Levensbeschrijving Johannes Hubertus van Soolingen
Na de oorlog werd Johannes Hubertus van Soolingen tot een langdurige gevangenisstraf veroordeeld. Om voor gratie in aanmerking te kunnen komen moest hij een levensbeschrijving opstellen. In deze levensbeschrijving liet hij een groot deel van hun misdrijven weg. Toch is het interessant om die levensbeschrijving te lezen. Ik heb daarbij getracht de tekst, inclusief de taalfouten en verschrijvingen zo precies mogelijk over te nemen, wat bij het overschrijven in enkele gevallen niet gelukt is.
De infiltrant Van Soolingen van de Haagse Politie Inlichtingendienst in de Haagse communistische partij tussen januari 1923 en maart 1945 werd na de oorlog tot een lange gevangenisstraf veroordeeld, wegens zijn verantwoordelijkheid voor de dood van drie communisten. In werkelijkheid had hij meer dan 100 Haagse communisten de dood ingejaagd. Zijn opdrachtgevers minister van Justitie Gerbrandy en burgemeester De Monchy werden nooit vervolgd.
Om voor gratie in aanmerking te kunnen komen moest hij een levensbeschrijving opstellen, waaruit berouw zou moeten blijken. Hij stelde die samen en vermeldde daarin hoe hij zijn opdracht van burgemeester Patijn in 1923 ontving. Uiteraard had hij er geen enkel belang bij om zijn schuld aan veel meer slachtoffers te vermelden. Maar hij vermeldde wel een aantal bijzonderheden, waaruit de schuld van De Monchy en de Haagse Politie Inlichtingendienst duidelijk blijkt.
Ik kan helaas geen duidelijke bronvermelding geven, omdat ik de levensbeschrijving bij het ministerie van Justitie heb overgeschreven (kopiëren mocht niet) en het dossier later aan het Nationaal Archief is overgedragen. Het inventarisnummer weet ik dus niet, maar het kan worden teruggevonden met de term ‘gratiedossiers’.
De levensbeschrijving werd in de strafgevangenis Leeuwarden geschreven in een schoolschriftje, dat hij zelf voor het bedrag van 1 gulden bij de boekhandel B.L. Mulder in Leeuwarden heeft moeten kopen (de boekhandel bestaat nog steeds). Ik heb de tekst proberen over te nemen inclusief de spelfouten of schrijfvergissingen. Maar dat is zo lastig, dat er vast wat fouten van mijn kant in staan (per ongeluk gecorrigeerd, of juist een schrijf- of typefoutje toegevoegd). Let uit de vaak terugkerende fout met een ‘t’ op het eind van een werkwoord, wat aangeeft dat hij plat Haags moet hebben gesproken. Van Soolingen schrijft herhaaldelijk dat hij anti-nationaalsocialistisch is, maar daarbij moet bedacht worden dat hij voor en tijdens de oorlog met beruchte nationaalsocialisten samenwerkte. Ook opvallend is dat hij geen enkele keer melding maakt van zijn samenwerking met Tampoebolon. Overigens weet ik van de zoon van Tampoebolon dat zijn moeder Van Soolingen een NSB’er noemde.
In de levensbeschrijving wordt geen melding gemaakt van het feit dat hij ook betrokken werd bij het opsporen van met parachutes gedropte goederen voor in het kader van het Englandspiel gedropte agenten [bron: Centraal Archief Bijzonder Rechtspleging, inventarisnummer 76877, dossier Willem van Duivenboden].
Bij het lezen dient men zich te realiseren dat er een getuigenverklaring van zijn, toen nog toekomstige, schoonzoon Tampoebolon ligt, waarin die zegt dat Van Soolingen al in augustus 1940 in de illegale CPN geïnfiltreerd was en er een verklaring van een communistische verzetsman Chris van Spronsen, die in augustus 1941 gearresteerd werd, dat Van Soolingen voor hem illegale krantjes De Vonk verspreidde (dat moet dus voor juni 1941 zijn geweest). Ook bestaat er een proces-verbaal van de verklaring van Inlichtingendienstman Steven Pegels dat de Inlichtingendienstman Ari Leendert van den Bos zijn werkzaamheden met Van Soolingen aan het begin van de bezetting voortzette. Verder bestaan er een getuigenverklaring van een verzetsman die verklaart in 1943 door Van Soolingen te zijn verraden.
Een levens beschrijving van mijn zesde tot en met mijn vierenzestigste jaar.
Ik was de oudste zoon uit een gezin van negen kinderen. Mijn Vader was agent van Politie in den Haag. Op mijn dertiende jaar verliet ik de lagere school en moest al heel vlug aan het werk om in de inkomsten een weinig op te voeren, daar het salaris vaan het politiepersoneel nu niet zoo bijzonder hoog was. Ik spreek hier van vijftig jaar geleden. Ik had het behangersvak gekozen en werd dan ook in dit vak als leerling geplaats. Op mijn negentiende jaar moest ik loten voor de militaire dienst, dit was in het jaar 1905. Ik trok het nummer 727 en werd door het trekken van dit nummer militie plichtig. In Maart 1906 werd ik ingedeeld bij het Regiment Grenadiers en jagers en wel bij de 1e Compagnie van het 2e Bataljon. Commandant was de Kapitein Schotman. Nadat ik een half jaar in dienst was, kwamen van het Ministerie van Oorlog een schrijven. In dit schrijven werden vrijwilligers gevraagd voor het leger in Ned: Oost Indië. In die jaren bestond er gelegenheid voor Miliciëns van het Nederlandsche leger, om voor twee jaar gedetacheerd te worden bij het leger in Ned: Oost Indië. Ik was graag in Militaire dienst en heb dan ook van die gelegenheid gebruik gemaakt en mijn Vader over het ingekomen schrijven gesproken en toestemming gevraagd om voor twee jaar naar Indië te mogen gaan. Mijn Vader gaf zijn toestemming. Ik melde mij bij mijn Comp: Commandant en vertrok, na eerst gekeurd te zijn naar Harderwijk, om van daar uitgezonden te worden naar Indië. Op 15 September 1906 vertrok ik met het stoomschip de Ophir uit Rotterdam naar Indië. In October aangekomen in Indië werd ik voorlopig geplaats te Batavia om van daar uit overgeplaats te worden naar het 2e depot Bataljon te Magelang. In die twee jaar heb ik op verschillende plaatsen gediend. Mijn laatste garnizoensplaats was Thimahi. Voor dat ik van daar vertrok naar Batavia om naar Nederland te worden gezonden werd ik ontboden bij de Onderluitenant van mijn Compagnie en deze heeft mij aangeraden in Indië te blijven en in verband met mijn blanco strafregister zou hij zorgen dat ik op de Kaderschool werd geplaats. Het was n.l. zoo, dat er voor gedetacheerde militairen geen gelegenheid bestond om bevordering te maken. Wilde je daarvoor in aanmerking komen, was je verplicht een vrijwillige verbintenis aan te gaan van zes jaar. Ik heb daar van af gezien, al hoewel ik in Indië heel prettig heb gediend, om reden ik toch graag mijn ouders, broers en zusters wilde terug zien, maar met het vaste voor nemen om weer naar Indië terug te gaan. Dit heeft niet zoo mogen zijn, omdat ik na terug keer al spoedig kennis kreeg aan een meisje welk nu al zeven en dertig jaar mijn vrouw is. Na mijn terug keer in Nederland, bleef ik toch Militie plichtig en moest dan ook regelmatig voor herhalings oefeningen onder de wapenen komen. In Augustus 1914 bij het uitbreken van de eerste wereld oorlog, werd het Ned: leger gemobiliseerd en ik moest mij dan ook op 1 Augustus melden bij mijn Compagnie. Ik werd al spoedig overgeplaats van den Haag naar Loosduinen en eenige tijd later naar Almkerk Noord-Brabant. In Almkerk kwam ik te dienen onder de Kapitein le Vair. Deze Kapitein had ook jaren in Indië gediend en toen hij mijn stukken in zag en gezien had dat ik met een blanco strafregister in Indië had gediend, stelde hij mij de vraag of ik er iets voor voelde om bij de opleiding geplaats te worden voor Korporaal en later voor Sergeant. Dit was een kans waar ik al zoo lang naar had verlangd. In 1915 werd ik na een klein examen aangesteld als Korporaal. Kort daarna werd ik overgeplaats naar Woudrechem en werd in 1916 op voordracht van mijn Commandant aangesteld tot Sergeant. Toen in 1918 na het einde van de oorlog, het Ned: leger werd gedemobiliseerd, ben ik op verzoek van mijn Commandant nog een jaar in dienst gebleven, omdat er nog heel veel werkzaamheden moesten worden verricht o.a. moesten de zakboekjes van de Miliciëns, die met groot verlof waren vertrokken in orde gemaakt worden en opgestuurd naar de verschillende adressen. Na dat alle werkzaamheden waren verricht werd ik overgeplaats naar het Kamp Waalsdorp in de Haag waar ik tot October 1919 gediend heb en van daar met groot verlof vertrokken. In Waalsdorp diende ik onder de eerste Luitenant de Haan. Genoemde Luitenant ontpopte zich al heel spoedig als zijnde een fel anti-communist. Hij had namelijk de gewoonte om, ik kan haast wel rustig zeggen, elke dag een half uur theorie te houden over het Communisme. Hij wees ons op het gevaar die ons dreigde bij een inval van het Rode leger. Ik heb deze lessen dan ook altijd gewaardeerd en heb heel veel nagedacht over het Communisme en het resultaat is dan ook geweest, dat ik een fel anti communist bent geworden. Nadat ik in 1919 de dienst had verlaten heb ik mijn vak weer voortgezet. Mijn Vader was in 1914 na een diensttijd van drie en dertig jaar bij de Haagsche Politie als Brigadier Rechercheur eerste klasse gepensoneerd. Wij hadden in verband met de lange politie loopbaan van mijn Vader heel veel kennissen in politie kringen, zoowel bij het hoge als lage personeel. Een oud schoolkameraad van mij die ook na een tijd als agent te hebben dienst gedaan geplaats werd als Rechercheur bij de Politieke Inlichtingen dienst, heeft met mij nog lang contact gehouden en hem was ook bekend dat ik een fel anti-communist was. Waarom ik dit vermeld, zal in het vervolg van mijn geschiedenis duidelijk worden.
In 1923 of 1924 precies weet ik dat niet meer, werd de Hoofdcommissaris van Politie ontboden bij de Burgemeester, in die jaren Mr. J.A.N. Patijn. In het onderhoud welk de Burgemeester had met de Hoofdcomm: drong deze er sterk op aan, dat er meer aandacht besteed moest worden aan het doen en laten van de communisten, omdat hoe langer hoe meer de koppen begonnen op te steken. De Hoofdcomm: terug gekomen op het bureau liet de Chef van de politieke dienst bij zich komen en besprak met deze de opdracht door de Burgemeester gegeven. Dit was in die jaren de Inspecteur 1e Klasse den Heer Pool. Den Heer Pool besprak daarna deze opdracht met de dienst doende rechercheurs van zijn afdeling en bracht het plan naar voren om te trachten iemand te vinden buiten de politie kringen, die bereid zou willen zijn, lid te worden van de comm: partij en alles wat er in deze beweging afspeelde, door te geven aan de Inlichtingen dienst, dit zou de eenigste methode zijn om volkomen op de hoogte te blijven, van het doen en laten van deze beweging. De oud school kameraad van mij, de rechercheur v.Uffelen dacht direct aan mij. Hij deelde dit den Heer Pool mede en liet mij door tusschen komst van v.Uffelen bij zich komen. De heer Pool besprak met mij deze kwestie en op zijn verzoek ben ik ingegaan en ben lid geworden van de comm: partij afd: den Haag, ook al, omdat ik de overtuiging was toegedaan, dat de gevaarlijke praktijken van deze beweging zoo veel mogelijk moest worden door kruist. Na een kort tijd candidaat lid te zijn geweest, ontving ik mijn lidmaat schaps bewijs en mocht van af die datum de leden vergaderingen bezoeken, Wat was nu mijn taak: alle vergaderingen bezoeken. Op nemen hoeveel personen er aanwezig zijn. Welke personen er aanwezig zijn. Welke personen er achter de bestuurs tafel hadden plaats genomen. De sprekers van deze avond. Het onderwerp en zooveel mogelijk namen van de aanwezigen, maar vooral van de bestuurders en sprekers en ook van degene die eventueel in debat kwamen en vragen stellers. Het belangrijkste was wel de besluiten die op zoo’n vergadering werden genomen.
Dit moest ik in een rapport samen vatten en inleveren bij één van de rechercheurs die mij was aangewezen want ik moest liefst niet op het Bureau komen want dit zou te gevaarlijk zijn. Mijn schuilnaam was van Es. Ik zou voor dit werk een vergoeding ontvangen van vijf en twintig gulden per Maand. Dit bedrag werd mij later uitbetaald in een wekelijkse vergoeding van zes gulden. Mijn rapporten leverde ik in, bij de betrokken rechercheur, die mij was aangewezen, thuis: en ontving ook van deze mijn vergoeding van zes gulden.
