Enige verhalen uit mijn jeugd (vanaf paragraaf 2.), aangevuld met informatie die ik later achterhaald heb.
Krantenbericht over massa-onthoofding in Berlijn
Op 24 februari 1933 werden er bij twee verschillende incidenten twee S.A.-lieden in Keulen door een pistoolschot getroffen met dodelijke afloop. De autoriteiten arresteerden vijf communisten, die schuldig zouden zijn. Dit bericht verscheen in diverse Nederlandse kranten. Het communistische weekblad De Tribune kwam met een andere versie. In diverse steden zouden S.A.-benden communisten hebben aangevallen, waarbij enkele doden onder de communisten vielen. En in Keulen zouden de communisten zich hebben verdedigd. De incidenten leidden tot allerlei maatregelen tegen communistische gemeenteraadsleden door het hele land en enkele bladen werden al dan niet tijdelijk verboden, waarbij een katholiek blad.
Op 24 mei 1933 verschijnt in De Tribune een bericht over allerlei moorden en ‘zelfmoorden’ van linkse activisten die door Nazi’s zouden zijn gepleegd. Ik heb helaas geen verslag kunnen vinden over het proces waarin zes communisten ter dood werden veroordeeld.
Een verslag van een onthoofding van ze communisten op 30 november1933 [bron: De Tribune, 11-12-1933, Hoe de moord te Keulen werd voltrokken]:
Hoe de moord te Keulen werd voltrokken
De illegale Roode Hulp van Duitschland heeft thans van een beambte, die ooggetuige was van de terechtstelling van de zes jonge communistische arbeiders te Keulen op den 30sten November, het volgende schokkende bericht ontvangen over deze zesvoudige moord:
Keulen, 30 November1933
In de late middaguren van den 29sten November werd het in de Klingelputz-gevangenis bekend dat de beslissing over de voltrekking over de voltrekking van de doodvonnissen, die in Juli door de gezworenen-rechtbank te Keulen waren geveld, uit Berlijn was binnengekomen en dat de volgende ochtend de terechtstelling van de zes veroordeelde arbeiders zou worden voltrokken. In de gevangenis maakte zich, daar het bericht spoedig doorsiepelde, een groote onrust merkbaar. Iedereen verkeerde als in koorts. De gevangenen stonden aan den kant van de veroordeelden, de sympathieën van de beambten waren verdeeld.
In de late avonduren werd aan de veroordeelden door den procureur-generaal in tegenwoordigheid van den directeur van de gevangenis medegedeeld, dat het voltrekken van de doodvonnissen op den volgenden ochtend was bepaald. De veroordeelden, in het bijzonder Hammacher en Moritz protesteerden ten scherpste tegen het uitvoeringsbevel en verklaarden nogmaals dat zijn onschuldig waren. Zij verklaarden, dat zij het slachtoffer waren van den meineed der nazi-getuigen, zij waren bij de botsingen van den24en Februari 1933 degenen geweest, die overvallen en aangevallen waren geworden. Alle feiten waren bij het vooronderzoek en bij het proces op hun kop gesteld. Van hun protesten werd echter geen notitie genomen. Men drong er zelfs bij hen op aan, dat zij zouden verzoeken om de bijstand van een geestelijke, hetgeen echter door alle zes als overtuigde communisten werd geweigerd.
Op de binnenplaats, op de plek, waar vroeger het schavot met de guillotine werd opgericht, was ditmaal slechts een schavot meteen bank en een blok. De terechtstelling zou met de korte handbijl worden voltrokken. In de Rijnlanden, waarde Code Napoleon gegolden heeft, werd ook onder Pruisische heerschappij tot aan de zoogenaamde “nationale revolutie” de doodstraf met de guillotine ten uitvoer gelegd. De nazi’s schaften echter de guillotine wegens haar vreemde oorsprong en wegens haargebruik in de groote Fransche revolutie als “onduitsch” af en hebben de terechtstelling met de handbijl of de strop in het geheele Rijk aanbevolen.
