestaties in maart 1945 ten gevolge van dezelfde door De Monchy gelaste infiltratieactie.
In de grafiek zien we dat door de anticommunistische acties van de christelijke en liberale landelijke en gemeentelijke bewindslieden in de sinds 1935 bestaande nauwe samenwerking met de nationaalsocialistische Gestapo er 183 Haagse communisten tot 1 juni 1945 om het leven zijn gekomen. Daarnaast zijn nog eens 102 Haagse communisten levenslang lichamelijk en psychische zwaar beschadigd geraakt. Daarnaast zij er in de jaren na de oorlog nog 6 Haagse communisten gestorven door tot hun verblijf in concentratiekampen herleidbare oorzaken, zodat de totale christelijk-liberale massamoord 189 mensen het leven heeft gekost. Nooit zijn de Nederlandse massamoordenaars bestraft, nooit zijn er excuses aangeboden en nooit zijn er schadevergoedingen en smartengelden aan de slachtoffers en de nabestaanden uitgekeerd. Het enige wat men wel gedaan heeft, is het vernoemen van straten en pleinen naar massamoordenaars als Gerbrandy en De Monchy.
In bovenstaande grafiek heb ik de sterfte van Haagse communisten uitgesplitst naar de achterliggende activiteiten van de Nederlandse Inlichtingendiensten:
- IKK
Dit betreft 2 personen die heel vroeg in de bezetting gearresteerd werden en al op de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst voorkwamen, voordat een samenwerking met de Gestapo werd aangegaan. Alhoewel ik er geen bewijzen voor gevonden heb, heb ik de indruk dat hun gegevens in het kader van de Internationale Kriminalpolizeiliche Kommission aan de Gestapo overhandigd zijn. - Wollweber
Dit betreft 3 personen die in 1940 gearresteerd werden, waarvan de namen in 1937 achterhaald door Anton van der Waals werden en vervolgens door de Rotterdamse Inlichtingendienst aan de Gestapo in Hamburg geleverd werden. - Infiltratie
Dit betreft 60 personen die ten gevolge van vier verschillende acties door de politie-infiltrant Van Soolingen om het leven zijn gekomen. De infiltratie volgde uit de opdracht van de minister van Justitie Goseling uit 1938 dat de politie zonder enig voorbehoud in het geval van een Duitse bezetting zijn activiteiten moest blijven voortzetten. Zijn opvolger minister van Justitie Gerbrandy handhaafde die opdracht en de liberale burgemeester De Monchy van Den Haag gaf meteen na de Nederlandse capitulatie op 15 mei 1940, nog voordat de Duitse bezettingsmacht zich in Den Haag had gevestigd, opdracht dat de Haagse Politie Inlichtingendienst zijn werkzaamheden moest voortzetten. Nadat De Monchy door de Duitsers van zijn post was ontheven om de Haagse bevolking te intimideren, liet zijn opvolger volgens de Nederlandse wet de liberale locoburgemeester Van der Bilt de infiltratie voortzetten. De infiltratie leidde in de periode april-oktober 1941 tot massa-arrestaties, die tot de dood van 58 personen tot 1 juni 1945 leidden (er zouden daarna nog enkele personen aan de gevolgen van de wreedheden overlijden). In mei 1942 wist de infiltrant een Delftse communistische verzetsgroep via de Inlichtingendienst in handen van de Duitsers te spelen, wat 8 Delftenaren het leven kostte. In het najaar van 1942 speelde Van Soolingen een hernieuwde Haagse communistische verzetsgroep via de Inlichtingendienst in Duitse handen, wat 13 mensen het leven kostte. In maart 1945 speelde Van Soolingen opnieuw enkele Haagse communistische verzetsmensen via de Inlichtingendienst in Duitse handen, waarvan er 3 gefusilleerd werden. - Doodmartelen
Dit betreft het doodmartelen van Herman Holstege, aan welke gruwelijke martelsessie leden van de Sicherheitsdienst en de Inlichtingendienstman Veefkind deelnamen. Door de martelsessie werd informatie verkregen die tot massa-arrestaties in voornamelijk Schiedam leidde. Daardoor zijn 33 mensen om het leven gekomen, meest Schiedammers, maar ook een paar uit Delft en Den Haag. Dit zijn slachtoffers die een rechtsreeks gevolg zijn van de door De Monchy gelaste voortzetting van de infiltratie door Van Soolingen. Ik tel ze daarom mee als gevolg van de bloeddorstige moordenaarsprakrijken van De Monchy. Veel slachtoffers zijn in december 1942 of kort daarna gefusilleerd, wat leidt tot de scherpe stijging van de lijn van sterfte in de grafiek. - Funktionäre