Ik moest mij aboneren op de tribune, later is dat de Waarheid geworden, alle lectuur die de comm: partij uitgaf kopen en ook inleveren bij de betrokken rechercheur. Gelijdelijk breide de comm: partij zich uit door middel van zuster organisaties. Zoo verscheen aan de oppervlakte de Ned: Arbeiders Hulp, de Ned: Rode Hulp, de VVSU. (vrienden van de Sowjet Unie) de liga tegen inp: en koloniale onderdrukking, waarvan verscheidene Indonesiers lid waren de Voorzitter was in die dagen de neger A. de Kom, de prol: vrijdenkers organisatie het Volkstooneel, Werlozenstrijdcomitë, later opgelost in de landelijke werklozen vereniging (Eendracht maakt Macht) Hoofdbestuur in Amsterdam en tot slot de comm: jeugd bond. Ik was van al deze organisaties lid en van de jeugd bond donateur. Ik had daarin het zelfde werk te verrichten als in de comm: partij. Mijn vergoeding was zes gulden per week. Ik moet daar even op terug komen want voor het B.G. later, werd mij de vraag gesteld, of ik het soms voor geld deed, of dat het een principieele kwestie was. Ik heb het natuurlijk het laatste moeten bekennen, want van een financieele kwestie was toch geen sprake. Zes gulden in de week kan er voor dit werk toch niet gesproken worden van een financieele reden. In de beginne is dat heel moeielijk omdat je geheel vreemd in zulke organisaties komt. Dit wordt routine want ik was na een half jaar al aardig ingewerkt. In die crisisjaren gebeurde het dikwijls, dat er besloten werd te demonstreren ik heb dit altijd bijtijds kunnen door geven zoodat de politie de nodige maat regelen kon nemen. Het is gebeurd, dat op een werklozen vergadering besloten was te demonstreren in de binnenstad en zoo mogelijk langs het paleis Noordeinde. De Koningin was in den Haag. Op deze vergadering hadden vier communisten met elkaar gesproken dat bij het paleis aangekomen zouden zei de ruiten stuk goijen om de aandacht van de Koningin te trekken op hun eisen. Ik heb dit doorgegeven en de demonstratie die de andere morgen op de Prinsegracht was opgesteld werd natuurlijk uitéén gejaagd. Ik heb daarvoor een extra dankbetuiging van de Burgemeester ontvangen. Het zou voor de politie niet zoo mooi zijn geweest als dit had kunnen doorgaan. In de dagen van de actie’s van het Sacco en van Zettie Comitëe had ik als afgevaardigde van de Comm: partij zitting in dat Comitë. In die dagen was het erg rumoerig in den Haag. De demonstraties volgen elkaar vlug op en de politie had dan ook de handen vol werk om de rust en orde te handhaven. Ik heb altijd de gelegenheid weten te vinden, om de Inlichtingen dienst in te lichten over de plannen van dit Comitë. Rake klappen zijn er dikwijls uitgedeeld en ook ik heb daar voldoende van kunnen profiteren want er waren maar weinig rechercheurs die mij kende en het werd natuurlijk strikt geheim gehouden, dat ik voor de Inlichtingen werkzaam was. Verschillende malen ben ik naar Antwerpen geweest, waar belangrijke vergaderingen plaats vonden en waar ook Ned: Communisten aanwezig waren. Ook heb ik Int: Comm: meeting in Aken Duitsland bij gewoond, waar ook vele Ned: Communisten aan wezig waren. Deze demonstratie heeft drie dagen geduurt. Ik heb van deze buitenlandse meetings ook rapport moeten uit brengen en heb daarvoor ook verschillende dankbetuigingen voor mogen ontvangen. Voor deze drie daagse reis naar Duitsland had ik een vergoeding ontvangen van vijf en twintig gulden als dekking voor de kosten. Dit ook weer een bewijs dat het voor mij niet een financieele kwestie was. In die jaren hadden wij in den Haag Mr. dr: L.N.H. Bosch-Ridder van Rosenthal als Burgemeester. In 1932 de derde Dinsdag in September, dit was de beruchte Rode-Dinsdag had de Comm: partij een ochtend en avond vergadering belegd in het gebouw van Kunsten en Wetenschappen in den Haag. Er waren ook grote groepen communisten van buiten de stad aanwezig. Ik had naar aanleiding van deze dag, de Inlichtingen dienst volkomen in gelicht en de politie had dan ook uitgebreide maatregelen genomen. Het gebouw was dan ook op beide vergaderingen tot de nok toe gevuld. Voor de aanvang van de ochtend vergadering werd de politie van uit het gebouw, aan de zijde van de Muzenstraat met stenen en andere voorwerpen bekogeld. Trots deze uitdaging liet de politie toch deze vergadering door gaan. Na afloop van deze vergadering werd de politie op nieuw bekogeld en dit was het sein om er op in te slaan. Tijdens dit incident werd de agent Baas, die op de brug van de Heerengracht het verkeer moest regelen, door een persoon doodgestoken. Hier werd het Communisme duidelijk gedemonstreerd. Ik meen dat de dader van deze lafhartige moord tot op heden nog niet is gearresteerd. In 1935 ben ik ernstig ziek geworden en werd dan ook in 1936 afgekeurd door de Raad van Arbeid in den Haag. In die afgelopen jaren is het nogal eens voorgekomen dat de Chef van de Inl: dienst werd overgeplaats naar een andere afdeling. Ik werd dan voor gesteld aan de nieuwe Chef en alles ging als van ouds weer door. Zoo heb ik onder de volgende Inspecteurs gewerkt. Den Heer Pool, Nieuwenhuis, v. Wijk, Seesing en Amiabel. De Inspecteur Seesing is overgegaan naar de Rijksveldwacht en zoo mij later medegedeeld, bij het uitbreken van de oorlog in 1940 ter beveiliging van de Koninklijke familie mede naar Engeland vertrekken. Zoo is het ook gegaan met de Rechercheurs en ik heb jaren gewerkt met de Rechercheur Gros. Bij de Heer Gros kwam ik dan ook altijd thuis om de rapporten, lectuur enz: te bezorgen en eventueelen bijzonderheden te bespreken. Door de lange jaren omgang met elkaar, was er een zekere vriendschap ontstaan. Ik ben dan ook overtuigd dat de Heer Gros altijd bereid is om de gewenste inlichtingen mij aangaande wil verstrekken. In de jaren 1938-1939 toen ook de Nationaal-Socialisten de koppen begonnen op te steken heb ik ook wel belangrijke berichten ten opzichte van deze beweging door gegeven. Ik was veel op straat en zoo doende ving ik nog wel eens gesprekken op, die voor mij belangrijk waren om door te geven. Mij was o.a. medegedeeld dat de W.A. weerafdeling van de N.S.B. Zaterdags middag schietoefeningen hield in de tuin van het gebouw van de Bataafsche petroleum maatschappij aan de Carel van Bylandtlaan. Dit was mij medegedeeld door twee ambtenaren van genoemde maatschappij speciaal goede kennissen van mij en fanatieke anti-N.S.B.ers. Ik gaf deze berichten door aan de rechercheur die belast was met de controle op de N.S.B. Ik heb van deze berichten nooit iets vernomen, wat begrijpelijk is, want in de oorlogsdagen en na de bezetting ontpopte genoemde rechercheur zich als een fanatiek Nationaal-Socialist. Ik moet hierbij opmerken, dat ik wat betreft de N.S.B. ik niets te maken had. Ik had mijn werk in de Comm: rijen, maar ik gevoelde het tot mijn plicht ook op dit terrein waakzaam te blijven. Ik was niet alleen anti Communist maar ook anti Nationaal-Socailist. Om dit te kunnen bewijzen, raad ik de geachte lezer(s) aan informaties in te winnen bij de Heeren van Dijk en Gros. Eerstgenoemde Inspecteur van Politie en de Heer Gros Rechercheur thans weer dienstdoende bij de Inlichtingendienst: Van 1934 tot en met 1940 heb ik gewerkt onder de Burgemeester Mr S.J.R. de Monchy. De heer Gros was lang voordat de oorlog uitbrak overgeplaats van Inl: dienst naar de afdeling verduistering, dus had tijdens de bezetting niets met de Documentatiedienst te maken. Hier volgt het tweede gedeelte de oorlogsjaren.
In het begin 1940 werkte ik samen met de Rechercheur v.d. Bosch, wonende aan de Boele van Hensbroekstraat. Deze was toen belast met de controle op de verschillende Comm: organisaties. Zoo kwam ik ook bij deze thuis om de verschillende zaken te bespreken. De afspraak was gemaakt, dat ik Zaterdags smiddags bij hem thuis moest komen om eventueele bijzonderheden de dienst betreffende samen te bespreken en ik ontving dan tevens mijn vergoeding van zes gulden voor de gemaakte kosten. Mei, de Duitsers bezetten ons land en al heel vlug werd de Inl: dienst omgezet in Documentatiedienst. Ik vermoed dat de Heer v.d. Bosch toen al het gevaar in zag en wist het klaar te spelen overplaatsing te krijgen naar het Bureau Huigenspark. Hij deelde mij dit mede en verzocht mij Zaterdagmiddag om drie uur bij hem thuis aanwezig te zijn, want dan zou hij mij overgeven aan zijn opvolger die ook om drie uur aanwezig zou zijn. Had v.d. Bosch mij gewaarschuwd dan had ik niet in deze ellendige toestand geraakt waarin ik nu moet verkeren. Dit treffen had dan ook plaats bij v.d. Bosch thuis. Ik werd voorgesteld en maakte kennis met de Rechercheur v.d. Weert van de Documentatiedienst. v.d. Bosch zeide tegen v.d. Weert: nu heb je kennis gemaakt met van Es (dit was mijn schuilnaam) en je kan al direkt beginnen ook want hier heb je een aantal pamfletten die door de Communisten de nachts waren verspreid op de straten in het spoorwijk. Dit is van zeer groot belang omdat v.d. Bosch in mijn zaak als getuige gedagvaard onder eede heeft verklaard dat hij mij niet aan v.d. Weert had overgegeven. Ik kom hier nog op terug. v.d. Weert gaf mij zijn adres, hij woonde toen van Nijkerklaan 98 en verzocht mij ook de Zaterdag middag te houden voor de besprekingen enz. en ook bij hem thuis. v.d. Weert nam afscheid van v.d. Bosch en ik bleef nog een oogenblik praten met v.d. Bosch en vroeg hem! Wat is dat eigenlijk voor een man, ik bedoelde hier mede v.d. Weert v.d. Bosch antwoorde mij met de volgende woorden ja, het is een S.S. mannetje een N.S.B.er maar liet hij er op volgen hij is niet gevaarlijk, je zal het best met hem kunnen vinden. Ik ontving mijn vergoeding, zegge zes gulden, en had gelijk mijn besluit al genomen n.l. niets meer van mij te laten horen. Dit was niet zoo moeilijk, omdat de Comm: partij al in zijn geheel was geliqudeerd. Ik dacht er al voor goed van af te zijn, toen ik plotseling in begin 1941 bezoek kreeg van v.d. Weert. Ik was juist even uit mijn bed gegaan, want ik was ziek thuis omdat de heer Gros bij mij op bezoek kwam om eens te informeren hoe het mij was. Dat deed hij wel meer, omdat er door het lange samen werken, ik kan wel zeggen een ware vriendschap was ontstaan. Dus de heer Gros was getuige van het bezoek van v.d. Weert. Toen v.d. Weert, Gros zag zitten betrok zijn gezicht, want het was nu eenmaal zoo dat Gros een fel anti-nationaal Socialist was, dus dat stond v.d. Weert helemaal niet aan. V.d. Weert vroeg mij hoe het kwam dat hij maar niets van mij hoorde, want hij kreeg al regelmatig iligale Comm: lectuur in handen. Je bent voor de oorlog altijd zoo actief geweest, dus ik zou je aanraden, ook eens iets te laten weten omtrent het iligale werk van de Communisten, wil je zelf niet in moeielijkheden komen. Ik ben toen begonnen om, zoo nu en dan ook eens wat lectuur te bezorgen en hem allerlei fantastische verhalen op de mouw te spelden, want ik was ook wel een beetje angstig in moeielijkheden te geraken. Mij werd door de iligale partijleiding opgedragen, te trachten een aantal lezers bij elkaar te krijgen voor de Waarheid en ook te trachten zooveel mogelijk steun binnen te krijgen voor de iligale acties. Ik heb dan ook in mijn omgeving een veertig tal lezers bij elkaar weten te krijgen. Ik heb daar natuurlijk met v.d. Weert niet over gesproken om die lezers niet in moeilijk heden te brengen. Ik heb wel aan v.d. Weert gezegd dat ik er met zes gulden niet mee komt, gezien de steunacties want het was nu eenmaal zoo in de comm: beweging als je een dubbeltje in je zak had, zij er wel een kwartje wisten uit te halen. V.d. Weert heeft toen mijn vergoeding verhoogd tot tien gulden per week. Ik kan rustig verklaren dat het meeste hiervan werd afgedragen al steun voor de iligale acties en later voor de onderduikers. Dit kan ik bewijzen door de verklaring van de bekende communiste Mevr: Jansen die belast was met het ophalen van de steungelden, die mij dikwijls had gezegd, ik haal altijd bij U het meeste geld op. In die dagen van de arbeids inzet in Duitsland was mij bekend dat er verschillende mannen waren ondergedoken in een stal van de paardeslager de Heer Koot tegenover mijn woning. Ik heb daar nooit over gesproken, omdat ik wist wat er met deze mensen zou gebeuren indien de Duitsers daar achter zouden komen. Eenige tijd later begon ik aan v.d. Weert te merken dat hij helemaal niet te vreden over mij was en ik begon in de mening te verkeren, dat ik in moeielijkheden zou komen. Er werden zoo nu en dan sabotage gevallen gemeld en daar zouden de Communisten niet vreemd aan zijn. Ik kreeg op een zekere dag bezoek van een mij onbekende persoon die mij de vraag stelde of ik mij voor een korten tijd wilde belasten met het maken van de Waarheid. Dit moest zoo om de maand of twee maanden door andere personen worden overgenomen, daar er natuurlijk heel veel gevaar aan was verbonden. Ik was geheel onbekend met dit werk maar zou instructies krijgen van één van de partijgenoten. Met deze zou ik eerst een bespreking hebben en ik moest mij op een ochtend begeven naar het Paul-Krugerplein, daar moest ik met een krant in de hand gaan staan en dan zou er een persoon naar mij toekomen en vragen naar de weg naar het Hobbemaplein en deze persoon moest ik hebben. Zoo gebeurde en ik heb toen met deze persoon, die mij geheel onbekend was gesproken over de Waarheid. Ik voelde daar niet veel voor wat ik zou de Cyclostyle en ander matriaal allemaal in huis krijgen. Ik moest daar maar eens rustig over na denken en zou de week daarop weer een ontmoeting met hem hebben op de Loosd: Kade. Dit was een partij opdracht en die had ik maar uit te voeren zonder meer. Dit werd voor mij een hele moeilijke kwestie. Ik meende er goed aan te doen daar eens met v.d. Weert over te spreken. Over de eerste ontmoeting die ik met die persoon heb gehad, heb ik met v.d. Weert niet gesproken. Over de tweede ontmoeting wel, want ik moest van v.d. Weert weten wat ik moest doen. Van der Weert rade mij aan die bespreking te laten doorgaan, dan zou hij ook eens komen kijken of hij eventueel die persoon kende en ik moest nog maar geen besluit nemen. De tweede ontmoeting had plaats gehad en wij zouden nog eenmaal bij elkaar komen om dan definitief te besluiten. Deze ontmoeting zou plaats vinden op de Loosd: Brug. Ik had bij de tweede ontmoeting v.d. weert niet gezien, maar bij de laatste op de Loosd: Brug zag ik v.d. Weert en de Chef van de Documentatie dienst de Inspecteur Bakker in de omgeving. Ik had de bespreking en die persoon vond het maar beter, gezien ook al mijn gezondheids toestand om maar van dit zoo gevaarlijke werk af te zien. Bij het afscheid nemen zag ik dat hij gevolgd werdt door de Inspecteur Bakker en v.d. Weert. Ik vernam later van v.d. Weert dat zei hem in het Westeinde waren kwijtgeraakt. Ik vermoede toen dat dit opzet is geweest van den Heer Bakker. Ik moet dus hiermede opmerken dat er tijdens die ontmoetingen die ik met die persoon heb gehad niets is gebeurd. Geruimen tijd later ontmoette v.d. Weert deze persoon in de Grote-Marktstraat en heeft toen direkt de vervolging ingezet. V.d. Weert vertelde mij later dat hij deze persoon dagen lang had gevolgd en om het niet in het oog te laten lopen zelfs zijn vrouw had ingezet om hem te laten schaduwen. Korten tijd daarna kwam v.d. Weert bij mij met de mededeling, dat hij deze persoon nu maar had gearresteerd. Hij was zoo zeide v.d. Weert in het bezit van een persoonsbewijs onder de naam van Dijk, terwijl zijn naam Boekman is en het is nog een jood ook. Deze man is door v.d. Weert over gegeven aan de Duitsers en heeft langen tijd in voorarrest gezeten en is later in Utrecht gefusuleerd in de eerste plaats dat het een jood was en in de tweede plaats dat hij deel uitmaakte van de stadsleiding der CPN In verband met de overplaatsing van v.d. Weert naar de afdeling economische zaken werd ik overgegeven aan de rechercheur Heijnis. Deze was gedetacheerd bij de beruchte S.D. De eerste tijd dat ik met Heijnis contact had bleef alles nog al rustig, het werd mij niet moeilijk gemaakt. Het gebeurde op een Zaterdag middag, ik had een aantal pamfletten en de Waarheid bij hem bezorgd vroeg hij mij naar de politieke gezindheid van Schaddelee en Oldenburg. Schaddelee was vroeger Comm: gemeente raadslid geweest en Oldenburg was de Voorzitter van de VVSU. (Vrienden van de Sowjet Unie) beide waren geruimen tijd voor de oorlog geroijeerd uit de Comm: partij, maar trots dat, waren zei toch communist gebleven. Ik heb Heijnis geantwoord dat beide vijandig staan tegen over alles wat maar met Communisme te maken heeft. Ik ben overtuigd dat door het geven van dit antwoord, ik deze mensen voor heel veel moeilijk heden heeft gespaard en misschien wel hun leven gered heb, want ik liet er opvolgen dat beide de Troelstra beweging waren toegedaan. En zoo als bekend, heeft Kiës de leider van de T.B.N. de zijde van de Duitsers gekozen. Schaddelee en Oldenburg stonden niet zoo erg gunstig aangeschreven bij de Documentatie dienst. Op een avond, het was in begin 1945, dat ik bezoek kreeg van een persoon die zich bekend maakte als zijnde een ondergronds werker bij de S.D. Deze persoon deelde mij mede, dat er bij de S.D. druk over mij gesproken werd, omdat ik altijd voor de oorlog zoo actief was geweest en nu niets meer van mij liet horen, omdat de sabotage gevallen hoe langer hoe brutaler werden en door communisten zouden worden uitgevoerd. Hij vroeg mij of het bekend was, dat er grote groepen gijzelaars werden gefusileerd als er een sabotage geval werd gemeld en vooral als de iligale Waarheid uitkomt moeten er slachtoffers vallen onder de gijzelaars. Hij rade mij aan, om te trachten te weten te komen wie of er belast waren met het drukken en verspreiden van de Waarheid. Mocht je dit te weten komen geeft dit dan door aan Heijnis, dan maakt je een goed nummer, want heusch je zou zelf in moeielijkheden komen want er wordt al gedacht, dat je het met de communisten eens bent. Dat ik bezoek had gehad van deze persoon moest ik natuurlijk verzwijgen. Ik sprak eenige dagen later Heijnis en ik begon langs een omweg over de Waarheid ook Heijnis deelde mij mede dat er zooveel slachtoffers moesten vallen als de Waarheid uitkomt. Is het niet mogelijk voor je om te weten te komen wie of die krant in elkaar zet vroeg Heijnis, als wij dit kunnen liquderen, kunnen de Duitsers tenminste daarvoor geen slachtoffers meer maken. Op mijn vraag, als ik het te weten kon komen, wat gebeurd er dan met die mensen. Heijnis antwoorde wij zullen dan deze mensen ophalen en verhoren misschien kunnen wij van deze mensen nog belangrijke gegevens krijgen betreffende de Comm: beweging. Ik beloof je dat wij deze mensen na verhoord te hebben weer vrij zullen laten. Mij was bekend wie er belast waren met de krant, maar ik heb er toen met Heijnis nog niet over gesproken. Eenige tijd later waren de bewoners van de Paralelweg nabij het station H.S. getuige van het fusuleren van dertien mensen, waaronder een jongen van omstreeks veertien jaar en deze moet verschrikkelijk gegild hebben om zijn Moeder, hij moet geschreeuwd hebben, ik heb toch niets gedaan. Hij werd vermoord. Toen ik dit te weten kwam, heb ik direkt de vervaardigers van de Iligale Waarheid aan gebracht. Dit waren de Communisten v.d. Logt, Chef de Hotel en Verheijen. Deze werden de volgende morgen gehaald en ingesloten in de Cellenbarakken Scheveningen. Bij v.d. Logt werd de cyclostyle, papier en verdere materiaal in beslag genomen. Nu wilde het toeval, dat er bij v.d. Logt een jonge man in huis was, die hem behulpzaam was met het maken van de krant. Ook deze werd medegenomen en bleek later te zijn van ’t Veen Verheijen was een vrouwelijke communist en werd dan ook de tweede dag weer in vrijheid gesteld. Kort daarop na de aanslag op Rauter kwam Heijnis bij mij met de mededeling dat ook Chef de Hotel, v.d. Logt en van ’t Veen met zooveel andere waren gefusuleerd. Wij hadden het niet meer in handen vervolgde Heijnis, de Duitsers hebben maar links en rechts raak gemoord: Mei 1945 de oorlog was geeindigd, de arrestaties nam een aanvang van de N.S.B.ers en natuurlijk werden de politie ambtenaren N.S.B.ers ook direkt gearresteerd. Zoo ook Heijnis en v.d. Weert. Op de dag dat de Irene Brigade zijn triomtocht door den Haag maakte, kwam ik op de Zuidwal t.o. de Gemeente apotheek de recherceur v.d. Bosch tegen. Hij deelde mij mede dat Heijnis en v.d. Weert al gearresteerd waren en hij vroeg mij tevens of ik voor hem een verslag wilde maken over het werk van de Comm: partij voor en tijdens de oorlog. Ik heb dit verslag voor hem gemaakt en bezorgd bij hem op het Bureau Huigensplein. Ik heb later vernomen van één van zijn collega’s, dat v.d. Bosch gedacht had weer bij de inlichtingendienst geplaats te worden dan had hij al beslagen ten ijs gekomen en al eenigszins op de hoogte zijn geweest betreffende de Comm. Beweging. Dit is niet gebeurd, v.d. Bosch kwam niet bij de Inlichtingen dienst.