Op dezelfde plaats, waar thans de zes politieke gevangenen met de handbijl worden terechtgesteld, was in 1931 de bekende massa-moordenaar Kürten met de guillotine onthoofd. Ik had ook op dezelfde binnenplaats, kort na den oorlog in den tijd van de Engelsche een dubbele terechtstelling – vaneen man en een vrouw – met de guillotine moeten bijwonen. Maar zelfs deze verschrikkelijke gebeurtenis zinkt volkomen in het niet bij het ontzettende schouwspel, waarvan wij hedenmorgen getuige waren.
Onder het luiden van het “zondaarsklokje” werden de veroordeelden geboeid aan een voor een door de gevangenisbeambten naar beneden gebracht, onder bizonder scherpe bewaking van Chupo en S.A.-manschappen. Op de binnenplaats waren verzameld: de voorzitter en de leden van de gezworenen rechtbank, gezworenen en de voorgeschreven 12 gemeenteleden. De scherprechter en zijn helpers stonden achter het schavot, bovendien waren enkele hoogere beambten, ook van de Geheime Staatspolitie, doktoren, geestelijken van beide confessies, voorts een bizondere delegatie van de S.A., aan welke genoegdoening voor het dooden der S.A.-lieden Spangenberg en Winterberg zou worden gegeven. Schupo en S.A.-lieden vormden daarop een haag van het gebouw naar het schavot en de tafel van de officieele personen. Achter een met een zwart doek bedekte tafel stond de procureur-generaal en een ambtenaar met de oorkonde.
De gevangenen, wier hoofdhaar was afgeschoren en wier hals door de kleeding werd vrijgelaten, werden geboeid voor de tafel van den procureur-generaal gebracht. Deze las hen met een luider stem nog eens het vonnis voor en daarna het bevel: “Zijne Excellentie, de minister president van Pruisen, die besloten heeft, van het gegeven recht tot begenadiging geen gebruik te maken.”
De veroordeelden, die zichtbaar door de gevangenschap, de boeien en de druk van het vonnis zeer hadden geleden, antwoordden den procureur-generaal op zijn voorlezing met een “Leve de Wereld-revolutie!” Onmiddellijk echter grepen de beulsknechten de eerste der veroordeelden en trokken hem naar het schavot.
Nauwelijks was hij vastgebonden, of met een geweldige slag werd hem het hoofd van den romp gescheiden. Na de daad werd op het rondgespoten bloed wat zand gestrooid. Ook de tweede en de derde werden op deze wijze met één slag onthoofd. Bij den vierden echter sloeg de scherprechter, die evenals zijn helpers blijkbaar groote hoeveelheden jenever had ingenomen, om het moordwerk te kunnen uithouden, mis. De bijl bleef in den schedel van den veroordeelde steken. Hij deed een tweede slag, ook deze had nog niet het gewenschte resultaat en pas de derde slag scheidde het hoof van de romp van het ongelukkige slachtoffer. Dit voorval veroorzaakte bij de aanwezigen een groote opwinding en bij allen, die nog een restje menschelijk gevoel hadden bewaard, ontzetting en verontwaardiging.
Tengevolge van deze opwinding sloeg de beul ook bij de vijfde terechtstelling eerst mis en pas de tweede slag voltooide de onthoofding. De zesde terechtstelling van de glazenwasscher Jozef Engel, werd door de scherprechter met een enkel verschrikkelijke slag ten uitvoer gelegd.
De massa-terechtstelling van deze zes arbeiders was de verschrikkelijkste gebeurtenis, die ik ooit in mijn langdurige diensttijd heb beleefd. Ik geloof, dat ondanks de 40 miljoen stemmen, die het nieuwe systeem heeft gekregen, velen nog steeds niet weten, wat er eigenlijk gebeurt. Wanneer miljoenen arbeiders met oogen hadden gezien op welk een gruwelijke wijze zes van hun broeders in Keulen op den laatsten dag van November van het jaar1933 werden geslacht, dan zouden zij zich zonder aarzelen van zulk een systeem afkeeren.