Dit betreft de kommunistische Funktionäre die op 25 juni 1941 of kort daarna op verzoek van de Sicherheitsdienst door de politie gearresteerd zijn naar aanleiding van de Duitse inval in de Sovjet Unie. De term ‘Funktionäre’ is in zoverre misleidend dat het lang niet allemaal om mensen met een functie binnen de CPN ging. Hun namen waren afkomstig van een in het Duits vertaalde lijst (of mogelijk een deel daarvan) van linksextremisten die sinds 1924 door de Centrale Inlichtingendienst werd aangelegd en welke vertaalde lijst in 1936/37 door commissaris Karel Broekhoff van de ‘valsgeldcentrale’ (een bedrieglijke term, want het was de Amsterdamse Politie Inlichtingendienst die deze schuilnaam gebruikte) aan Heinrich Müller van de Gestapo overhandigd werd (Müller zou tijdens de Tweede Wereldoorlog de leiding hebben over het vergassen van de Joden en alle moorden in de concentratiekampen). In februari 1941 werd deze in het Duits vertaalde lijst weer door de Gestapo in Berlijn naar de Sicherheitsdienst in Den Haag gestuurd. Het heeft 16 communisten uit de regio Den Haag (voornamelijk uit Delft en Leiden) het leven gekost, maar landelijk heeft het waarschijnlijk meer dan honderd communisten het leven gekost. - Lastige linksen
Naar aanleiding van de inval in de Sovjet Unie verzocht de Sicherheitsdienst aan de burgemeesters van een groot aantal Nederlandse steden om opgave te doen van een aantal communisten in hun gemeenten en die vervolgens op 25 juni 1941 door hun politiekorps te laten arresteren. Iedereen besefte dat deze mensen vermoord zouden worden. Johannes Eckhardt van de Haagse Politie Inlichtingendienst moest de lijsten voor de Haagse regio verzamelen. In de gemeenten Delft, Rijswijk en Leiden werd van de gelegenheid gebruik gemaakt om andere lastige linkse activisten ook te arresteren; het waren bijna allemaal RSAP’ers. Omdat dit in strijd was met de oorspronkelijke opdracht (Befehl ist Befehl), werden de meesten in september weer vrijgelaten, behalve als er door de gemeenten vermeld was dat het om een Jood of een erg fanatiek persoon ging. Het heeft 24 personen in de Haagse regio het leven gekost, maar landelijk ligt het aantal omgekomen slachtoffers vermoedelijk rond de tweehonderd. - Gijzelaars
In september 1942 gingen de Duitsers er toe over om een lijst van ‘kommunistische Funktionäre’ op te stellen die als gijzelaars zouden moeten dienen en waarvan mensen geplukt zouden worden om bij wijze van represaille voor verzetsdaden gefusilleerd te worden. De namen op de lijsten met toelichting per persoon waren afkomstig van de uit Berlijn toegezonden deellijst van communisten op de lijst van de Centrale Inlichtingendienst die in 1936 door Broekhoff was overhandigd. De mensen werden door de Sicherheitsdienst gearresteerd en als ze afwezig waren, kregen ze een oproep om zich op het Binnenhof te melden. Sommigen hebben zich inderdaad gemeld, maar velen zijn meteen ondergedoken voor zover ze dat al niet waren. Van de gearresteerden zijn er 9 om het leven gekomen, meestal door fusillering. - Lijst CID
Bij de arrestatie van vermoede communistische verzetsmensen door de Sicherheitsdienst of Inlichtingendienst werd altijd de lijst van linksextremisten van de Centrale Inlichtingendienst geraadpleegd. Er is hierover geen verdere documentatie beschikbaar, maar ik vermoed dat het verdere verloop van hun gevangenschap sterk beïnvloed is door een eventuele vermelding op die lijst. Daarom heb ik andere personen die op die lijst als communist vermeld stonden en om het leven zijn gekomen ook in dit overzicht opgenomen. Het gaat om 14 omgekomen personen.