Ongeveer half juni 1945 kreeg ik bezoek van de rechercheur Gros, waar ik voor de oorlog langen tijd mede had samen gewerkt. Gros deelde mij mede dat hij weer bij de Inlichtingen dienst was geplaats en of hij in de toekomst weer op mij kon rekenen, d.w.z. het werk weer voortzetten van voor de oorlog in de Comm: beweging. Ik heb dit niet meer op mij kunnen nemen in verband met mijn ziekte en ook al, dat het mij gezien mijn hoge leeftijd bezwaarlijk werd. Het speet Gros erg, maar ik heb hem een ander adres op gegeven maar hij is daar niet geslaagd. Een week later, dit was op 22 Juni werd ik door drie rechercheurs van mijn ziekbed af gearresteerd en ingesloten in de cellenbarakken. In Augustus kreeg ik bezoek van de rechercheur Gros en deze deelde mij mede dat ik was gearresteerd omdat ik die communisten had aangebracht bij de Duitsers. Ik werd al heel spoedig opgenomen in de ziekenzaal. In October werd ik overgebracht naar het Kamp Duindorp en ook daar kwam ik al heel spoedig in het Hospitaal te liggen. Bij het opheffen van Kamp Duindorp werd ik weer naar de ziekenzaal cellenbarakken. Van daar later naar de ziekenzaal Kamp Korte-Geer in Delft. Bij het liquderen van het Kamp Korte Geer, overgebracht naar Kamp Wezep waar ik werd ondergebracht in de barak invaliden en oude van dagen. Na het opheffen van dit Kamp overgebracht naar Kamp Vucht. Een week later werd ik weer overgebracht naar de cellenbarakken Scheveningen ook daar direkt weer opgenomen in de ziekenzaal. Op 27 October 1947 moest ik voor het B.G. verschijnen mij was ten laste gelegd verraad van Boekman in 1942 en van v.d. Logt, Chef de Hotel en Verheijen in 1945. Het verrad van van ’t Veen heb ik ontkend. Verheijen was weer invrijheid gesteld. Ik moest op Maandag 27 October 1947 voor het B.G. verschijnen, ik had als verdediger de advokaat Jhr: Mr J.M.M. van Asch van Wijck. Op zaterdag 25 October kreeg ik op de ziekenzaal bezoek van twee rechercheurs met een schrijven van mijn advokaat, waarin verzocht werd, de namen niet te noemen van de rechercheur Gros en v. Dijk als ik Maandag voor het B.G. kwam. Dit bevreemde mij, omdat deze beide Heren zich spontaan hadden opgegeven als getuige in mijn zaak op te komen. Van dit bezoek waren al de patienten op de zaal getuige en wat betreft het verzoek om deze namen niet te noemen, heeft den Heer du Burch bijzonder nota genomen omdat dit een heel bijzonder vreemd verzoek was. Wat was de reden dat beide Heren zich plotseling terug trokken en ik hun namen niet mocht noemen. Dit is mij tot op heden een raadsel.
Mijn advokaat had de rechercheurs v.d. Bosch laten dagvaarden, omdat hij mij had overgegeven aan de S.Ser v.d. Weert en wel ten zijne huize. Ik kwam Maandag 27 October 1947 voor het B.G. en mijn zaak werd om 1030 uur behandeld. v.d. Bosch werdt de vraag gesteld of hij mij had overgegeven aan van der Weert. V.d. Bosch ontkende dit onder eede, Ik vraag mij af geachte lezer, een Adjudant Rechercheur van Politie, legt onder eede een valse verklaring af. Ik had gedacht dat mijn advokaat zou hebben ingegrepen, maar toen dit niet gebeurde, heb ik geprotesteerd maar moest mijn mond houden. Ik moet eerst even vermelden dat v.d. Weert in 1946, hij was toen geinterneerd in het Kamp Duindorp, in vrijheid is gesteld. Mijn dochter die op de publieke Tribune in gezelschap van Mevrouw Gros aanwezig was en de valse verklaring door v.d. Bosch afgelegd hoorde, is direkt savonds naar v.d. Weert gegaan en gevraagd hoe v.d. Weert met mij in contact was gekomen. V.d. Weert was zoo eerlijk om de waarheid te zeggen en zei dan ook, dit is gebeurd op een Zaterdagmiddag bij v.d. Bosch thuis, daar heb ik kennis gemaakt met U Vader. Mijn dochter is na dit gesprek naar den Heer Gros gegaan en hem verteld wat v.d. Weert had gezegd. Gros heeft de volgende dag daar v.d. Bosch over aangesproken en deze antwoorde, ik kon toch niet anders. Hij begreep heel goed, dat hij mij niet aan v.d. Weert had moeten overgeven en vreesde natuurlijk moeielijkheden, van daar dat hij dit voor het B.G. ontkende. De eis voor mij was twintig jaar gevangenis straf met aftrek en verlies van beide kiesrechten. De uitspraak op 10 November 1947 was twintig jaar met aftrek met recht op Cassatie. Mijn advokaat had cassatie aangevraagd, maar ik heb later op aanraden van mijn advokaat en ook op dat van den Heer Gros dit ingetrokken. Mijn advokaat zou met behulp van verschillende politie ambtenaren een gratie verzoek indienen. Volgens de Heer Gros was er iemand, de naam mocht hij niet noemen, die veel interesse voor mij had en ook zijn medewerking had toegezegd en volgens de Heer Gros, kon deze persoon wel een deurtje in trappen bij de Koningin.
Nadat ik mijn cassatie verzoek had ingetrokken werd ik eenige tijd later overgebracht naar de strafgevangenis maar ook daar weer opgenomen op de ziekenzaal. Op 10 Juni 1948 werd ik over gebracht naar de Bijz. Strafgevangenis te Leeuwarden. Ik heb kans gezien met vallen en opstaan het negen maanden in de cel uit te houden. Op 8 Maart 1949 werd ik ernstig ziek uit mijn cel gehaald en per brancard naar de ziekenzaal overgebracht waar ik tot op heden nog verpleegd wordt. Het is nu Maart 1950. In begin 1949 werdt mij door de sociaal-ambtenaar medegedeeld dat mijn gratie verzoek was afgewezen. Hij was van mening dat het gratie verzoek te vroeg naar mijn veroordeling was ingediend. Ik moet nogmaals verklaren, dat ik heb gemeend door het aanbrengen van deze communisten, heel wat gijzelaars heb kunnen redden. Ik ben nu vier en zestig jaar en overtuigd, dat ik mijn laatste dagen in gevangenschap zal moeten doorberengen. En tot slot, wil het mij toch voorkomen, dat gezien het optreden van de communisten, wel bewezen is dat dit geen Nederlanders zijn. Paul de Groot, de secretaris van de Comm: partij Nederland heeft dat door zijn antwoord wel bewezen, toen hem gevraagd werdt, wat zullen de communisten doen bij een inval van het Rode leger en toen hij antwoorde: Wij zullen het Rode leger met gejuich en open armen ontvangen. Deze ging nog wat verder, als Mussert indertijd, die antwoorde op de vraag wat zullen de Nationaal-Socialisten doen bij een inval van de Duitsers, Wij zullen de Duitsers met gekruiste armen ontvangen.
Nogmaals, ik ben anti-Nationaal-Socialist maar ook anti-Communist en dat zal ik altijd blijven.
Geachte lezer(s) ik ben niet zoo vlot meer met de pen. Ik vraag beleefd de uiterste clementie.
Dit verslag naar waarheid opgemaakt:
Te Leeuwarden Maart 1950
J.H. v. Soolingen
In verband met vorenstaande relaas, meen ik nader te moeten mededelen, dat ik niet tijdens mijn verhoor aan de P.O.D. ambtenaar heb medegedeelt dat ik ongeveer twintig jaar in het geheim, op verzoek van de politie, heb gewerkt als strooman in de Comm: partij en zuster organisaties, omreden er ook Communisten waren aangesteld als P.O.D. ambtenaar o.a. v. Limburg lid van de Comm: partij en District Secretaris van de Ned: Rode Hulp. Zuidam lid van de Comm: partij en penningmeester van de Vereniging van Vrienden der Sowjet Unie.
Ten tweede. Dat ik Maandag 27 October 1947 voor het B.G. moest verschijnen betreffende mijn zaak, terwijl op Zaterdag 25 October 1947 er twee rechercheurs bij mij kwamen op de ziekenzaal Celenbarakken te Scheveningen met een schrijven van mijn advokaat waarin verzocht werd de namen van de rechercheurs Gros en v. Dijk niet te noemen als ik Maandag voor het B.G. kwam. (zie bladzijde 29)
ten derde. Genoemde rechercheurs hadden zich eerst spontaan opgegeven voor mij als getuige op te treden.
ten vierde. Een half uur voor de terechtzitting, kwam mijn advokaat mij mededelen dat v.d. Bosch vermoedelijk wel zal ontkennen, waaruit ik opmaakte dat hij v.d. Bosch al reeds had gesproken voor de zitting en toen mijn zaak voorkwam, hij ook ontkende mij te hebben overgegeven aan de S.S. rechercheur v.d. Weert. (zie bladzijde 30)
ten vijfde. Op grond waarvan kwam de rechercheur Gros eenige tijd later bij mij in de cellenbarakken en mij aan rade, ook namens mijn advokaat, dan zou hij met behulp van enkele politie autoriteiten een gratie verzoek voor mij indienen. (zie bladzijde 31)
ten zesde Waarom kwam de rechercheur Gros omstreeks 15 Juni 1945 bij mij thuis en mij mededeelde dat hij weer bij de Inlichtingen dienst was geplaats en mij vroeg of hij in de toekomst weer op mij kon rekenen. Hij bedoelde, of ik weer als strooman voor de politie zou willen optreden in de Comm: partij. Ik heb dit wegens mijn ziekte en hoge leeftijd moeten weigeren, waarna ik een week later, dit was op 22 Juni van mijn ziekbed af werd gearresteerd door drie rechercheurs en in de cellenbarakken ingesloten.
ten zevende. In verband met vorenstaande punten en handelingen, ben ik van mening dat het B.G. niet voldoende met mijn zaak op de hoogte is geweest.
ten achtste. Ik heb gemeend door het aanbrengen van deze vier communisten, die belast waren met het vervaardigen en verspreiden van de Illegale Waarheid, daardoor vele onschuldige gijzelaars het leven heb kunnen redden, omdat er bij elke actie van Communisten, als represaille, steeds een aantal gijzelaars werden vermoord.
Dit verslag opgemaakt door een anti-Nationaal Socialist maar ook anti-Communist
Verweerschrift Johannes Hubertus Veefkind
Na de oorlog werd Johannes Hubertus Veefkind tot een langdurige gevangenisstraf veroordeeld. Hij heeft een verweerschrift geschreven om zijn daden te rechtvaardigen. In het Verweerschrift liet hij de meeste door hem gepleegde misdrijven achterwege. Toch bekent hij enige interessante zaken. Ik heb daarbij getracht de tekst, inclusief de taalfouten en verschrijvingen zo precies mogelijk over te nemen, wat bij het overschrijven in enkele gevallen niet gelukt is.
Johannes Hubertus Veefkind heeft een belangrijke rol gespeeld bij het oprollen van het communistisch verzet. Hij werkte vanaf 1926 voor de Haagse Politie Inlichtingendienst en werkte samen met de infiltrant Van Soolingen, met dien verstande dat ze geen contact met elkaar mochten hebben, maar elkaar wel van gezicht kenden. Hij heeft zijn verweerschrift in 1950 geschreven om zo tot strafvermindering of zelfs onmiddellijke in vrijheidstelling te komen. Gedurende de oorlog martelde hij communistische gevangenen. Het stuk hangt van leugens aan elkaar. Hij noemt zijn verraad door deelname aan het Englandspiel niet (opvangen van gedropte agenten). Ook noemt hij zijn bijdrage aan moorden op niet-communisten aan het eind van de oorlog noch zijn diefstallenuit woningen. Het stuk is bedoeld om de extreemrechtse machthebbers in Nederland, die vaak veel bloed aan hun handen hadden en zich op onrechtmatige wijze verrijkt hadden, naar de mond te praten. Uit het stuk is eigenlijk alleen bruikbaar waar hij iets over de activiteiten van de inlichtingendiensten vertelt, met dien verstande dat hij 99% verzwijgt (hij had geheimhoudingsplicht). Ondanks de bijna onafzienbare rij aantoonbare leugens, waarmee hij zich wilde schoonwassen, wil ik het stuk niet aan de geïnteresseerden onthouden.
Veefkind werkte soms samen met Anton van der Waals, die als Nederlands grootste landverrader wordt beschouwd (ik ben het daar niet mee eens, naar mijn mening waren er grotere). Het kan zijn dat Veefkind al voor de oorlog met Van der Waals samenwerkte. Van der Waals werd toen aangestuurd door Christoffel Bennekers van de Rotterdamse Politie Inlichtingendienst, die een ex-collega en persoonlijke vriend van Veefkind was. De aanstelling van de superlandverrader en de samenwerking met de Gestapo waren geïnitieerd door burgemeester Pieter Droogleever Fortuijn en hoofdcommissaris Louis Einthoven (na de oorlog hoofd van de Binnenlandse Veiligheidsdienst). Van der Waals moest de activiteiten van de communisten in de Rotterdamse haven in beeld brengen. De opvolgende burgemeester Pieter Oud (oprichter van de VVD) zette de samenwerking met de Gestapo en Anton van der Waals voort. Het kan zijn dat die samenwerking uitstraling naar Den Haag had. Lou de Jong heeft de werkzaamheden van der Waals in zijn werken willens en wetens weggelaten (hij had de bron die het vermeld voor zijn onderzoek laten kopiëren).Bennekers heeft toen nauw met de Gestapo in Hamburg samengewerkt en namen van communisten geleverd, die zijn aan het begin van de oorlog onmiddellijk opgepakt en bijna allemaal vermoord (onder andere onthoofd). Hij werkte zo nauw met hen samen dat hij op een Duitse lijst van pro-Duitse personen voorkwam, waar onmiddellijk na de Duitse inval contact mee moest worden opgenomen. Tijdens de oorlog leverde hij veel namen van actieve communisten aan de Duitsers. Veel van hen werden vermoord. Desondanks werd hij als gijzelaar gefusilleerd naar aanleiding van een poging tot een bomaanslag op een trein met Duitse verlofgangers door Rotterdamse communisten. Bennekers had om onbekende redenen het ongenoegen van de Duitsers opgeroepen. De Duitsers eisten van handlangers absolute gehoorzaamheid en trachten de discipline af te dwingen door hun deserterende handlangers extra zwaar te straffen.