Tot zoover dit bericht De barbaarschheid, die hierin wordt geschilderd, gaat alle grenzen te buiten. Deze beestachtigheid moet zelfs de verontwaardiging van de meest onverschillige arbeider opwekken en met haat tegen het verdierlijkte moordenaarssysteem, het Duitsche fascisme vervullen.
Zo vrij als een vogel in de lucht
Er zijn twee verhalen over waarschijnlijk hetzelfde incident. Ze komen voor in het boek ´Verboden te sterven´ van mijn vader Wim Harthoorn en ´Mijn belevenissen in de Duitse concentratiekampen´ van de Geus Johannes Teunissen. Het speelt zich af in de steengroeve van Groß-Rosen. Ze zijn van een verschillende gezichtshoek beschreven. Mijn vader verrichtte zijn slavenarbeid op de bodem van de kloof van de steengroeve. De Geus Johannes Teunissen is op het plateau 80 meter hoger aan het werk. De Duitse Kapo’s noemen het kamp ‘neunzig Tage’, omdat een gevangene ongeveer negentig dagen in leven blijft. Het kamp lag Groß-Rosen ruim twee kilometer van het dorp met dezelfde naam, dat na het verjagen van de Duitse bevolking is omgedoopt in Rogoźnicy, dat weer op ruim zes kilometer ligt van de stad Striegau, dat op zijn beurt nu Strzegom heet.
Wim staat grote stenen in een lorrie te gooien. Het is zwaar werk, vooral voor iemand die tot op het bot uitgemergeld is door veel te weinig voedsel bij deze zware arbeid. Het is warm en staat te puffen. Hij heeft dorst, maar er is geen drinken beschikbaar. Hij kijkt voortdurend om zich heen of er geen Kapo in de buurt komt, die hem bij de minste geringste aanleiding met een knuppel verrot kan slaan.
Boven de tachtig meter diepe kloof waarin hij werkt loopt een dikke kabel. Langs de kabel beweegt de spin. De spin is een lorrie die aan een hijsmechanisme hangt. De lorrie komt van het plateau. Midden boven de kloof blijft hij hangen en komt dan vervolgens aan een lange staaldraad naar beneden als een spin die van een tak af komt. Beneden wordt de lege lorrie verwisselt voor een volle, die op het plateau moet worden afgeleverd. De stenen in de lorrie zijn grauwgrijs. Er zitten allerlei vlekken op: grijsgroene van de etter uit de wonden van de slaven, bruine diarree van de velen die buikloop hebben en rode bloedspatten die afkomstig zijn van een ranselpartij. Ook zijn lorrie moet gauw weer naar boven.
Plotseling hoort hij een ijle grauwe schreeuw van boven. Hij kijkt op en ziet een klein vlekje naar beneden komen. Het is een gevangene. Hij komt met een doffe klap neer en het bloed spat in het rond. ´Wat een geluksvogel´ denkt Wim, ´die heeft een vlucht uit de hel gemaakt.´
Boven op het plateau is Johannes aan het werk. Een klein eindje van hem vandaan zit een Poolse gevangene op de grond een steen te bewerken. Het moet een fatsoenlijke steen voor de gebouwen van Hitlers nieuwe hoofdstad Germania worden. Hij zit vlak bij de loodrechte afgrond.
De Pool is uitgemergeld en moe. Hij houdt even op met werken en kijkt tachtig meter diep in de kloof, waarin slaven als mieren bezig zijn. Al wekenlang krijgt hij te weinig slaap, want die is nauwelijks beschikbaar bij de twaalfurige werkdag, die bovendien vooraf gaat aan en gevolgd wordt met een lang appèl, waarbij de gevangenen geteld moeten worden. Dat tellen gaat de ongeschoolde Kapo’s, zware criminelen als roofmoordenaars en bankovervallers, moeilijk af. Het is warm en de ogen van de Pool vallen bijna dicht.