Deze massamoord heb ik alleen voor de regio Den Haag uitgezocht en bewijsstukken opgezocht. De meeste van de hiervoor door mij genoemde acties hadden een landelijke werking en uit de massa-arrestaties van communisten tot eind 1941 kun je afleiden dat de door Gerbrandy gelaste voortzetting van de infiltratie-acties zich ook elders in Nederland hebben afgespeeld. Duitse oorlogsmisdadigers verklaarden na de oorlog dat als de Nederlandse politie niet zoveel acties tegen de communisten hadden ondernomen, zij nooit in staat zouden zijn geweest om zoveel communisten op te pakken. Nederlandse beroepshistorici hebben nooit serieuze aandacht aan deze massamoord gewijd. En een instituut als het NIOD, dat claimt onderzoek naar genocides te doen, heeft nooit enig serieus onderzoek naar deze politicide (een onderdeel van genocides) gedaan. Dit willens en wetens verzwijgen van wandaden in eigen huis door eigen politici is ook een vorm van geschiedvervalsing.
Het Nacht und Nebel-kamp Natzweiler
Withuis benadrukt dat Pim Boellaard en zijn medeleden van de Ordedienst het tijdens de oorlog buitengewoon zwaar hebben gehad, omdat ze in het Nacht und Nebel-kamp Natzweiler (gelegen in de Franse Vogezen) hebben gezeten. Maar nergens refereert ze er aan dat andere categorieën gevangenen die ook in Natzweiler gevangen hebben gezeten het ook erg zwaar hebben gehad en helemaal niet aan het feit dat andere gevangenen het misschien nog veel zwaarder hebben gehad. De term Nacht und Nebel klinkt inderdaad sinister. Ze zwijmelt van adoratie voor Boellaard.
Iedereen die in een concentratiekamp heeft gezeten heeft het zwaar gehad. Maar sommige kampen waren zwaarder dan andere. Mijn vader noemde Natzweiler een ‘rotkamp’, maar het haalde het in de verste verte niet bij Groß Rosen. Er is dus een goede aanleiding om na te gaan wat de sterfte onder de gevangenen in Natzweiler was.
Ik vergelijk drie transporten met veel of alleen Nederlanders. Allereerst bekijk ik een transport van 76 personen (eigenlijk twee transporten) op 10 en 11 juli 1943 dat uit Vught arriveerde. De door het schrijven van een boek over zijn ervaringen bekende Floris Bakels en de na de oorlog veroordeelde oorlogsmisdadiger Albert Talens maakten er deel van uit. Van deze gevangenen zijn niet de arrestatieredenen vastgelegd, maar ik krijg de indruk dat het voornamelijk om mensen uit rechts georiënteerde verzetsgroepen ging. Het tweede transport is dat van 70 personen dat op 26 oktober 1943 ook uit Vught kwam. Bekende personen uit dit transport zijn Boellaard, Teengs Gerritsen en Wiardi Beckman. Mijn indruk is dat het voor het overgrote deel om felle anticommunisten ging. Het derde transport dat ook beschouw is dat van 2 maart 1944 dat uit Buchenwald arriveerde. Van deze 50 mensen is voor bijna iedereen de arrestatieachtergrond vastgelegd. Daarbij zaten 30 communisten (vooral uit Den Haag), 7 leden van de Ordedienst en 2 van het Nederlands Oranje Leger.
Op 4 september 1944 begon de evacuatie van het kamp Natzweiler naar Dachau, vanwege de nadering van de geallieerde legers. Dist was niet het enige kamp dat naar Dachau werd geëvacueerd, maar er werd een tiental kampen, voor het merendeel vanwege de nadering van het Rode Leger, geëvacueerd. Daardoor arriveerden in een paar weken tijds enkele tienduizenden gevangenen in Dachau. Door deze vloed van mensen waren de Duitsers genoodzaakt om een groot deel van deze nieuw aangekomenen weer naar andere kampen op transport te zetten, bijvoorbeeld naar Mauthausen of in Duitsland gelegen buitenkommando’s van Natzweiler. Van deze verdere transporten heb ik geen lijsten met namen kunnen vinden. Zowel in Dachau als in die andere kampen was de sterfte onder de uit Natzweiler afkomstige gevangenen groot. Deze sterfte is specifiek voor al die plotseling geëvacueerde gevangenen, zodat ik hierom en om praktische redenen deze sterfte samen met die in Natzweiler beschouw.