De schrijffouten van Veefkind heb ik naar beste kunnen overgenomen. Alleen het begin over zijn periode voordat hij bij de Inlichtingendienst kwam en zijn klachten over de zware mishandelingen door het gajes van de Binnenlandse Strijdkrachten zijn geloofwaardig, de rest is een grote verdraaiing van de echte gang van zaken.
Verweerschrift
Ondergetekende, Johannes Hubertus Veefkind, geboren te Leiden 6 augustus 1891. gedetineerd in de cellenbarakken te Scheveningen onder No. 4729/74. Neemt de vrijheid beleefd het volgende onder Uw aandacht te brengen. Toen op 10 Mei 1940 de rampzalige oorlog uitbrak en Nederland werd neergeslagen door de druk der Duitse legers was hij Hoofdagent rechercheur van de Haagse politie. Sedert 9 januari 1914 was hij daarbij werkzaam en de laatste 14 jaren was hij verbonden aan de Inlichtingendienst van de zelfde politie. De aard van zijn werkzaamheden waren geheim. Hierover kan hij in dit geschrift niet geheel uitwijden, daar hij op erewoord heeft beloofd te zullen zwijgen. In het algemeen heeft hij medegewerkt aan politiek oriëntatie van alle extreme organisaties in Nederland ten einde de Nederlandse Regering via den Hoofdcommissaris van Politie en de afdeling G.S. III van de Generale Staf te kunnen voorlichten over de politieke verhoudingen in Nederland, bijzonder wat betreft de politieke stromingen. Vanaf 1936 werd hij speciaal belast met de oriëntatie in alle herstelbewegingen en organisaties met nationaal Socialistische inslag. Dat dit werk zeer vertrouwelijk was behoeft geen uitlegging. De personen daartoe werden met zorg gekozen en bijzonder in de laatste tijd voorafgaande aan de oorlog tot het uiterste gesellecteerd. Schrijver rekent het nog tot een eer dat hij daarbij was en bleef uitgekozen. Behalve dat het werk vertrouwelijk was, was het ook soms erg moeilijk. Door de vroegtijdige dood zijner moeder (hij was nog niet 9 jaar oud) werd hij opgevoed door een zuster van zijn vader, die te Voorschoten woonde. Met dankbaarheid herdenkt hij de goede daad van die tante, maar hij merkt op dat hij in alle eenvoud werd opgevoed en slechts zeer gebrekkig lager onderwijs heeft genoten, weshalve hij om de hem opgelegde taak naar behoren te vervullen, hij zich nog meer moest inspannen dan zijn collega’s die naast hem werkten en b.v. M.U.L.O. scholen hadden doorlopen of van de Politieschool te Hilversum kwamen. Ondanks dit alles heeft hij zijn werk gedaan en mocht hij meermalen bemerken, dat zijn superieuren over hem tevreden waren, hetwelk hem bleek uit beloningen die hij heeft ontvangen. Bij het uitbreken van de oorlog had hij zijn werk dusdanig vervuld, dat de Nederlandse Regering voor zover het de binnenlandse politiek betrof voldoende maatregelen kon nemen en bevelen kon geven, dat de openbare orde en rust verzekerd was en het Nederlandse leger zich geheel kon inzetten tegen de buitenlandse vijand. Dit is wel het principe van de reden dat hij het als een eer beschouwd dit werk te hebben mogen doen. Na de capitulatie van het Nederlandse leger op 15 Mei 1940 brak er voor hem een tijdperk aan van moeilijkheden welke hij niet meer in juist tijdsverband kan weergeven. Feiten zijn, dat de uit internering ontslagen leden van de N.S.B. en Duitse personen bij de Haagse politie om verantwoording kwamen vragen over hun internering en over de bij hen plaats gehad hebbende huiszoekingen en voorts kwamen klagen over weggenomen voorwerpen, die niet allemaal konden worden teruggegeven., omdat er in de chaos der laatste dagen die voorwerpen waren verplaatst of de met bewaring belaste persoon niet was te vinden. Uit die gesprekken en verdere onderzoekingen kwamen deze lieden spoedig er achter dat alles goed was georganiseerd geweest, dat er sprake was van een inlichtingendienst, dat de schrijver dezes was belast geweest met het ultra rechtse gedeelte van de politieke organisaties en dat hij voor een groot deel daaraan zijn hulp en medewerking had verleend. Er werd in en om zijn nabijheid verraad gepleegd, deels om zo spoedig mogelijk de kans te grijpen die in de ontstane situatie mogelijk was geworden, deel uit vrees voor maatregelen die de Duitsers zouden treffen en waardoor zij schade zouden kunnen lijden. Er werden rapporten opgevraagd van de rechercheurs waarin tot uitdrukking moest komen hoe nu precies die dienst had gewerkt. Ondergetekende heeft geweigerd daaraan deel te nemen. Hij wist reeds dat alles bekend was geworden. Nadat de dienst geheel was ontleed ging men verder en werd de vraag gesteld naar de namen en adressen van de vertrouwensmensen, de personen die al of niet tegen een geldelijke vergoeding aan de rechercheurs van de dienst inlichtingen verschaften. Dit alles was natuurlijk zeer eenzijdig en men vroeg niet naar personen die de politie b.v. over de Communistische Partij inlichtten. Er moest een groep verraders zijn in de herstelbewegingen en die moesten worden ontdekt en gebrandmerkt. Naar mate de tijd voortschreed kreeg de zaak meerdere bekendheid en werd het onderzoek in handen gegeven van hoger geplaatste personen in de N.S.B. De leider van deze beweging Ir. A. Mussert werd ingelicht en deze benoemde een Commissie die de zaak geheel zou onderzoeken. In deze commissie hadden zitting, De Jager Meerenbroek, chef van de C.I.D. (Centrale Inlichtingen Dienst van de N.S.B.) Deze dienst was door Mussert ingesteld als controlerend lichaam op de leden, doch het werd door de handige de Jager Meerenbroek gebruikt als een spionage instrument. Na de oorlog hoorde schrijver dat hij voor de Engelse spionagedienst heeft gewerkt, doch het zo handig heeft gedaan dat hij steeds “er tussendoor glipte”. Hij zat overal en overal tussen, dirigeerde en redigeerde en kreeg de juiste personen op de juiste plaats. In de oorlog werkte hij samen met den Obersturmbanfuhrer Knolle. Als tweede persoon had in de commissie zitting, Bilderbeek als chef van de ledenregistratie van het Hoofdkwartier der N.S.B. te Utrecht en de derde persoon was van Iersel, Districtsleider van de N.S.B. te ’s-Gravenhage en te Rotterdam. Schrijver had door zijn jarenlange praktijk in de Inlichtingendienst een groep mensen om zich heen verzameld dat werkelijk op een goede organisatie leek en waarvan uitlopers zetelden tot in het hoofdkwartier der N.S.B. te Utrecht. Tevens maakt schrijver de opmerking, dat dit al ging met kennis van de Heeren Hoofdcommissarissen van Politie, F. Van ’t Sant en later van H.G. van der Meij, voorts dat zijn directen chef den Hoofdinspecteur van Politie J. Amiabel van alles op de hoogte was en hem het geld voor onkosten voor deze mensen verstrekten, welk geld werd verstrekt uit de kas van G.S. III, dat de dienst wel in het geheim dienst deed, doch dat het wel degelijk een onderdeel was van de politie, dus van het regeringsapparaat. Schrijver heeft in de dienst nooit iets onteerends of iets minderwaardigs gezien. Hij legt hierop de nadruk omdat door den Heer Procureur-advocaat bij het Bijzonder Gerechtshof te ’s-Gravenhage, schrijver als minderwaardig werd voorgesteld, juist en alleen omdat hij bij deze dienst was ingedeeld geweest en daarbij reeds zijn moraal heeft verloren. Schrijver weet dat elk land dat zijn vrijheid en zichzelf respecteert een dergelijke dienst heeft ter voorkoming van verrassingen van revolutionaire aard. Reeds jaren voor den oorlog werkte schrijver (zij het dan incidenteel) samen met de Engels, Belgische, Franse en vooral in de tijd van de Herstelconferentie 1929 met ambtenaren van dergelijke diensten uit geheel Europa. Intensief is door hem samengewerkt met ambtenaren van dergelijke Engelse dienst eerst te Rotterdam later te ’s-Gravenhage werkzaam. Dit alles was met medeweten, soms in opdracht van zijn chef. Het was bij de dienst een ongeschreven wet, dat men iemand die eerst was “benut daarna niet aan de verachting prijs gaf, door zijn naam te noemen. Tot de contactmensen van schrijver behoorden enkele personen, die wel hem op de hoogte hielden, doch wel het vuile verraad lief hadden. Zekere R. deed het omdat hij morfinist was en hij van zijn klein pensioen en verdiensten niets kon afnemen zonder zijn gezin ernstig te benadelen en vervolgens zekere B. hielp hem daar hij een ziekelijke neiging had voor alles wat gezag was. Schrijver gaf deze mensen zijn erewoord hen nooit te verraden en bij eventuele moeilijkheden te helpen en alle schuld van hun af te nemen. Hierin ligt het principe, het begin van de oorzaak van de ellende en de ondergang van schrijver, die zijn woord heeft gehouden. Voor de genoemde commissie heeft schrijver in strijd met de waarheid maar met de bedoeling de mensen ter wille te zijn, datgene ontkend wat men zo graag wilde weten. Hij heeft alles op zich genomen en deze mensen niet verraden. Deze moeilijkheden duurde tot het eind van 1941. In het begin van 1942 kwam de Heer F.W. Simon als chef van de dienst, welke intussen was genoemd “Documentatiedienst”. Ook Mr. Hamer was intussen tot H.C. v. P. Te ’s-Gravenhage aangesteld. De inaugurale reden van deze H.C. v. P. Was niet aanmoedigend voor schrijver en hield de bedreiging in van “Wie onze zaak niet begrijpt zal worden ontslagen”. Het was alles grootscheeps en indrukwekkend opgezet. Simon die lid was van het Rechtsfront en van de N.S.B. vond bij deze zeer pro-Duitse H.C. v. P. ruimschoots steun en zette opnieuw de zaak op, hoorde de rechercheurs en ging met de resultaten naar Mussert. Hij deelde Mussert mede, dat er verraders in zijn beweging waren ingedrongen en noemde de namen. R. die aan het hoofdkwartier te Utrecht werkzaam was tegen een salaris van f 200- per maand werd op staande voet ontslagen. Schrijver heeft hem naar vermogen finaciëel gesteund tot begin 1945. Door Mussert werd een nieuwe commissie van onderzoek ingesteld; bestaande uit de Jager Meerenbroek, C. Van Geelkerke en Dr: van Genegten, resp. Algemeen Secretaris van de N.S.B. en Procureur-Generaal bij het Gerechtshof te ’s-Gravenhage. Vele personen zijn gehoord, ook R. en B. en tenslotte moest ook ik door deze heren worden gehoord. Hij was volkomen ingelicht van alles wat R. en B. en anderen hadden verklaard De kern was geen verraad, wel met schrijver gesproken, doch hem altijd aangezien als een der hunnen, weshalve volkomen vertrouwen en ook wel vertrouwelijke zaken door verteld. Ofschoon hij de mooiste betrekkingen kreeg aangeboden en de zwaarste bedreigingen moest slikken bleef schrijver bij zijn ingenomen standpunt en ontkende elke unfaire daad van een der mensen. Na een verhoor van ruim 4 uur sprong van Geelkerke op de inktpot ging over de tafel en hij schreeuwde: “Ik blijf het onderzoek voortzetten en ik zal je bewijzen dat je liegt, daarna hang ik je eigenhandig op”. Na deze hoopvolle ontboezeming kon schrijver gaan. R. werd weer in ere hersteld (kreeg zelfs f 25- verhoging van zijn maandsalaris) en schrijver werd geroepen bij zijn chef de commissaris van politie Simon en kreeg van hem tien dagen tijd om te spreken, zo niet dan zou schrijver worden ontslagen. Intussen was hem bekend geworden dat Simon streefde naar de plaats als H.C. v. P in Den Haag en zich daarom bij Ir. Mussert zo verdienstelijk had gemaakt. Door de grote zenuwspanning werd schrijver ziek en leed lange tijd aan Zenuwekzeem waarvan hij heel langzaam herstelde. Bij alle plagerijen behoorde ook dat over hem werd geroddeld bij de Duitse politie. Meermalen werd hij verhoord en bedreigd. Bij elk verhoor heeft hij zich verscholen door te zeggen, dat hij zijn plicht had gedaan volgens zijn politie-eed en dat zij hem niet ten kwade konden duiden, daar zij ook hun plicht deden. Te volgens werden hem verschillende opdrachten gegeven om hem op de proef te stellen en drie maal werd hem gevraagd bij de Duitse politie over te komen, omdat hij zo goed was te gebruiken in verband met zijn politieke oriëntatie. Evenzoveel malen heeft hij geweigerd. Hem werd gezegd “Indien je je vrouw en jongen lief hebt zou ik mij maar ernstig beraden, want de concentratie-kampen waren groot en er kon dan nog vele personen worden opgenomen”. Hij bleef bij zijn weigering. Alleen bleef hij bij de gespeelde rol van sympathisant met de N.S.B. en hij werd lid van het Rechtsfront., doch alleen om de aandacht af te leiden. Meermalen heeft schrijver overwogen of niet juist hij reeds tijd nog naar het buitenland had moeten uitwijken, doch hij had in het volle vertrouwen op zijn superieuren geleefd en moest bemerken, dat zijn chef Amiabel deed alsof hij van niets wist. Hij liet de volle zwaarte van de moeilijkheden rusten op schrijver en werd kort na 15 Mei 1940 Secretaris van Mr: Dr van Genegten en door diens invloed bevorderd tot kolonel bij de politie te Rotterdam. Later heeft schrijver hem ontmoet als chef van de recherche in deze stad. Dit was in 1944. Maar onder de druk der haast niet te dragen omstandigheden stond schrijver alleen en moest hij alles aanwenden om niet geheel ten onder te gaan. Om raad vragende aan den heer H.C. v. P. G. Van der Meij en aan de H.C. van P. W. Hol, werd hem gezegd “knoei nog wat verder, de oorlog is vlug voorbij”. Hij kreeg toen in zijn eenvoud werkelijk het geloof dat de ellende die over Nederland was gebracht van korte duur zou zijn. Op 28 Mei 1940 adviseerde de Franse Generale Staf van het Franse leger aan de Regering de wapens te strekken, doch ook deze regering meende, dat moest worden doorgevochten omdat Duitsland in enkele dagen zijn benzine en olie zou hebben opgebruikt. Aan schrijver mag dan z.i. niet zwaar worden aangerekend dat hij zich vergiste en om het ene kruis te ontlopen twee andere in de armen liep en deze ook weer wilde ontwijken. Kortom dat hij van de ene moeilijkheid in de andere viel en langzaam tengronde ging. Doch nooit heeft bij hem de opzet voorgezeten om fouten te begaan, nooit was zijn wil gericht op het doen van die fouten. Schrijver die gelukkig was gehuwd en in goede verhouding met zijn vrouw leefde, heeft haar te midden van zijn moeilijkheden plechtig beloofd haar niet te zullen verlaten, door te verdwijnen en haar in de zeldzame tijdsomstandigheden alleen te laten, heeft nooit noch te nimmer op het ogenblik van het uitspreken van die belofte kunnen bevroeden welke consequentie’s daaraan waren verbonden. Er was voor schrijver weinig keus. Hij moest meedoen en tijd winnen of zijn woord bereken, alles in de steek laten en zelfs zijn vrouw verlaten. Hij vraagt om een zacht oordeel als hij de weg heeft gekozen van de minste weerstand. De mens is zwak. De vrouw van schrijver was ziek en leed jarenlang aan een ernstige huidziekte en zij kwam soms in maanden het huis niet uit. Haar enige afleiding was haar man. Hij kon haar niet verlaten. In het midden van de Maand Mei 1941 kwam aan de woning van schrijver een politieman, met de opdracht dat schrijver zich moest melden bij de Duitse politie Binnenhof 7 te ’s-Gravenhage. Hij was ziek, doch dan moest hij komen terstond na zijn herstel. Begin Juni 1941 heeft hij zich daar gemeld en hij kreeg de opdracht met de Duitser Otto Lange samen te werken. Voorts werd hem gezegd, dat de H.C. v. P Mr Hamer van alles kennis droeg en goed