Dan ziet Johannes een Kapo dichterbij komen. De Kapo heeft een bol gezicht, van het voedsel dat hij van de medegevangenen gestolen heeft. Er verschijnt een vette lach op het gezicht van de Kapo als hij de niets doende Pool opmerkt. Stilletjes loopt hij van achteren toe.
Vlak bij de Pool gekomen tilt de Kapo zijn been op en geeft onverhoeds een flinke trap. De Pool kukelt om en stort in de afgrond. Hij slaakt een ijselijke schreeuw. Het klinkt als het krassen van een kraai. Of is het juichkreet. Zijn neunzig Tage zijn eindelijk voorbij. Daar vliegt hij als een vogel vrij in de lucht. Eindelijk vrij, een vlucht uit de hel. Eindelijk verlost uit dit ellendige bestaan.
Een doffe plof van het botsen op de rotsen van grauw graniet, dat nog gevormd moet worden tot keien voor een ongelukkige straatweg. Zijn schedel spat op open. Hij laat zijn gedachten de vrije loop: de klodders hersenen vliegen door de lucht en drillen even na op het grauwe graniet. Hij hoeft geen dril meer mee te maken op de appèlplaats.
Intocht der gladiatoren
Het is begin augustus 1942, een zaterdag, de laatste werkdag van de twee-en-zeventig urige werkweek. Hij zit hier al bijna vier maanden. ‘Hundertzehn Tage’, dat is meer dan de gebruikelijke ‘neunzig Tage’. Wim heeft weer een zware dag in de steengroeve van Groß-Rosen achter de rug. Hij is totaal uitgemergeld.
Hij marcheert met de groep slaven mee terug naar het kamp. Twee man slepen de dode mee die die dag in de steengroeve is gevallen. De dode zal naar het crematorium worden gebracht. Daar zullen een paar gevangenen de dode verbranden. Als de dode een verse slaaf is, die nog wat vet op het lijf heeft, snijden ze soms wat van dat vet van het lichaam en peuzelen het lekker op. Zo blijven ze op krachten, want voor een uitgemergelde is het schuiven van lijken in de oven zwaar werk. Dan schuiven ze het lijk in de oven. Daarbij hebben ze een handig hulpmiddel: een soort tang in de vorm van een bovenmaats wafelijzer. Alleen zijn de roosters waarmee ze iets kunnen beetpakken niet plat, maar gekromd. Daarmee kunnen ze een hoofd makkelijker beetpakken en het lichaam beter in de oven trekken en positioneren.
Na de binnenkomst in het kamp staat Wim op de appèlplaats voor het avondappèl. Het duurt weer eeuwen voordat de slimmeriken die tot Kapo zijn benoemd klaar zijn met tellen. Tellen is ook zo moeilijk voor hen. Gelukkig laat men vandaag geen slaaf aan de galg spartelen, want dan moet je nog langer staan wachten. Na het tellen kan hij eindelijk naar de barak gaan, waar een kommetje koolsoep wacht, met als hij geluk heeft een enkel vezeltje kool. Hij denkt: ‘het zal niet lang meer duren.’ Daar bedoelt hij zijn verblijf mee en niet het tellen.
Eindelijk het tellen is afgelopen, maar tot zijn ellende ziet hij dat een Kapo nog wat te vertellen heeft. Hij hoort het woord ‘transport’. Hij had nog nooit meegemaakt dat er een transport uit Groß-Rosen (in werkelijkheid was er al eerder een transport uit Groß-Rosen vertrokken, maar dat was hem kennelijk ontgaan). ‘Ik moet zorgen dat ik meega’, denkt hij, ‘want anders is het met me gedaan.’ Een groepje mannen loopt langs de rijen gevangenen en selecteren hier en daar iemand, die zich verderop moet melden. Wim let goed op wie ze er uit pikken. De sterksten, dat zijn de pas gearriveerde gevangenen, worden overgeslagen. Maar ook de allerzwaksten worden overgeslagen. ‘Ze pikken de zwakken eruit, maar niet de allerzwaksten, want die blijven toch nog maar een paar dagen leven.’