Van de later bekendere mensen werd Bakels op 4 september naar Dachau geëvacueerd, Boelaard en Wiardi Beckman op 6 september, terwijl Teengs Gerritsen op 2 september niet naar Dachau maar naar Neckarelz, een in Duitsland gelegen buitenkommando van Natzweiler, werd geëvacueerd.
We zien in de grafiek dat voor het eerste transport een serieuze sterfte na zes maanden verblijf optrad en voor het tweede transport na vijf maanden verblijf. Voor het derde transport had de sterfte nog niet ingezet op het moment van het begin van de evacuatie op 4 september 1944 (na zes maanden). Na de evacuatie neemt de sterfte in december 1944 zware vormen aan, waarbij het opvalt dat voor de ex-Buchenwalders dat twee weken later inzet. In het derde transport is de sterfte vanaf januari 1945 wat groter dan voor de eerste twee transporten, waardoor het verschil in totale sterfte met de twee andere transporten iets verkleind wordt. Het verschil in sterfte is waarschijnlijk te wijten aan dat de eerste twee transporten ver uit het milde Vught kwamen, terwijl het derde transport al bijna twee jaar sterfte in Buchenwald hadden meegemaakt, waardoor de zwaksten al eerder gestorven waren. Ook valt op dat de sterfte in het tweede transport in maart 1945 duidelijk veel groter is dan voor het eerste transport, waarvoor ik geen verklaring kan vinden.
Een kleiner transport van 22 oktober 1943 met 14 Nederlandse gevangene uit Dachau breng ik vanwege de geringe omvang, waardoor statistisch geen conclusies kunnen worden getrokken, niet in beeld. Het betond uit acht communisten, vier leden van de Ordedienst en twee van het Nederlands Oranjeleger. Van deze groep hadden er zes, vier communisten en twee van het Nederlands Oranjeleger eerder in Groß Rosen gevangen gezeten, waar een zeer grote sterfte was geweest. Het opmerkelijke feit doet zich nu voor dat de zes overlevers uit Groß Rosen allen de oorlog overleefd hebben, terwijl de overige acht allen om het leven zijn gekomen. Hiervoor zijn twee verklaringen mogelijk: de selectie in Groß Rosen was zo heftig geweest dat de overlevers zo ongeveer als konden overleven of meer banaal dat de overlevers uit Groß Rosen meer dan twintig jaar jonger waren dan bijna alle anderen.
De evacuatie van Natzweiler verliep in twee grote transporten op 4 en 6 september 1944 met vele honderden gevangenen, gevolgd door een reeks kleinere transporten, een groot transport op 21 september en een kleiner op 27 september met gevangenen die achter gehouden waren voor opruimactiviteiten. In het transport van 4 september zaten 73 Nederlanders en in dat van 6 september 175 Nederlanders. Vervolgens was er nog een groot transport op 21 september met 79 Nederlanders en een met 24 Nederlanders op 27 september. De Nederlanders van de genoemde vier aankomsttransporten zaten gemengd verdeeld over de drie evacuatietransporten.
We zien in de grafiek dat voor drie van de vier transporten er vanaf oktober een geringe sterfte optrad, die geleidelijk steeds sterker werd met een dieptepunt in februari en maart 1945. De evacuees van 6 en 27 september hebben het het slechtst gehad, terwijl de sterfte in de groep van 6 september wat minder was. De groep van 21 is er heel wat minder slecht vanaf gekomen. Dus Withuis geeft het juist weer dat Boellaard, geëvacueerd op 6 september, het zwaar heeft gehad. Maar het klopt niet dat dat door Natzweiler komt, maar door de erbarmelijke omstandigheden in het overvolle Dachau in de laatste zeven oorlogsmaanden. Om te overleven moest je soms het geluk hebben om in het goede transport terecht te komen.
Enkele dramatische transporten
Withuis loopt over van medelijden met de groep Boellaard die het zo zwaar heeft gehad. Ik heb al laten zien dat de Joden uit de razzia van februari 1941 veel zwaarder hebben gehad. Maar daar is in de literatuur al veel over geschreven. Maar er zijn meer groepen geweest die het erg zwaar hebben gehad, maar waar nauwelijks of helemaal niet over geschreven is.