had gevonden dat schrijver daar tijdelijk werkzaam was. Dit was geen detachering doch een plaatsing zonder consequenties. Schrijver bleef Nederlands Politieman er geschiedde geen enkele formaliteit. Hij zat midden de voren geschetste moeilijkheden en hij heeft toen toegegeven, de morele en redelijke moed missende om opnieuw te weigeren en een vlaag van hoop ziende, dat dit uiteindelijk het einde zou kunnen inhouden van de ellende waaraan hij ten prooi was. Weer vergiste hij zich want alles ging en zelfs kwam er nog een strijd bij n.l. die tegen zijn eigen geweten. De oorzaak van deze oproep was de volgende. Door Doornebos, chauffeur van de Duitse politie was tijdens een behandeling bij de kapper Montfoort in de Torenstraat te ’s-Gravenhage waargenomen dat in de salon van die kapper illegale communistische lectuur werd doorgegeven. Dit werd doorgepraat en de Duitsers arresteerde Montfoort, die bij het verhoor verschillende namen opgaf van personen die met hem samenwerkten en deze werden weer gearresteerd. En zo vervolgens. Dit was in April 1941 aangevangen en bij de komst van schrijver in Juni 1941 waren ± 60 personen in arrest en dit ging nog door als een sneeuwbal. Aan deze actie heeft schrijver geen enkel aandeel gehad. Het was zelfs niet tot hem doorgedrongen. De arrestaties waren geschied door de Haagse Politie onder leiding van de Duitsers. Laatst genoemde deden de verhoren en arresteerden die personen die hen belangrijk voorkwamen. Dezen werden ook weer het eerst verhoord omdat zij het meeste wisten.. De opdracht aan Lange gegeven luidde “Zo snel mogelijk door middel van de personen en verhoren in de illegale communistische groep doordringen., het bestuur arresteren en zodoende deze communistische activiteit neerslaan”. De kleine luiden en volgelingen zouden dan na 6 weken naar huis kunnen terugkeren. De maatregelen tegen de communisten zouden uitsluitend preventief zijn. Schrijver zag aanvankelijk een belang voor het Nederlandse volk omdat de communisten de openbare rust en orde verstoorden. Zij pleegden aanslagen en de Nederlanders die als gijzelaar waren gearresteerd, werden door de Duitsers gefusilleerd. De eerste slachtoffers waren de Directeur van de Rotterdamse Lloyd Willy Ruijs en de Hoofdinspecteur van Politie, chef van de Inlichtingendienst te Rotterdam, die met anderen als slachtoffer vielen voor de spoorwegaanslag te Rotterdam. Beiden heeft schrijver persoonlijk gekend en met hun vriendschappelijk omgegaan. Hij mag niet ontkennen dat zijn pols sneller is gaan kloppen toen hij van de fusilade hoorde en hij heeft zich zoveel mogelijk verzet tegen eventuële herhaling, voorgevende dat dit geen bestrijding was van het illegaal communisme, doch een bewijs van onkunde om de daders van de aanslag te arresteren. Dit verzet van schrijver deed hem niet in de achting der Duitsers stijgen. Toen in juli 1941 de oorlog tussen Rusland en Duitsland uitbrak werden de activiteit der illegale communisten groter, doch wat zou er gebeurd zijn indien niet door arrestaties hun aantal was verminderd. Er mag nog worden gewezen op de moorden op Generaal Seijffardt en op Reijdon en diens vrouw. Men mag zeggen dat de communisten een organisatie hadden met het doel om misdaden te plegen. Schrijver die toen niets wist van het 4 E Spiel en de rol die Schreiërder vervulden, heeft toen werkelijk deze groep als zodanig geclassificeerd. Hij weet nu beter omdat intussen bekend is, dat Schreiërder via het 4 E Spiel Engeland de opdrachten liet geven. Het Bijzonder Gerechtshof te Arnhem achtte het arresteren van Communisten in die dagen ook niet strafbaar, zie sententie van dit Hof van Januari 1949 tegen de Politie-inspecteur van Maarleveld, verdediger was Mr van Es. Omstreeks zomer 1941 werd door de Heren Secretarissen Generaal zelfs een circulaire uitgegeven inhoudende de opdracht om de communisten te arresteren. Door schrijver is steeds sterk getwijfeld of de communisten verzetsstrijders zijn geweest. Zij stonden aanvankelijk geestelijk achter de Duitse politiek in de strijd tegen het Engelse en Amerikaanse grootkapitaal., in hun pamfletten scholden zij op de leden van de Nederlandse regering en op de hoogsten in ons land. Zij waren wel illegaal georganiseerd, maar zij waren geenszins wat in het algemeen onder “Illegalen” wordt begrepen. Illegalen hadden toch het hoge idiaal om al dan niet, in samenwerking met de gealliëerde legers, zich in te zetten om te komen tot een vrij Nederland onder leiding en de regering van H.M. de koningin. De communisten wilde het tegenovergestelde, zoals uit de verhoren kwam vast te staan. Door middel moorden, sabotage en gewapende overvallen te komen tot een revolutionaire situatie, hoopten zij bij beëindiging van de oorlog de macht te kunnen overnemen. Zij waren bewapend en hadden voorraden wapenen, die anderen onbekend waren. In 1942 werd bekend dat er koeriersverbinding was tussen Moskow en het illegale hoofdbestuur der CPN te Amsterdam. Ook radiografisch hadden zij met Moskow verbinding. De daadwerkelijke bedoelingen der illegale CPN kwamen in 1944 in Frankrijk en België duidelijk naar voren. Tengevolge hiervan werd door Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard als leider van de B.S. vanuit Engeland naar Nederland gewaarschuwd en de activiteit van de B.S. opgeschort tot na de bevrijding, dus tot de aanwezigheid van de Canadese troepen. In de tijd van April 1941 tot eind 1941 werden door de Duitse politie ± 250 illegale communisten gearresteerd in den Haag, Leiden en omgeving. Aan schrijver werd te laste gelegd, het arresteren van communisten tot een aantal dat niet bekend was. Juist is dat eerst ± 60 mensen waren gearresteerd voordat schrijver van de hele actie af wist. De overige ± 190 werden in arrest genomen door de Nederlandse politie onder leiding van Duitsers. De uit de verhoren bekend geworden namen en adressen werden op lijsten geplaatst en door Lange of diens Chef Knorr aan de Nederlandse politie doorgegeven. Hiervan werden uitgesloten die personen die naar het oordeel van Lange en (of) Knorr belangrijk waren en dezen werden dan door de Duitsers zelf gearresteerd. Er werd dan een commando van 8 tot 12 Duitsers samengesteld. Elke Duitser kreeg één of meer adressen op waar moest worden ingegrepen. Voorst werd elken Duitser een Nederlander als tolk toegewezen en als zodanig is schrijver medegeweest. Dit aantal malen zal maximaal 10 of 12 zijn. Dit klinkt geheel anders, dan “het aantal arrestaties is zo groot, dat het niet bekend is”. Geen enkele maal heeft schrijver zelfstandig een arrestatie gedaan of op eigen initiatief een persoon aangehouden en aan de Duitsers overgeleverd. Waar is dat schrijver in samenwerking met een tolk (schrijver werd niet alleen vertrouwd) in woningen van gearresteerden gezocht naar Radiotoestellen en rijwielen, welke handelingen hij alleen deed na bekomen opdracht. Deze voorwerpen werden door de Duitsers in beslag genomen. Zo moet het dan mogelijk zijn dat vele personen tegen hem getuigden en hem herkenden van dit of van dat. Uit wraak werden allerlei lelijke dingen over hem verteld. Zij kenden schrijver als de persoon die als politieman altijd hun vergaderingen bezocht. Reeds van 1926 werd hij door de communisten bedreigd. Voorts hebben zij hem gedoodverfd als de man, die deze hele oprolling van de illegaal communistische groep op zijn geweten had en zagen hem als verantwoordelijk voor al het leed deze mensen aangedaan. Er was tot September 1946 niet bekend, hoe de Duitsers in deze groep was gestoten. Op dat tijdstip werd schrijver verhoord en hij heeft de volle waarheid gezegd, die door de verhorend ambtenaar werd beantwoord met “Het kan mij niet schelen wat jij zegt, ik weet alles en dat zal voor jou voldoende zijn”. Hij doelde erop dat hij het doodvonnis van schrijver zou bewerkstelligen. De zaken waren zeer vertroebeld maar tot heden is de verklaring van schrijver nog niet ontzenuwd ondanks alle leugens door anderen gedaan. De communisten pleegde bijna zonder uitzondering allemaal verraad aan hun kameraden. Zowel de harde in de revolutionaire strijd geheide communist als de eenvoudige pas beginnende lezer van het illegale blad “De Waarheid” zeide de waarheid over alles wat de Duitser Lange hem vroeg. Het enige verschil lag in de tijd. Er waren personen die reeds spraken voor hen iets werd gevraagd. Dan kregen zij papier en potlood in hun cel en zij schreven alles op wat zij wisten. De kleine overtreders gingen vlug naar huis en vonden de kameraden gearresteerd door de Duitsers. Zij praatten het goed door allerlei gefantaseerde verhalen en deze vonden gretig ingang. Zij waren zwaar mishandeld, zeide zij, en dit verspreidde zich als olie op het water. Communisten ontmoette andere communisten in de gevangenis of in de concentratiekampen. Zij vroegen ophelderingen. Hun medestrijders, hoe het kwam dat zij werden verraden. Ja, het kon niet anders, want het was het enige middel om aan de mishandelingen te ontkomen. “Als wij vrij zijn zullen wij die Duitser en die Nederlanders wel krijgen”. Zo ging het voort, maar zij verzuimden te zeggen, dat zij al die praatjes over mishandelingen hadden verzonnen om hun eigen verraad te bedekken. Zij draaiden de zaken om. Zij praatten door en na de bevrijding 1945 werd het erger, want toen kregen zij meer moed. Zekere Zuiddam voor de oorlog secretarie van de VVSU. (vereniging van Vrienden van de Sovjet-Unie) had, naar hij thans verklaard, ook in deze richting illegaal gewerkt. Hij heeft nooit moeilijkheden gehad, doch wel zijn vrouw, die werd gearresteerd en voor enige tijd opgesloten in een concentratiekamp, kwam na 5 Mei 1945 als rechercheur bij de P.R.A. Hij heeft alle gegevens bij de communisten verzameld, werkend met namen en portretten van schrijver en van anderen. Hij heeft op communistische wijze deze hele zaak tegen schrijver opgezet. Meermalen moesten verklaringen worden teruggenomen en herzien. Allen gingen uit van het beginsel dat alle ongeluk was gekomen door schrijver, die door middel van contactmensen van de politie van voor 1940 de zaak tegen de communisten had opgezet. Schrijver verklaard dat de politie in Den Haag slechts één zo’n man had die hij sedert 1939 tot 1948 twee malen heeft gezien. Eenmaal in 1942 ten huize van een politieman met wie hij toen samenwerkte en eenmaal voor het Gerechtshof toen hij tegen schrijver getuigde. Er is nooit bewezen en zal ook nooit bewezen worden dat schrijver van dezen man één maar dan ook maar één bericht heeft ontvangen, noch direct nog indirect. Deze gegevens liepen van de politieman via de verbindingsofficier naar de Duitser Knorr en werden nooit door schrijver gezien of gelezen. Toen nu in 1946 en 1947 schrijver zijn verklaring aan de P.R.A. afgaf werd hij niet geloofd omdat men anders was georiënteerd. Zijn verklaring bevatte de waarheid en stootte alles om wat in het dossier stond. Toch waren er enkele ambtenaren bij de P.R.A. die schrijver onomwonden hebben gezegd, dat zij het communistisch gebral niet geloofden. Had de P.R.A. toen in 1946 de verklaring van schrijver nauwkeurig onderzocht, was ment tot de juiste belichting gekomen. Twee Duitsers Lange en Neske heb ik beschuldigd te hebben medegewerkt aan de mishandeling van Holstege, welke haast zeker zijn dood hebben veroorzaakt, daarna werd schrijver 14 maanden in gehele afzondering opgesloten, terwijl Lange en Neske cellen kregen vlak naast elkander. Dit betekent dat zij tijdens het luchten vlak achter elkander liepen en ook in de cel contact konden onderhouden. Zo moest dan deze ernstige zaak geheel doodlopen en bleef de gedachte dat schrijver aan de dood van Holstege schuldig was, wat zelf de President van het Bijzonder Gerechtshof niet kon geloven. Bij de behandeling der zaak blijvende verklaard schrijver, dat tegen hem acht communisten getuigden in strijd met de waarheid. Hij kan niet verklaren, dat zij allen een valse eed aflegden, omdat hij dan de opzet moet bewijzen, maar er was geen woord van waar. Toch weet schrijver dat hem de tenlaste gelegde mishandelingen zwaar worden aangerekend, en dat hij tegen die aantijgingen thans weinig kan doen. Maar tot zijn dood blijft hij bij zijn verklaring. In deze communistische aangelegenheid heeft hij vanaf het ogenblik dat hij aan de Duitser Lange tijdelijk werd toegewezen, zoveel mogelijk mensen naar huis gestuurd, steeds zich verzet tegen behandeling van arrestanten welke in strijd kon worden geacht met het internationale volkenrecht, alleen deelgenomen aan arrestaties en huiszoekingen, hij heeft niemand verraden noch op eigen initiatief gearresteerd of bij de Duitsers aangebracht, niet gewerkt met spionnen of aanbrengers, doch er zich bij bepaald, de bevelen der Duitsers op te volgen voor zover hij zich daaraan niet kon onttrekken. Meermalen heeft hij zich wel onttrokken doch dit bracht groot gevaar mede voor schrijver en zijn gezin. Bij de spoorwegaanslag te Rotterdam in 1942 door de illegale communisten gepleegd, werden als represaille door de Duitsers 5 gijzelaars neergeschoten. Hieronder bevonden zich de beste Nederlanders en ook twee persoonlijke kennissen van schrijver, heeft schrijver zich dusdanig verzet en tegen herhaling gewaarschuwd, dat dit niet meer is voorgekomen. Hij heeft aangevoerd, dat men het communisme niet kan bestrijden door mensen dood te schieten, die door de communisten altijd als hun vijanden werden bestreden. Dit, en ook, dat verschillende andere personen bij de Duitsers bleven ageren tegen hem, bracht mede dat schrijver in het laatst van 1942 dringend om herroeping van zijn opvordering vroeg, wat tot gevolg had, dat er een zeer gespannen houding ontstond tussen hem en de Duitsers Lange en Knorr, zodat hij ernstig vreesde, naar een concentratiekamp te zullen worden gestuurd. Meermalen had de Duitser Lange hem reeds met arrestatie bedreigd. Tengevolge van genoemde omstandigheden ontstond bij schrijver een geweldige zenuwspanning waardoor hij weinig sliep en wederom een aanval van hevige zenuwekzeem kreeg, zodat hij enige maanden thuis moest blijven. Eerst in begin 1943 was hij dusdanig hersteld, dat hij zijne politie-arbeid kon hervatten. Hij was toen niet meer bij Lange ingedeeld., doch de Sturmbannfuhrer Schreiërder eiste hem op voor arbeid bij de Untersturmfuhrer Lutkenkus, waar hij onderzoeken moest doen naar de antecedenten van meisjes, die met S.S. mensen (soldaten) gingen huwen. Bij deze Duitser werden geen arrestaties verricht, doch het bleef bij zuiver informatorische onderzoekingen. Na korten tijd werd schrijver bij Schreiërder geroepen, die hem inlichtte over de bestaande illegaliteit en vertelde daarbij dat deze groep vanuit Engeland werden bewapend door middel van de z.g. “Droppings”. Hij onderrichtte dat de mensen in het bezit van deze, van Engeland afgezonden, voorwerpen, aangetroffen hun leven zouden verspelen, daarom had hij in de illigaliteit vertrouwensmensen, die hem inlichtten over wapenzendingen, zodat hij de droppings kon opvangen en zuiver preventief kon werken. Hij wees op een circulaire van 10 Januari 1941, Index 