Het groepje komt in de buurt van Wim. Hij schat in dat hij al tot de allerzwaksten behoort. Daarom gaat hij extra rechtop staan en trek een zo sterk mogelijk gezicht. Maar het groepje laat zich niet bedotten. Ze slaan hem over. ‘Dit is mijn doodvonnis’, denkt hij.
’s-Nacht ligt hij te woelen. En hij neemt een besluit. Het heeft geen zin meer om te proberen te overleven. Hij heeft zijn impliciete doodvonnis immers al gehoord. Iedereen ziet dat hij ten dode is opgeschreven. Maandag zal hij zich ziek melden. Dat kan, maar dan vervalt je arbeidstoeslag van een klein schepje extra eten. Dan kun je de rest van de dag lekker in het zonnetje doezelen. Of, en dat gebeurt vrij vaak, wordt het niet geaccepteerd. Dan roepen de Kapo’s: ‘Ach so, wieder ein Simulant.’ En dan pakken ze hun knuppels en ranselen je op de appèlplaats voor de ogen van de honderden gevangenen af, totdat je bewusteloos of dood blijft liggen. Soms doen ook nog bijtende honden met dit vrolijke schouwspel mee. ‘Dan ben je in ieder geval snel van de ellende af’, denkt Wim. Zijn besluit staat vast. Na de oorlog, toen hij zwaar invalide was, zou hij door de Nederlandse autoriteiten ook de term ‘simulant’ toegevoegd krijgen. Het zou hem bijna het leven kosten.
De volgende dag, zondag, is er ’s-morgens weer een appèl. Er blijken van de geselecteerden er een paar gestorven te zijn. Ze hebben nog wat extra gevangenen voor het transport nodig. Maar weer wordt Wim overgeslagen. Mistroostig gaat Wim weer naar de barak. En ’s-avonds weer hetzelfde liedje. ’s-Nachts ligt Wim weer te woelen. En dan maakt hij een plannetje. Het is pure wanhoop, maar hij heeft nog steeds een instinct om te willen overleven.
Op maandagochtend is er weer het gebruikelijke appèl. En weer zijn er een paar voor het transport geselecteerden gestorven. Er moeten er nog een paar bij. Daar komt de selectiecommissie weer aan. En weer wordt Wim overgeslagen. In een laatste wanhoopspoging zet Wim zijn plannetje in werking. Hij stapt achter de rug van de commissie uit de rij alsof hij geselecteerd is. Hij loopt met zijn laatste krachten in een waas naar de Kapo toe, die de nummers van de geselecteerden opschrijft. Hij kijkt niet meer om naar de rijen gevangenen die ten dode zijn opgeschreven. Hij hoort roepen: ‘der Letzte.’ Hij heeft zich op het nippertje bij de geselecteerden kunnen voegen. Daardoor zal wel een ander geen kans op overleven krijgen.
Ze hoeven niet meer met hun Arbeitskommando naar de steengroeve uit te rukken. Ze moeten op een afgeperkt stukje grond op banken plaats nemen. De Kapo’s komen bij de groep en staan te lachen. Ze vertellen dat het een Himmelfahrtkommando is. Niemand zou in leven blijven. Het kan de gevangenen niets schelen. Liever een snelle dood elders dan nog langer in Groß-Rosen lijdzaam afwachten. Wim zit in de buurt van Hugo Wapperom. Het is iemand uit zijn Haagse verzetsgroep. Plotseling glijdt Hugo van de bank. Hij is dood.