In deze grafiek staan vijf groepen die het erg zwaar hebben gehad. De
In deze grafiek staan vijf groepen die het erg zwaar hebben gehad. De grafiek toont het eerste jaar na vertrek van het transport:
- november/december 1941 voor de 45 CPN’ers naar Neuengamme
- 22 mei 1941 voor de 340 Joden uit de razzia van februari 1941 die naar Mauthausen werden gestuurd
- 27 april 1942 voor de 65 mensen die naar Groß Rosen werden getransporteerd
- 6 september 1944 voor 175 Nederlanders in een evacuatietransport vanuit Natzweiler naar Dachau
- 11 oktober 1944 voor de 592 represaillegevangenen uit Putten voor zover ze in Neuengamme zijn aangekomen.
De sterfte na eventuele vervolgtransporten en voor de late transporten na de bevrijding zijn meegeteld voor zover ze binnen een jaar na de hiervoor genoemde data vallen.
De eerste groep betreft de Joden van de razzia op 22 en 23 februari 1941 in Amsterdam, die op 28 februari in Buchenwald aankwamen en waarvan de overlevenden op 22 mei 1941 naar Mauthausen werden gestuurd. Op 1 tot 6 september 1941 vonden er in slot Hartheim vergassingen met koolmonoxide van groepen van ongeveer 25 personen plaats. Dit is in de grafiek zichtbaar in de steile daling van de lijn beginnende op dag 102. Overigens waren er voor die week en ook na de week een aantal dagen waarop vijf doden vielen, wat duidelijk meer was dan gebruikelijk. Dit doet vermoeden dat op zulke dagen kleinere groepjes vergast werden. Uiteindelijk overleefde na begin februari 1942 niemand meer in Mauthausen.
De tweede groep zijn de communisten die eind 1941 naar Neuengamme zijn gestuurd; dit gebeurde eigenlijk in drie transporten, die ik voor het gemak hier als een transport behandel met als transportdatum 1 december 1941. Ik heb alleen de gegevens over 45 Haagse communisten verwerkt, omdat het de enigen zijn waarover ik over gegevens beschik. Vrijwel zeker is het beeld voor de communisten uit de andere steden identiek. Deze communisten zijn het slachtoffer van ‘zwarte en blauwe terreur’: de samenwerking uit 1935 tussen de RKSP (katholieke) minister van Justitie Van Schaik en Heinrich Müller van de Gestapo (een van de grootste massamoordenaars van de twintigste eeuw) en de opdracht uit 1938 van RKSP-minister Goseling aan de regionale Inlichtingendiensten om met een eventuele bezetter samen te werken, een opdracht die door ARP-minister Gerbrandy werd gehandhaafd en die door de liberale burgemeesters De Monchy en Van der Bilt in 1940 werd uitgevoerd.
In Neuengamme werd de hele groep blootgesteld aan een medisch experiment. Enkele personen in Neuengamme, vermoedelijk Poolse gevangenen, werden met tuberculose besmet en er werd gekeken hoe de tuberculose-epidemie zich in het kamp ontwikkelde. Iedereen in Neuengamme was op die manier proefkonijn. Na enige maanden waren veel gevangenen in een zeer slechte conditie, wat de SS er toe zette om in juni 1942 verspreid over enkele weken de zwaksten in Bernburg met koolmonoxide te vergassen. In de grafiek is dat duidelijk te zien na 180 dagen. Op 1 augustus 1941 werd een deel van de overlevenden naar Dachau gestuurd, waardoor de overlevingskansen toenamen. Op 3 mei 1945 kwam een deel van de achterblijvers, voor zover ze toen nog in leven waren, om het leven door een Engels bombardement op het schip Cap Arcona. Uiteindelijk overleefde slechts 15 % de oorlog, een aanmerkelijk lager percentage dan de groep van Boellaard.
De derde groep betreft personen die op 27 april 1942 vanuit Buchenwald naar Groß Rosen werden getransporteerd. Ze werden daar in de steengroeve als het ware afgeslacht, maar ook de uithongering bij de uitputtende arbeid eiste een zware tol. Het effect van een wrede knuppelpartij op Hemelvaartsdag 14 mei 1942 is aan de scherp dalende lijn links in de curve goed waarneembaar. In augustus 1942 en september 1942 werden bijna alle overlevenden naar Dachau overgebracht, waar hun zeer slechte toestand nog een aantal mensen snel stierven. Hadden de transporten naar Dachau niet plaats gevonden, dan zouden ze op twee na die niet in de steengroeve werkte, voor december 1942 allemaal dood zijn geweest.