328, gericht aan de Procureurs-Generaal, fgd. Directeuren van politie, de Inspecteurs de Marechaussees, en de Rijksveldwacht en de Hoofden der plaatselijke politie, welk rondschrijven was gevoegd, bij de circulaire van 18 October 1941 verzonden door de Secretarissen-Generaal van het Departement van Justitie, van de Departementen van Binnenlandse Zaken, van Handel Nijverheid en scheepvaart, welke bekend zijn en door schrijver kortheidshalve woordelijk worden vermeld. Voorts wees hij er op dat de z.g. ondergrondse in strijd was met de internationale bepalingen betreffende gedragingen van de bevolking van een bezet land en op de verplichtingen van de politie ten opzichte van de bezettende macht. Verder zeide hij dat ik met geen enkel woord over dit werk dat hij “Vier E Spiel” noemde mocht spreken en dat hij zou worden “erledigt” indien schrijver dit wel zou doen. Zijn beslissing was dat schrijver bij Lutkenhus bleef werken doch bij tijden in de nacht zou worden ingedeeld in dat IV E spel. Schrijver heeft zich nog verzet, maar toen Schreiërder hem zeide dat er geen weg terug was, begreep schrijver, dat hij nu hij de wetenschap droeg, hij niet meer zich kon onttrekken zonder te worden geliquideerd. Nogmaals vraagt schrijver om een mild oordeel, over zijn zwakheid. De moeilijkheden door hem reeds geschetst waren juist wat geluwd, tweemalen hij een zenuwinstorting gekregen, hij had zijn vrouw beloofd bij haar te zullen blijven en ook was hij onevenwichtig geworden, doordat hij van alle zijden zag, dat zijn superieuren met de bezettende macht samenwerkten en voor de minderen zowel mondeling als schriftelijk opdrachten en bevelen gaven. Hij had niet anders begrepen, dan hij zou medewerking verlenen, ter voorkoming van sabotage, moordaanslagen en dergelijken. Dit kon toch niet anders dan in het belang zijn van de openbare orde en veiligheid, dus ten voordele van het Nederlandse volk. Hij zag het gevaar voor de fusilering van gijzelaars verminderen. Dit alles had op zijn zwakke zenuwen een invloed waaraan hij zich kon onttrekken. Bovendien moest hij zorgen dat zijn mensen, wier bescherming hij beloofd had, blijven verdedigen bij elke mogelijke aanval. Zijn verdwijning zou aan enige mensen het leven kunnen kosten. Hij kreeg bevel om mede te gaan en ging mede. Hij werd bij een commando ingedeeld en ging naar de afgelegen plaatsen op de heide. Soms wist hij niet eens in welke gemeente. Er werden des nachts containers afgeworpen. Hij kreeg opdracht te tellen en waar te nemen waar zij vielen. Hij moest helpen zoeken, de valschermen samen vouwen en opbergen in de vrachtwagen die intussen was gehaald. Tientallen malen werd er gewacht op plaatsen waar niets kwam. Soms driemaal in de week één nacht voor niets er uit. Later als meerdere plaatsen gelijk waren gemeld als zoude daar instructeurs voor de illegaliteit afspringen, moest hij ook daarheen mede, doch nooit alleen, altijd waren er ingewijde Nederlanders bij. (Hij vraagt verontschuldiging dat hij geen namen kan noemen. Het doel van dit geschrift is niet anderen verzwaren, doch zichzelf verlichten door een verklaring. Bovendien schreef hij voor de P.R.A. Den Haag een informatorische mededeling waarin de feiten juist zijn vermeld, doch ook daarin heeft hij zich met namen van personen vergist.) Hij verklaart thans en ook vroeger dat hij heeft medegedaan onder de door hem geschreven omstandigheden. Hij ging misschien 20 keer mee. De helft ervan was los alarm. Hij kreeg slechte afwerp plaatsen. De beste plaatsen waren reeds bezet door beproefd personeel. Zoals in alle zaken was hij slecht reserveman zonder eigen wil en zonder initiatief. Een rol heeft hij niet gespeeld, doch slechts aan gegeven bevelen voldaan. Tot heden weet hij niet of hij een Duitse of een Nederlands belang heeft gediend. Hij heeft alleen grote wroeging dat hij zover is gekomen, vooral nu hij heeft ondervonden dat dezelfde Schreiërder die toen zo mooi koon praten, voor het Bijzonder Gerechtshof te ’s-Gravenhage in strijd met de waarheid getuigde en schrijver door onjuistheden zwaar belastte. Schreiërder doet nu voorkomen alsof hij zo buitengewoon goed de zaken had georganiseerd en alsof hij een onovertroffen politieman is, doch hij heeft heel veel geluk gehad. De onder hem dienende mensen moesten maar zien, hoe zij de met grote fantasie aangegeven lijnen volgden. Het grote gevaar was dat Schreiërder wel aan zichzelf en aan zijn zaken dacht, maar niet aan zijn ondergeschikten dacht. Vooral niet als zij Nederlander waren. Meermalen moesten zij zelf aan hun eigen veiligheid denken. Als Schreiërder hen niet meer nodig had, gaf hij via zijn IV E spel een bericht door naar Engeland dat zij moesten worden doodgeschoten. In de zomer van 1943 reed een Comando uit Rotterdam weg en passeerde om 7½ uur in de morgen de Laakbrug in Den Haag om schrijver neer te leggen. Het was bekend dat hij elke morgen om 7¾ uur zijn woning verliet en door een toeval heeft hij dat dien dag niet gedaan. Dit redde hem zijn leven. Nooit hebben zij geweten dat de bron van hun opdracht Schreiërder […] (slecht gekopieerde halve zin) […] bruikbare en totaal geschikt bevonden krachten door Schreiërder heel zuinig werden bewaard. Mag schrijver het een eer achten dat hij door hem wel werd prijsgegeven? Schrijver heeft nooit het volle vertrouwen der Duitsers bezetten nog minder achter hen gestaan. Zijn houding moet hun tweeslachtig hebben geleken, waarbij kwam het voortdurend gestook tegen hem van N.S.B. zijde. Het vergift van “hij is niet te vertrouwen werd nog steeds gretig ingenomen. Alles wat schrijver deed werd nauwkeurig bekeken. Hoe voorzichtig hij ook was, tegen wantrouwen kon hij niet opwerken. Alles werkte voor hem als een rem, hij acht zich er gelukkig om, daar hij juist daardoor voor nog groter “inzet” werd bewaard. Schrijver kan alleen zeggen, dat alles wat hij voor Schreiërder in het z.g. IV E spel heeft gedaan een schijnbare juridische juistheid had, met welke schijn hij toen zijn geweten in slaap heeft gesust. Daarbij kwam de vrees voor gevaar voor eigen leven. Dit zelfde geldt ook voor de droevige zaak welke zich te Helvoirt heeft afgespeeld. Voor een juist begrip voor de houding van schrijver vraagt hij in de geschiedenis enige maanden terug te gaan. Het was in de zomer van 1943 tot hij opdracht van de Duitsers kreeg om met de Nederlanders Moot en Eijsink mede te gaan naar Bergen op Zoom alwaar twee woningen moesten worden bezet. De leiding was in handen van de Duitser Auerhammer. Deze ging met Moot naar één woning terwijl hij aan Eijsink en schrijver een andere woning aanwees, die tijdelijk moest worden bezet om te zien welke personen daar aanliepen.. In verband met te voren gedane arrestaties, door de Duitsers buiten het weten van schrijver en zonder zijn medewerking, waren daar personen gearresteerd, zo dat de Duitsers daar nog “aanloop” verwachten. In de aangewezen woning waren politiemensen aanwezig die door schrijver werden afgelost. Na korte tijd in deze woning te hebben verbleven, kwam Auerhammer schrijver en Eijsing bezoeken. Hij zeide, dat wij in de andere woning maar moesten komen eten, want er was genoeg. Dit is bij toerbeurt geschied. Bij deze gelegenheid merkte schrijver dat in die woning ook verschillende personen van de Duitse weermacht kwamen. Auerhammer liet hem zien de enorme voorraden levensmiddelen in blik en vertelde dat alles zou worden overgebracht naar het Duitse Rode Kruis. Zodra de woning werd verlaten kon het niet onbewaakt achterblijven. Hij vertelde dat wij allen wel wat eten konden krijgen omdat wij thuis niet te veel hadden naar hij veronderstelde. Zo zette hij voor allen een portie levensmiddelen afzonderlijk dat wij bij het naar huis terugkeren konden mede nemen. Zelfs gaf hij ons een oude koffer waarin alles kon worden verpakt. Behalve dit alles was in de woning aanwezig (naar schrijver later vernam) een doosje kostbaarheden en een postzegelverzameling. Deze kostbaarheden werden bij wisseling van de wacht steeds door een Duitser van een Duitser overgegeven. Het doosje was op slot en de Duitser was in het bezit van het sleuteltje. Na enige dagen in Bergen op Zoom te hebben vertoefd kreeg schrijver de opdracht naar Den Haag terug te keren. Gezamelijk gingen wij terug en elk nam mede wat hij van Auerhammer had medegekregen. Schrijver vond nog een halsketting en gaf die aan Auerhammer, doch deze zeide neem maar mee. Er wordt de nadruk opgelegd dat deze halsketting geen cent waarde had en voor enkele guldens te koop is. Kort na deze bezetting in Bergen op Zoom kwam de gearresteerde familie terug en deze miste verschillende zaken, waarover zij bij de leider van de Duitse Politie in Den Haag heeft geklaagd. De Duitser Dose kreeg het onderzoek en ofschoon er zes personen in die woning waren geweest, behalve de Duitsers die daar zo maar eens waren komen aanlopen, werden 4 Nederlandse Politiemannen gearresteerd die werden beschuldigd van deze diefstal. Hierbij was natuurlijk schrijver. Het gehele onderzoek bleef negatief behalve de halsketting. Over de levensmiddelen werd niet gesproken. Voor dit onderzoek zat schrijver van 1 December 1943 tot 12 Juni 1944 in arrest eerst in de cellenbarakken en later in de strafbunker te Vught. Hij werd beschuldigd het kistje kostbaarheden te hebben gestolen. Hij heeft het niet gezien. De postzegelalbum was eveneens weg en ofschoon de Duitsers wisten dat Woldeit deze had gestolen (waarvoor hij ook voor straf naar Duitsland is teruggestuurd) heeft de Duitser Dose, de Nederlander Wijbenga 4½ maand in de Cellenbarakken ingesloten. Het geheel was zo, de Duitsers hadden gestolen. Zij hadden zelfs auto’s vol naar ’s-Hertogenbosch en naar Breda gebracht, doch dat mocht niet bekend worden. Daarom moesten de Nederlanders als bliksemafleiders dienstdoen. Schrijver heeft gedurende zijn gevangenisstraf veel goed gedaan aan medegevangenen. Zijn schuld verviel en het was ondoenlijk voor de Duitsers om dit te bekennen Daarom is men begonnen hem heel goed te behandelen. Eerst zat hij geheel geisoleerd, doch na twee maanden kwam er ontspanning. De Sturmbannfuhrer Deppner heeft zich met zijn geval bemoeid, gaf hem de belofte dat alles weer in orde zou komen. Later mocht schrijver buiten werken met 20 andere gevangenen. Hij had toezicht en kon voor deze mensen veel doen. Twee heeft hij weten te doen ontslaan en voor de rest ging schrijver bij de verzetslieden te Scheveningen brood halen, voorts kreeg hij worst, boter, tabak, zelfs kisten met gebakken vis en gerookte paling. Deze mensen hadden afgesproken, dat zij indien zij konden vluchten het zouden nalaten uit sympathie voor schrijver. Dankbetuigingen hierover zijn in schrijvers dossier. Helaas werd ook dit verraden en schrijver werd naar Vught gebracht en in de Strafbunker opgesloten. Hij maakt nog opmerkzaam dat hij zelf niet vluchtte omdat hij aan Deppner zijn erewoord had gegeven. Deze daar en tegen had schrijver beloofd alles voor hem en zijn gezin te doen. Later is schrijver gerealbiliteerd en bij de Politie teruggekomen. Na het ontslag uit Vught is schrijver naar huis gegaan in afwachting van zijn rechtsherstel. Na enige dagen kreeg hij een oproep bij Schreiërder te komen. Denkend dat dit in verband met zijn terugstelling bij de Politie was ging schrijver er heen. Er was een bespreking waaraan ± 20 mensen deelnamen. Schreiërder legde uit, dat een groep illegalen bij Vught een dropping haardengeorganiseerd. De V-man Breed had hem dit medegedeeld en “speelde” d….rin. In een schuur bij Helvoirt zouden zij samen komen en worden gearresteerd. Elk der aanwezigen had hij een taak toegewezen. Schrijver zou alleen daar aanwezig zijn, om bij eventuële navraag de mensen naar de volgende te verwijzen. Breed zou de mensen in Helvoirt afhalen en naar de schuur brengen. Indien nu bij de schuur aan schrijver zou worden gevraagd “Wat is er te doen?” dan had hij alleen te antwoorden “Ik weet van niets, de chef is binnen”. Dit was zijn gehele opdracht. De Duitsers waren in de schuur verborgen achter de balen stroo. Om de schuur heen lagen drie gewapende posten met de opdracht, dat iedereen, die van de schuur vluchtte zou worden neergeschoten. Schrijver werd, evenals anderen langs een omweg naar de schuur gebracht. Terstond na de uitlegging van Schreiërder werd hij door twee Duitsers (Hertlein en Blädgerste) medegenomen naar Vught waar hij onder toezicht bleef. In de kamer van Commissaris Harders werd hij voorgesteld aan Breed, die hij niet kende en ter voorkoming van moeilijkheden. Toch van de komende mensen moest kunnen onderscheiden. Alvorens te vertrekken heeft schrijver een kort onderhoud gehad met Schreiërder. Hij heeft hem verwijtend gevraagd, waarom hij schrijver in deze vuile zaak heeft betrokken. Hij had toch al moeilijkheden genoeg gehad. Schreierder antwoordde er is een nieuwe chef (Dr Harster was vervangen door Naumann en deze was niet gemakkelijk) en schrijver moest bij de politie terug “dus als dit in Helvoirt klopt, dan klopt alles”. Het is nu alles duidelijk, men kon van Duitse zijde niet tegen Naumann zeggen, de Duitsers hebben gestolen, wij wilden dat niet weten, dus hebben wij vier Nederlanders de schuld gegeven, wij kunnen dat niet volhouden, en nemen de Nederlanders terug. Neen er moest gedaan worden alsof schrijver schuldig was en onder die schuld zich opnieuw inzette en zo verdiende te worden gerehabiliteerd. Schreiërder zeide aan schrijver, je kan niet terug, je weet nu van alles en van tweeën één, je gaat mee of je wordt ingesloten en je komt nooit meer vrij. Schrijver was twee dagen thuis, had moreel en lichamelijk zwaar geleden, vond bij terugkomst in zijn woning een onteerde vrouw en hij was geheel geslagen. Wie zal toch ooit het leed kunnen beschrijven, dat iemand ondervindt, als hem het liefste en het dierbaarste op zo’n manier wordt ontnomen. Alleen hij die dit zelf ondervonden heeft, weet dat het pijn doet als je hart langzaam in stukken wordt getrokken. Schrijver heeft zijn reeds gebogen hoofd nog dieper laten zinken en is medegegaan. Hij was juist begonnen zijn verscheurd gezin bijéén te rapen en een nieuwe verwijdering zou het geheel onherstelbaar maken. De liefde van schrijver voor zijn vrouw, gegroeid in een goed huwelijk van 28 jaar en de wetenschap dat door zijn eigen schuld zijn vrouw alleen kwam te staan tegenover een schurk bracht hem er toe te vergeven en opnieuw met zijn echtgenote te gaan samenwonen. Schrijver voelde maar al te goed, dat zijn eerste fout van zwakheid om medewerking te verlenen aan de Duitsers dit alles tot gevolg had. Oordeel zacht toen hij zijn hoofd boog. In de Helvoirtse zaak heeft hij schuld, doch niet meer, dan dat hij is medegegaan. Hij heeft bij de deur gestaan en gewacht tot Breed zijn slachtoffers bracht. Toen hij ze op de landweg zag aankomen en de Duitsers in de schuur wat rumoerig waren, wist hij niet beter te doen, dan hen te waarschuwen door een steen tegen de schuur te gooien. Niet om het werk te vermakkelijken maar om zijn eigen veiligheid. Hij kwam alleen te staan tussen 14 mensen