De vierde groep betreft de evacuatie op 6 september 1944 van vele honderden gevangen, waarbij 175 Nederlanders, vanuit Natzweiler naar Dachau. In deze groep zaten Pim Boellaard en Wiardi Beckman. Vanwege de overbevolking doordat in enkele weken tijd meer dan twintigduizend gevangene arriveerden, werd een substantieel deel van de geëvacueerden snel weer overgebracht naar andere concentratiekampen met nog veel slechtere omstandigheden. Vanaf december 1944 begon er een tyfusepidemie in Dachau te woeden, wat velen het leven kostte. Terwijl de voorgaande groepen voornamelijk door wreedheden (en vergassingen) om het leven kwamen, vielen in deze groep de meeste doden door honger en tyfus.
De vijfde groep bestaat uit 592 gevangenen uit een iets grotere groep die op 1 oktober 1944 door de Duitsers in Putten bij wijze van represaille voor een overval werden opgepakt. Ze werden op 11 oktober 1944 naar Neuengamme overgebracht, waar de meesten over diverse buitenkommando’s werden verspreid of naar andere concentratiekampen werden getransporteerd. In Neuengamme en zijn buitenkommando’s moesten de gevangenen onder veel mishandelingen zware grondarbeid verrichten in een natte en koude omgeving, terwijl ze nauwelijks te eten kregen. Het leidde na enkele weken tot een grote sterfte door uitputting, kou, honger, ziekte en wanhoop. Daarbovenop kwamen op 3 mei 1945 nog een aantal van hen om het leven door het bombardement op het schip Cap Arcona. Uiteindelijk kwam, inclusief de jaren vlak na de oorlog 544 van hen om het leven (92 %).
Vergelijken we de groepen, dan zien we dat de mishandelingen in Groß Rosen het heftigst waren. Maar na een maand verblijf begonnen de erbarmelijke omstandigheden voor de Puttenaren een zwaardere tol te eisen. Na anderhalve maand eisten de mishandelingen van de Joden in Mauthausen en de communisten in Neuengamme een vergelijkbare tol met die van de eerste twee groepen. Na twee-en-een-halve maand verbeterde de situatie voor de communisten om na een half jaar weer drastisch te verslechteren. Voor de evacuees uit Natzweiler begon de sterfte na vier maanden een rampzalige vorm aan te nemen, wat pas na acht maanden verbeterde (een maand na de bevrijding).
In deze grafiek geef ik de overleving over de oorlogstijd weer voor de leden van diverse groeperingen die uit Nederland werden weggevoerd. De keuze voor de groeperingen is voornamelijk bepaald door de beschikbaarheid van transportlijsten voor substantiële groepen en de arrestatieachtergrond. De razzia slaat op de beruchte razzia op Joodse mensen in februari 1941 in Amsterdam en NOL staat voor Nederlands Oranje Leger, een Amsterdamse organisatie die zich vermomde als turnvereniging en zo vroegtijdig werd opgepakt dat ze niet tot verzetsdaden hadden kunnen komen. De genoemde concentratiekampen slaan op de eerste bestemming in Duitsland; de meeste van de overlevenden zijn daarna nog een of meer keer naar een ander kamp op transport gezet.
In het oog springt de snelle uitmoording, door wreedheden en vergassingen, van de Joodse mensen opgepakt bij de razzia; slechts twee van de 389 personen overleefden door speciale omstandigheden. Van de leden van de Ordedienst die in 1942 in Buchenwald terecht kwamen overleefden ook slechts drie van de 21 personen. De CPN’ers die naar Neuengamme afgevoerd werden betreffen een incomplete groep van 45 Haagse communisten, waarvan er slechts 7 overleefden; over de meer dan 200 CPN’ers afkomstig uit andere regio’s beschik ik niet over voldoende informatie. De CPN’ers die naar Buchenwald werden gezonden, kwamen voornamelijk uit Den Haag, Groningen en Amsterdam; van hen kwamen er 137 van de 210 om het leven. Dramatisch was het lot van de bij wijze van represaille uit Putten afgevoerden; ze werden in een hoog tempo vermoord. Dat Neuengamme buitengewoon wreed was blijkt uit het verschil in overleving ‘met de CPN’ers die naar Buchenwald werden gestuurd.
Groeperingen die er veel minder slecht vanaf kwamen waren de Geuzen (‘slachtoffers’ van het NIOD-verzinsel ‘rode terreur’), Jehova’s Getuigen en de leden van de Ordedienst, waarbij Pim Boellaard, die in oktober 1943 naar het Nacht und Nebel-kamp Natzweiler werden overgebracht.
In deze grafiek geef ik de aantallen doden van dezelfde groeperingen weer, aangevuld met de Nederlandse Volksmilitie (NVM). Hierbij blijft het lot van de communisten die in december 1941 naar Neuengamme werden afgevoerd onderbelicht, omdat ik alleen een deel van de in dat verband afgevoerde Haagse communisten kan weergeven. Het aantal doden onder de communisten naar Neuengamme lag waarschijnlijk boven de 200. De drama’s met de Puttenaren en de Joden uit de razzia van 1941 springen er bovenuit, daarna komen grote aantallen slachtoffers ten gevolge van diverse acties tegen de verschillende; deze slachtoffers worden door beroepshistorici nagenoeg geheel genegeerd.
Ik heb hiermee wel voldoende aangetoond dat het ordinaire haatzaaiende leugens van NIOD-medewerkster Withuis zijn, dat de communisten schuldig zouden zijn aan de dood van rechtse politieke gevangenen. Maar er is meer:
De Rotterdamse politieman Kors Frederik van der Kors heeft gedurende de oorlog zeer nauw met de Sicherheitsdienst samengewerkt om het Rotterdams communistisch verzet te bestrijden, waarbij zelfs in 1942 nog even de vooroorlogse samenwerking met Nederlandse grootste landverrader Anton van der Waals werd voortgezet. De enorme fanatieke ijver van Van der Wilt heeft tot de dood van omstreeks tweehonderd Rotterdamse communistische vertzetsmensen geleid en grote lichamelijke en psychische trauma’s bij enkele honderden van hen ten gevolge van langdurig verblijf in Duitse concentratiekampen. Verder verhoorde hij veel van die communisten en kon constateren dat velen van hen zwaar gemarteld waren door de Sicherheitsdienst. Of Van der Wilt zelf aan de martelingen heeft meegedaan of er bij aanwezig was, is mij niet bekend, maar wel dat hij er van op de hoogte was en er geen enkel probleem mee had. Ook had hij geen problemen met het mishandelen van tientallen door zijn overdreven ijver gearresteerde Joden en de vernedering van hen door het schoon laten likken van de zolen van laarzen op 18 oktober 1942.
Na de oorlog verklaarde Van der Wilt als excuus voor zijn gedrag tijdens de oorlog dat hij met zijn neef J. van der Wilt, die commandant van de extreemrechtse en fel anticommunistische Ordedienst op de linker Maasoever was, over zijn samenwerking met de Sicherheitsdienst had overlegd. De neef had hem aanbevolen om door nauwe samenwerking een goede verstandhouding op te houden, zodat op die manier belangwekkende inlichtingen uit het hol van de Sicherheitsdienst verkregen konden worden. Hiermee zou de Ordedienst de levens van omstreeks tweehonderd communistische verzetsmensen opgeofferd hebben, wat deze fel anticommunistische organisatie erg welkom zou zijn geweest. Dat er inderdaad een regelmatig contact tussen de neven Van der Wilt bestond, is schriftelijk bevestigd door de zoon G.J. van der Wilt van J. van der Wilt. Dit zou dan zo ongeveer de meest walgelijke en immorele wandaad uit de Nederlandse verzetsgeschiedenis moeten zijn geweest. Maar daarnaar is door geen enkele historicus van het NIOD ooit serieus onderzoek naar gedaan: het moest kennelijk in de doofpot verdwijnen. Als Withuis beweringen van een enkel persoon van moorden door de leden van de ene verzetsgroep op die van een andere als waarheden weergeeft, dan had je van een NIOD-medewerkster zeker mogen verwachten dat ze deze massamoord, waar wel serieuze aanwijzingen voor bestaan, ook vermeldt en er zelfs nader onderzoek naar doet.