die hij gewapend veronderstelde. De mensen werden door Breed in de schuur geleid en daar gearresteerd. R werd geschoten en er vielen twee doden.. Schrijver was buiten en vluchtte in een droge sloot voor dekking van de kogels die op enige centimeters afstand van hem door de schuurwand vlogen. De arrestanten zijn vervoerd en verhoord. Schrijver heeft er niets aan gedaan en het verloop der zaak hoorde hij jaren later van de P.R.A. Op 1 Juli 1944 werd schrijver bij de politie teruggeplaatst. Hij kreeg zijn rang en ingehouden geld terug. Hij kwam in Rotterdam en werd ingedeeld bij de moordcommissie. Bij elke gepleegde moord kreeg hij met enige andere politiemensen het eerste onderzoek onder leiding van Commissaris van der Schatte Olivier. (In het laatst van 1944 te Staphorst in een droge sloot gevonden doorboord met kogels) Hij bleef te Rotterdam tot begin 1944 en had in korte tijd tien politieke moorden onderzocht in Rotterdam en omgeving. Op genoemd tijdstip kreeg hij van Schatte Olivier de opdracht naar huis te gaan en zijn vrouw in veiligheid te brengen. In den Haag kreeg hij de zelfde opdracht van Deppner. De geruchten komende uit Frankrijk, België en Zuid Nederland, hoe achter het front in de bevrijde gebieden werd gehandeld hadden de leiding der politie doen besluiten alle personen naar het oosten te verplaatsen. De vrouwen van de politiemannen zouden in Westerbork blijven en de mannen zouden achter de IJssellinie te werk worden gesteld. De rest ging naar Duitsland. Schrijver heeft eveneens zijn vrouw naar Westerbork gebracht, want als hij achter de IJssellinie zou worden verplaatst, wilde hij zijn vrouw niet alleen in Den Haag achterlaten. Toen hij na drie weken de opdracht kreeg zelf ook naar Westerbork te gaan vond hij zijn vrouw niet meer, doch deze was met de anderen naar Duitsland gebracht. Niemand wist haar verblijfplaats. Nu was hij wel zo ingesteld om direct terug te gaan, doch dan zou hij nooit zijn vrouw terugvinden. Dit was alleen mogelijk door middel van de Duitsers. Daarom is hij toen tegen hen aan blijven leunen. Hij werd door het Directoraat-Generaal van Politie geplaatst in Almelo. Hij werd leider van een kleine recherchegroep van drie man om te waken tegen moord, sabotage en gewapende overvallen. Met de Duitsers had hij niet te maken., dezen zouden alleen zorgen voor onderdak en voor eten. Dit is geschied. Het eten heeft hij per dag aan de Duitsers betaald. Na enige dagen werden de mensen van schrijver opgevorderd om met de Duitsers mede gaan bij arrestaties en bij huiszoekingen. Zij dienden als tolk. Schrijver zelf heeft deze medewerking eveneens verleend. Hij wil hier memoreren dat hij niets op eigen verantwoording heeft gedaan. In de zaak Lanckert wilde de P.R.A. hem belasten met de schuld van diens dood. Hij blijft bij zijn onschuld en vraagt om het lijk van Lanckert te laten opgraven en onderzoeken, dan zal worden vastgesteld dat de dodelijke kogel het hoofd Lanckert van onder de kin tot de kruin heeft doorboord. Aan elke schedel is vast te stellen of een kogel van onder naar boven of omgekeerd de schedel heeft doorboord. Bovendien zal duidelijk worden dat het hoofd is doorboord met een kogel van 9 m.m. (het legerpistool van Lanckert) terwijl schrijver een revolver had met caliber 7.35 m.m. In deze aangelegenheid vielen behalve Lanckert ook de Duitser Bügner en de Nederlander van Blankenstein, die beiden door Lanckert werden doodgeschoten. Schrijver stond op ± 1,50 Meter afstand en werd door een wonder gered. De dodende kogel trof niet hem maar de post van de deur. Omdat hij de derde persoon was waarop werd geschoten, had hij, ondanks alles vlug ging tijd gehad om zich te verplaatsen. Hardegen pl.v. chef der Duitsers te Almelo, wilde voor dit voorval tien mensen ter zelfde plaatse laten fusileren. Schrijver; de enige levende getuige van het gebeuren, heeft zodanig bij den Chef Gerbig gesproken, dat deze tien mensen niet werden doodgeschoten. Een schrijven van Gerbig hierover bevindt zich in het dossier van Schrijver. Ook in Almelo heeft hij niet met V.mannen gewerkt of zelf zich als zodanig laten verlagen, doch uitsluitend de bevelen van de Duitsers volbracht voor zover hij zich daaraan niet kon onttrekken. Hij deed dit, zoals hij reeds heeft gezegd, met het doel het adres van zijn vrouw te ontdekken. Dit is hem gelukt en toen hij zijn vrouw in Winschoten veilig wist heeft hij haar gehaald en bij zich genomen. Kort daarna is zij naar Groningen gegaan en is schrijver uit Almelo gevlucht, doch werd in Assen door de Nederlander Pegels en de Duitser Petrie gearresteerd en in het huis van bewaring opgesloten. Hij zou de andere dag worden doodgeschoten, doch daartoe hebben zij blijkbaar geen tijd gehad. Zij hadden betere zaken te doen. Een dag voor de bevrijding van Assen is schrijver door de Nederlander Koene uit het huis van bewaring gehaald en is hij naar Groningen gegaan. Daar ontmoette hij wederom zijn vrouw en gezamelijk is hij met haar per rijwiel naar Den Haag teruggekeerd. Hij heeft zich bij de Nederlandse politie gemeld, doch was dusdanig overspannen dat hij geen dienst kon doen. Op 7 Mei 1945 werd hij wederom gearresteerd en in de cellenbarakken ingesloten. Wat nu gaat volgen is on-Nederlands maar niet minder waar. In de cellenbarakken werd hij met twee anderen ingesloten in een cel waarin alles ontbrak. Twee moesten op de grond slapen omdat er maar een brids was. Onze celgenoot Keizerwaard had luizen. Dit werd gemeld, doch er werd niets aan gedaan. Eerst in November 1945 werd hij ontluist. In enkele dagen zaten wij alle drie dusdanig onder de luis, dat wij des avonds soms van één persoon 100 of meer wegvingen. Er was geen schoongoed en er werd de eerste weken niet gebaad. Eten was zeer onvoldoende en was bepaald op 200 Gram brood per etmaal. Later kwam er meer brood en ook middageten. Overdag werden wij uit de cel weggehaald om buiten verschillende werkzaamheden te doen. Dit was geen bezwaar maar het was zo moeilijk omdat onze maag leeg was. Langs de weg aten wij stukken brood en ander voedsel dat was weggegooid. Als onze bewaarder het zag, moesten wij het uitspuwen en voor straf een uur exerceeren en hardloopen, soms tot wij er bij neervielen. Het duurde enige maanden voordat de zaken een weinig waren geregeld. Een paar opdonders waren niet denkbeeldig en werden zonder reden gegeven. Des avonds werden hier en daar persoonlijke wraaknemingen gedaan. Dan hoorden wij naar mensen vragen en zeggen “Ja, die moet ik hebben, daar heb ik nog wat mee te vereffenen”. Dan gingen er cellen open, er werd gevloekt en gescholden, dan hoorden wij klappen vallen en mensenlichamen op de grond neerploffen. Een man heeft langen tijd in de gang gelopen, heel hard, overal stonden bewaarders of (en) personeel van het kantoor en telkens als de man passeerde, kreeg hij er een paar om tot grotere spoed aan te zetten. Tenslotte is de man van vermoeidheid gevallen en tegen een deurknop terechtgekomen. Hij werd naar zijn cel gesleept en de andere dag hoorden wij dat hij naar de S.G. (Strafgevangenis) was gebracht. Aan zulke gebeurtenissen raakten wij gewend. In Juli 1945 werd schrijver eveneens naar de S.G. gebracht. Zijn fouillering ging mede. Hierbij was nog een bedrag aan geld van 135,50. In de S.G. aangekomen moest hij alles wat hij bezat in een mand gooiën. Jas, overhemd, boord, das, trouwring, sierring, zakdoek, en haarkam alles verdween in die mand en hij heeft nooit iets teruggezien. Zijn fouillering bleef daar eveneens. Hieronder was een gouden vulpenhouder met inscriptie gekregen van Minister Snowden in Engeland een vulpotlood met gegrafeerde handtekening van Hoofdcommissaris van’t Sant, portmonnaie, portefeuille, zilveren sigarenaansteker gekregen bij jubeleum 25 jaar bij de politie en bij die zelfde gelegenheid gekregen armband horloge, zwitsers ancre. Toen hij later naar Almelo ging werd hem gezegd, dat de begeleidende ambtenaren de fouillering bij zich droegen. Op zijn vraag wat er allemaal was, kreeg hij ten antwoord “Daar zullen je erfgenamen binnenkort om twisten”. In de S.G. werden wij eveneens met drie man in een cel gedaan. Wat daar is gehoord zou een apart boekwerk zijn indien schrijver de kunst zou verstaan om boeken te schrijven. Er werd de eerste tien dagen bijna geen eten verstrekt. Wat warme koffie of thee en 10 of 12 stukjes cake, ter grootte van 2 bij 1½ c.Meter. Elke avond kwamen heel of half dronken personen in de S.G. Die stelden zich op in het centrum der 4 vleugels en zij speelden daar G.P.U.tje. Er werden mensen uit de cellen gesleurd, voorgeleid en ondervraagd. Er werd geslagen dat wij de klappen in de cellen hoorden. Iemand die daar was verhoord kwam in dagen niet op de luchtplaats. Er hebben nog meer scenes plaats gehad, doch het walgt schrijver om er over te schrijven. Er waren vrouwen die zich kwamen vermaken met ontklede arrestanten en schepten behagen in zware mishandelingen. Het was ongeveer 31 jaar geleden dat schrijver zijn eerste lessen kreeg in het Nederlandse recht. Ruim 31 jaar was hij politieman en hij was er trots op, omdat de Nederlandse ambtenaar een wereldnaam had betreffende, onomkoopbaarheid, ontwikkeling, fatsoen en correctheid. Nooit heeft hij kunnen geloven dat dit in Nederland kon plaats vinden. Hij heeft niet veel gezien doordat de celdeur dicht was, maar wat werd gehoord aan slagen en aan geschreeuw van pijn en angst heeft genoeg hem doen begrijpen. Eerst in Augustus werd het beter. Er kwam officiële Nederlandse bezetting met gevangenbewaarders. Er werd op tijd gelucht, aan sport gedaan, voldoende en goed eten gegeven, schoongoed uitgedeeld en onze baard van ruim een maand oud werd geschoren. De behandeling werd Nederlands. Er is nog weleens wat voorgevallen als er één werd verhoord, maar langzaam liep het naar de normale lijnen. Begin November 1945 werd schrijver naar Almelo overgebracht. Naar men zeide voor twee weken om daar inlichtingen te geven. Het transport verliep normaal, behalve dat op zijn erfgenamen en zijn spoedige dood werd gezinspeeld. In het huis van bewaring te Almelo werd hij ontvangen door de bewaarders Hoeve en Veldhuis. Na een korte inleiding van Veldhuis waarin hij mededeelde dat schrijvers bloed, G.v.D. in Almelo zou vloeiën, dat hij er voor had gezorgd, dat de naam van schrijver in Almelo stonk enz: werd hij gebracht in de fouilleerkamer waar hij met Veldhuis en Hoeve alleen bleef. Bij het doorzoeken van de kleeding van schrijver werd niets gevonden dan een oude doek (deed dienst als zakdoek) een kerkboekje en een Rozenkrans. Dit was voor Veldhuis aanleiding om met grote kracht met zijn vuist op schrijvers aangezicht te stompen zodat hij bij iedere stomp tegen de grond viel. Veldhuis schold voor vuile schoft, ploert en schurk, wilde jij nog bidden en dergelijks moois meer. Toen hij zich buiten adem had geslagen en schrijvers gelaat aan alle zijden begon op te zetten, moest schrijver zich naakt uitkleden en geheel naakt in een badcel blijven, totdat de kleding was onderzocht. Daarna werd hij door de zelfde bewaarders in een z.g. strafcel getrapt. Deze cel is een ijzeren kooi in een cel. Zij staat in het midden van een normale cel en is ongeveer 1,90 bij 2- Meter groot. Er was niets in dan een houten brits, ton en waterkruik. Terstond na het binnengaan van Schrijver traden Hoeve en Veldhuis binnen, gevolgd door de bewaarders Pasman en Bonthuis. Zonder inleiding greep Hoeve schrijver bij de haren, trok daaraan met twee handen en uit volle kracht, zodat plukken haar aan zijn vingers bleven hangen. Op de grond vielen plukken haar ter breedte van een sierveer van een hanenstaart. Door de kracht van dit rukken en trekken ging het hoofd van schrijver naar omlaag en Veldhuis wachtte daar blijkbaar op, want dan plaatste hij met zijn vuisten z.g. “uppercuts” op het gelaat van schrijver. Terwijl dit alles geschiedde sloegen Pasman en Bonthuis onophoudelijk met gummistokken op de rug en ander trefbare delen van schrijvers lichaam, behalve het hoofd want dan had hij de handen van Hoeve geraakt, die maar steeds voortging het hoofd gewelddadig te plukken. Schrijver kan onmogelijk aangeven hoelang deze mishandeling heeft geduurd, het leek hem een eeuwigheid toe. Zelfs toen hij geheel machteloos was geslagen en zijn weerstand voelde verdwijnen, vond Hoeve het nodig om te gaan schoppen en trof schrijver meermalen tegen de onderbuik zodat schrijver van pijn ineen kromp en onder de kreet “O grote God” op de vloer ineen zakte. Hij heeft nog waargenomen dat de kantoorambtenaar De Jager bij de deur der cel op de uitkijk stond. Deze heeft de gruwzame mishandeling bijgewoond en bracht later een zakdoek om het rechteroog van schrijver te betten. Dit oog was er half uitgestompt door Veldhuis en bloedde hevig. Schrijver is op de grond blijven liggen omdat hij de kracht miste om op te staan. De pijn die hij heeft geleden is door geen pen te beschrijven. De andere morgen heeft schrijver om de dokter en om de directeur gevraagd zonder enig resultaat. Ook de volgende dagen kreeg hij nog de dokter noch de directeur te spreken. Telkens opnieuw kwamen er ambtenaren van de P.R.A. en mensen die zich noemden illegalen bij schrijver zien, hem uitlachen, uitschelden en vervloeken. Bij zulke gelegenheden toonden de zelfde bewaarders, zij het dan niet steeds alle vier gelijk, hoe edel en braaf zij waren door schrijver door de cel te slaan, te schoppen en te stompen. Enige malen is deze cel aangedweild Zoveel bloed lag er. Dit heeft vier dagen in op- en neergaande heftigheid geduurd en schrijver was de waanzin nabij. In een vlaag heeft hij een intussen aan hem verstrekte handdoek aan stukken gescheurd en getracht zich te verhangen. Steeds weer was de strop gebroken en werd hij op de grond wakker. Het lukte hem niet en toen werd hij zo angstig dat zijn beulen weer zouden komen, dat hij een gilletemesje nam uit de rand van zijn hoed in het lint verborgen en zich daarmede de linker polsader doorsneed. Hij liet zich leegbloeden in de waterkruik. Plotseling hoorde hij iets aan zijn deur en hij greep een doek wond dit om zijn pols en trachtte op te staan. De celdeur ging en Hoeve trad binnen met een P.R.A. rechercheur. Schrijver meent dat het Bosman was. Er werd over een zaak inlichtingen gevraagd. Er werd naar vermogen geantwoord, want schrijver stond te waggelen op zijn benen. Hoeve meende dat er onwil in het spel was en zou dat er eens even uittrappen. Terwijl hij dit zeide, pakte hij schrijver bij de verbonden linker pols en begon te schoppen., zo dat schrijver als een tol om Hoeve heenliep. Plotseling hield Hoeve op want hij zag een straal van schrijvers bloed op de grond lopen en ook zijn hemd zag geheel rood van het bloed. Hij had de polsader nog verder opengetrokken zodat deze heviger ging bloeden. Het stuk doek werd weggerukt en toen zag Hoeve wat hij had gedaan. Onmiddellijk vloog hij weg en haalde verband waarmede hij schrijver voorlopig verbond. De waterkruik was ook omgevallen en een hoeveelheid bloed van ± 1½ Liter lag op de grond. Hoeve was werkelijk geschrokken en wist hij niet wat hij moest zeggen. Op de vraag van schrijver om een dokter haalde hij de brigadier verbandmeester, die verder voor de verbinding zorg droeg. Het geheel werd met watten opgevuld en daarna verbonden. Alles werd uit de cel gehaald en toen Hoeve van de schrik was bekomen haalde hij een paar ijzeren machetten, deed deze om de polsen van schrijver. Deze machetten waren met een dikke ketting van ± 1 Meter aan elkander verbonden, zij werden dichtgeknepen en met een hangslot gesloten. Deze zware ijzeren machet ging ook om de gewonde pols en paste niet, doch Hoeve kneep de machet dicht tot zij paste. Als schrijver liep met de handen ter hoogte van de borst, dan sleepte het ondereind der ketting op de grond. Diezelfde dag kwam de directeur Huisman schrijver bezoeken. Bij hem heeft hij zich ernstig beklaagd, doch de directeur zeide “Ik kan niet anders handelen voor mijn personeel”. Later hoorde schrijver dat hij werd gechanteerd en boter op zijn hoofd had. Een dokter kreeg schrijver niet te zien. Na deze wanhoopsdaad bleef de lichamelijke mishandeling achterwege en volstond men met schelden en beledigende opmerkingen. Veldhuis zeide meermalen “Je was ons haast ontkomen en dat zou jammer zijn geweest. Je zult worden doodgeschoten”. Op een morgen vroeg schrijver evenals elke dag om een dokter. De bewaarder heet Berg. Nadat hij had gezegd, dat hij het zou opschrijven doch dat hij twijfelde of het zou helpen, vroeg hij “Je bent toch Katholiek?” en toen hij een bevestigend antwoord kreeg zeide hij “Het is hedenmiddag biechthoren en ik zal je opschrijven voor Kapelaan Bodde”. Dezen heeft schrijver alles verteld en na dit onderhoud kwam de directeur hem zeggen dat hij de volgende dag naar de gemeenschap zou gaan hetgeen ook is geschied. Hij kwam in een cel bij twee anderen. Een er van Gert Bakker was celspion voor Hoeve en Bonthuis. Hij zette schrijver aan het schrijven van brieven en tot poging om te vluchten. Voor beide had hij een weg. Schrijver is er niet op ingegaan want hij kende het kunstje van poging tot vlucht en kogel in de rug. In plaats van 14 dagen naar Almelo om inlichtingen te geven, werd het tien maanden. De herinnering moest vervagen en de wonden wat helen. Het hoofd van schrijver was zo vol builen en wonden, dat Hoeve die hem wilde doen kaalknippen, dit eerst op 24 December 1945 kon laten doen. Toen was de huid zodanig normaal dat de knipmachine er door kon. Op de 1e Kerstdag ging schrijver met een gemillimeterd hoofd naar de kerk. Schrijver haalt dit alles alleen aan, om te tonen dat de bewaarders deden wat zij wilden, want het kaalknippen was toen allang verboden. Gedurende hun wandaden werd de directeur door hen weggestuurd “Ga maar wat wandelen in het bos en neem je zoontje maar mee”. Schrijver bleef tot begin September 1946 in het huis van bewaring te Almelo. Hij werd van de zwaarste misdrijven beschuldigd. Er was een strijd ontstaan tussen de P.R.A. te Almelo en te Den Haag over de vraag wie hem zou voordragen aan het Gerecht en beide instituten deden hun uiterste best om schrijver “zo zwaar mogelijk te maken”. Almelo had het grootst belang er bij hem te houden want zij moesten hem niet alleen voor het bekend worden van de mishandelingen, doch schrijver had hen medegemaakt tijdens de Duits bezetting en hij wist hoe zij in dienst van de vijand hun werk hadden verricht. Hij kreeg gedurende boven omschreven tijd geen goed woord. Overal werden de gemeenst zaken over hem rondgestrooid, met het gevolg dat hij werkelijk als een zware misdadiger werd aangezien. De mensen die door hem waren geholpen en hun leven aan hem hadden te danken, durfden of wilden niet te zijnen gunste getuigen. Eerlijkheidshalve moet schrijver vermelden, dat Veldhuis de enige was, die aan schrijver zijn spijt heeft betuigd en heeft verklaard, dat hij het nooit meer zou doen. Toen schrijver uit Almelo vertrok en om zijn fouillering vroeg, bleek er niets aanwezig te zijn. Alles was verdwenen. Schrijver verliet dit huis van bewaring met als enig bezit “een veiligheidsspeld”, die hij gebruikte om zijn gekregen en gescheurden onderbroek op de vereiste hoogte te houden. Van Almelo werd hij naar de P.R.A. in Den Haag gebracht. Hier is hij niet mishandeld. Schrijver heeft daar de ambtenaar in alles geholpen, waarvoor hij zes weken bij de P.R.A verbleef. Hij schreef daar op verzoek van de chef van de P.R.A. zijn informatorische mededelingen, wat inhoud dat hij alles heeft geschreven wat hij wist waarbij hij noch anderen noch zichzelf onnodig heeft verzwaard. Het was alleen een richtlijn voor de onderzoekende ambtenaar, groot 20 getikte vellen papier. Van deze richtlijn is door enkele ambtenaren mis bruik gemaakt, door er stukken uit over te nemen om deze als een getuigenverklaring tegen anderen te doen doorgaan. Dit leidde tot verkeerde conclusies. Schrijver werd bekend op grond van zijn werk van voor de oorlog en toen hij in vele zaken steeds als getuige werd opgeroepen, ging een praatje dat hij “een loenenaar” was. Hiertoe werkte mede, dat schrijver 14 maanden geheel geisoleerd zat, zodat roddelpraatjes gretig konden voortgaan, zonder dat hij zich kon verdedigen. Dit is en was nog zeer pijnlijk en hij leed schade omdat hij bij alles werd overgeslagen. Door de eigenaardige verhouding in de cellenbarakken, waar gevangenen de baas zijn over ander gevangenen, kon er bevoor- maar ook benadeeld worden. Ofschoon schrijver heel goed zijn best heeft gedaan in alle opzichten, kon hij nooit opklimmen tot voorman en werd hij overal buiten gehouden, waar hij niet dringend nodig was. Deze toestand is niet alleen pijnlijk maar er werd door hem ook financiële schade geleden. Hij stuurde minder geld naar zijn vrouw dan anderen en zijn vrouw is ziek en kon het zo best gebruiken. Ondanks alles werd hij op 27 December 1948 door het bijzonder Gerechtshof te ’s-Gravenhage veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf. Een straf geheel zonder uitzicht en zonder einde. Toch zou schrijver zich zonder meer bij deze uitspraak hebben neergelegd, indien hij alleen op de wereld stond. Doch hij heeft een vrouw, die zenuwziek is en tot geen enkele arbeid in staat is. Hij voelt zich verplicht, binnen de wettelijke grenzen, alles te doen om weer thuis te komen, voor zijn vrouw een steun te zijn in alle opzichten. Hij wil tonen door een correct leven dat hij niet diegene is, die men verondersteld bij het lezen van zijn dossier, dat absoluut subjectief is. De verklaringen van de communisten heeft hij omschreven. Van weerszijden zijn de belangen even groot. De communisten gebruiken hun aanklachten om van hun eigen verraad af te komen. Schrijver heeft niet alleen het recht van verdediging, maar ook het recht om te ontkennen wat hij niet heeft gedaan. De beschuldigingen staan niet één tegen één maar één tegen drie. Elke beschuldiging staat op zichzelf en wordt door één man aangevoerd, doch door drie man onder ede ontkend. Schrijver in de zaak Duivenbode, Lange in de zaak tegen de zelfde verdachte, en Duivenbode in de zaak Lange en van schrijver. In elke zaak werd door de zelfde man één beschuldiging aangevoerd, die telkens werden ontkend door drie man. Verder heeft schrijver aangetoond hoe hij in het geheel en in enkele zaken afzonderlijk werd betrokken. In principe is bij hem geen opzet aanwezig geweest. De richting van zijn wil was steeds gericht op af leiding van mensen, die voor de Nederlandse Regering via schrijver belangrijk werk hadden verricht. Hij wil zich beroepen op overmacht, op ambtelijke bevelen, doch in geen geval wil hij zich schoon wassen in de drek van een ander. Hij heeft in dit verweerschrift slechts die namen genoemd die dringend noodzakelijk waren. Ook de mededelingen over de slechte behandeling moet niet worden gezien als een klacht. Schrijver zou zich schamen te klagen omdat alles in het niet zinkt bij de overweging wat anderen bijzonder de vrouwen de meisjes en de kinderen hebben geleden. Dit alles is genoegzaam bekend. Neen schrijver wil alleen trachten, door zijn betoog, een begrip vormen hoe zwaar hij reeds is gestraft om een mogelijkheid te scheppen voor een “straf in jaren”, zodat er hoop komt dat hij nog eens thuis zijn zieke vrouw mag helpen. Betreffende zijn mishandelingen heeft hij genoemd de Jager als aanwezig getuige. Doch honderden mensen hebben gezien, dat zelfs nog langen tijd na de mishandelingen zijn hoofd en gezicht de sporen droegen van ernstige beschadiging. Hij noemt namen van Arie van den Gever, Gerard Slettenaar, Neubacher, Hollbeck, Geert Bakker, de bewaarder Berg en vele andere bewaarders, de directeur Huisman enz: zodat zijn verklaring wel aannemelijk is geworden. Behalve de mishandelingen heeft hij een zware straf gehad, omdat hij steeds weer celstraf kreeg. Ongeveer 32 maanden zat hij in de cel waarvan 14 maanden geisoleerd. Hij was in totaal 31 jaar bij de politie, kreeg nimmer straf, had een goede staat van dienst en had belangrijk werk gedaan, hij zou nu al ruim 3 jaren gepensioneerd zijn, hij stond tot 1941 bekend als een fatsoenlijk mens (daarna brak de hel over hem los) in het geheel zit hij, behoudens een kleine onderbreking, ruim 6 jaren in gevangenisschap, zijn vrouw verloor haar gezondheid en is waarschijnlijk onherstelbaar, zij leeft van een kleine ondersteuning, heeft 9 maanden gevangen gezeten, alleen omdat zij de vrouw is van schrijver, ingewijden weten wat vrouwen hebben ondervonden, schrijver zelf is geschokt in zijn zieleleven, elk sexuëel gevoel is er uit geschopt, hij is teruggevallen van ambtenaar met goede naam tot pauper, hij bezit niets meer alles wat hij in 29 jaar huwelijks leven had opgebouwd verdween na zijn gevangeneming en niemand kan een deel van zijn huis raad, de kleren van zijn vrouw en van hem aanwijzen, hij was getaxeerd op f 10,000.- doch verzekerd voor f 8000- en er is geen cent van over. Voorts is het pensioen van schrijver eveneens verbeurd verklaard. Pensioen is uitgesteld salaris door hem zelf betaald. Hij kan zich niet uitdrukken wat hij heeft geleden aan geestelijk leed, aan verwensingen, beledigingen en vervloekingen. Hij denkt aan de miskenning en het wan trouwen, dat hij zo diep voelde, omdat hij van zijn moeder wat zieleadel en persoonlijkheid had medegekregen bij zijn geboorte. Wel wil hij nog vermelden dat hij vele mensen heeft geholpen. Alleen het laatste tijdperk, dat hij in Almelo doorbracht heeft hij zeker 25 personen, dikwijls met gevaar voor eigen leven van een wisse dood gered. Maar ook voor die tijd heeft hij 10 tallen van personen geholpen. Hij wijst er dringend op, dat over hem zoveel klachten zijn in de tijd van 1941/42 en van 1942 tot 1945 niet één. Plotseling houden de klachten over mishandelingen op zodra hij niet met communisten heeft te doen. Dit is zeer op vallend en geeft te denken. Hij merkt op dat hij nooit nationaal socialist is geweest. Reeds voor de oorlog was hij onder een schuilnaam geabonneerd op verschillende nationaal socialistisch georiënteerde bladen. Ook bezocht hij vergaderingen met de zelfde politieke inslag, doch dit alles behoorde tot zijn werk als ambtenaar van de inlichtingendienst. Alles geschiedde met voorkennis van zijn chef, die daartoe opdracht gaf. Er was geen andere reden dan politionele taktiek. Elke bijzonderheid werd door schrijver nauwkeurig gerapporteerd. Dit in hem gestelde vertrouwen heeft hij nooit beschaamd en toen de oorlog uitbrak heeft hij zijn plicht gedaan met verwaarlozing van zichzelf. Tot de laatste seconde bleef hij trouw. Eerst toen Nederland geheel door Duitsland was bezet, H.M. de Koningin en de Regering naar Engeland was uitgeweken achtte hij zich ontslagen van zijn werk, omdat de secretaris generaal van het Departement van Justitie reeds voor de oorlog aan alle politie-korpsen in Nederland per circulaire gepubliceerd in het Algemeen Politieblad, had bekend gemaakt, dat indien Nederland door een vijandige mogendheid zou worden bezet, de Politie automatisch van haar eed van trouw aan H.M. de Koningin zou zijn ontslagen.
Groot Edelachtbare Heer bij het schrijven van dit verweerschrift zijn bij de schrijver vele pijnlijke herinneringen naar boven gekomen en heeft zij hart sneller geklopt en soms zijn hersenen de dienst geweigerd. Toch geeft hij de heilige verzekering dat het niet is de gedachten aan eigen leed en dat der zijnen. Hij heeft wel degelijk gerealiseerd wat anderen, slachtoffers van de Duitse bezetting hebben doorgemaakt. Juist zij die zelf bitter zijn beproefd begrijpen zo juist het leed van anderen. Bij dit doorvorsen voelt hij wat dappere kerels en ook vrouwen hebben doorleefd. Zijn wroeging over gemaakte fouten wordt groter. Reeds voor het eindigen van deze rampzalige oorlog heeft hij een innerlijke grote strijd gestreden. Nu wordt het steeds erger en de tijd van rustige overweging heeft hem gebracht tot de heilige overtuiging dat hij zijn doel ver heeft voorbij geschoten. Hij betreurt diep de bereidheid, welke hij heeft gehad om het door de Duitsers opgedragen werk te vervullen. Hij twijfelt echter sterk of deze spijt zuiver is. Het kan ook nog voorkomen uit de spijt over alles wat hij heeft verloren. Zo graag zou hij de kracht bezitten om uit zuivere liefde voor de gevallen slachtoffers zijn daden te betreuren, hij voelt dat de grote stimulans van al zijn daden is, het verdriet van zijn vrouw dat hij zich verwijt. Om dit goed te maken zucht geheel zijn wezen naar de vrijheid. Maar in zijn innerlijk is een basis aanwezig om weer een goed lid te worden van de maatschappij tot behoud van welke structuur hij zoveel arbeid heeft verricht. Hij wil voor zijn daden boeten, doch hij smeekt om in het eindoordeel een kans te laten om weer opnieuw te leven, zo dat misschien de hoop op vrijheid en hervereniging met zijn vrouw, haar de kracht geeft om gezond te worden. Met nadruk wijst schrijver er op, dat hij geen haat of wraakgevoelens koestert voor hen die hem dit alles hebben aangedaan. Hij weet wel degelijk dat alles zijn oorsprong vindt in eigen morele fouten. Hoe dikwijls heeft schrijver vroeger geen grote mond opgezet, maar het was uitsluitend om die kleine stem van het geweten tot zwijgen te brengen. Hij wist dat hij geheel er naast was en hij bezat noch moed noch kracht anders te handelen. Hij was totaal onmachtig anders te handelen, werd steeds weer van de wijs gebracht door de omstandigheden. Laat 1950, het jaar van boet en vergiffenis, ook een jaar zijn van liefde en van terugkeer naar de echtelijke woningen om gezamelijk te werken tot het heil van Koningin en Vaderland.
’s-Gravenhage, 10 Januari 1950.
Gedaan door Veefkind.
P.S. Dit schrijven is geheel uit het hoofd en zonder medewerking van anderen tot stand gekomen. Schrijver heeft zich onthouden van elke combine of samenwerking. Zijn rapporten moeten op dit gebied ook gunstig luiden. Schrijver wil geenszins beweren, dat hij alles heeft geschreven maar als hij wat heeft vergeten, dan zijn het zaken geweest welke voor hem voordelig waren. Overigens is hij geheel trouw aan de waarheid gebleven en heeft hij zich van overdrijving onthouden.
Veefkind.