De volgende dag worden er nog een paar aanvullingen gedaan. Het transport moet 300 personen tellen. Ze krijgen een reisrantsoen van een heel brood. Ze mogen het niet meteen mogen opeten, maar tot etenstijd moeten wachten. Niemand gehoorzaamt, want een brood in de handen van totaal uitgehongerden zijn onweerstaanbaar. Iedereen eet zoveel als hij kan.
Ze gaan met open vrachtwagens naar het station acht kilometer verderop. Deze luxe is geen menslievendheid, maar noodzaak omdat velen de afstand niet meer kunnen afleggen; bovendien wordt de Duitse bevolking minder met het mensonterende schouwspel geconfronteerd. Toch zien de Duitse bewoners van het gebied de uitgemergelde skeletten in de vrachtwagens voorbij komen. Desondanks zouden ze na de oorlog verklaren dat ze nooit iets van wandaden hebben gemerkt: ‘Ich habe es nicht gewußt.’ Ook op het station lopen Duitse burgers rond als de vrachtwagens aankomen en de gevangenen naar het perron moeten lopen, waar ze omsingeld worden door militairen. Moeders trekken hun kinderen, meisjes in vrolijke zomerjurkjes, weg van het angstaanjagende schouwspel rechtstreeks afkomstig uit de hel.
Ze worden in personenwagons gepropt, een deel moet op de grond of in de bagagerekken liggen. Ze worden naar Dachau gebracht. Wim komt tussen een groep Polen terecht. Een van de Polen sterft al gauw, ze moeten de hele reis tegen het lijk aan gepropt blijven zitten of liggen. Wim verliest langzaam het bewustzijn, maar merkt nog wel dat een van de Polen zijn restant brood steelt. Als Wim weer bij kennis komt, komen ze bijna in Weimar aan. Hij is ruim twee dagen buiten bewustzijn geweest.
In Weimar blijken er 29 personen gestorven te zijn. Een aantal gevangenen is er zo slecht aan toe dat ze uit de trein gedragen moeten worden en gaan per ambulance naar Dachau. De rest moet het op eigen gelegenheid doen en gaat met open vrachtwagens naar het hemelse Dachau. In Dachau worden ze op de appèlplaats uitgeladen. Ze moeten naar de Badezimmer strompelen+ ze leunen daarbij tegen elkaar aan om niet om te vallen. Wim voelt bij iedere stap zijn inwendige organen in de buik- en borstholte op en neer dansen, er is geen vet of bindweefsel meer om ze stevig op hun plaats te houden en de spieren zijn tot een minimale omvang geslonken. SS´ers, bewakers en Kapo´s staan met open mond verbaasd toe te kijken. Ondanks dat er onlangs nog zogenoemde dodentransporten uit Neuengamme waren aangekomen, hadden ze zich zo een verbazingwekkend schouwspel niet kunnen voorstellen: dit slaat alles. Het is een intocht van de gladiatoren: ‘Zij die zullen sterven, groeten u.’ En inderdaad zal van deze groep de komen weken, vooral in de eerste paar dagen, nog 40 man sterven.
In de Badezimmer staan een paar badkuipen gevuld met water waarin lysol is opgelost. De diarree, urine, zweet, etter en bloed wordt van de lichamen gespoeld. Maar het water wordt niet voor de volgende ververst. Zo genieten tientallen van deze modernste Duitse voorziening voor hygiëne. Vanuit de ruimte met badkuipen gaan ze naar de verbandruimte. Daar worden de wonden verzorgd. Bij sommigen wordt met lepels grote hoeveelheden etter uit de open zwerende wonden geschept. En dan worden de wonden verbonden. Dat gebeurt met een soort wc-papier. Ze zien er als carnavaleske vogelverschrikkers uit. Daarna worden ze gewogen en geregistreerd. Wim blijkt zowaar nog 45 kilo te wegen en zijn toestand wordt omschreven als ‘ausreichend’. Ze krijgen na afloop geen voedsel en moeten in verstrekt ondergoed de nacht doorbrengen op koude keiharde betonnen vloer. Vooral doordat de botten aan alle kanten uit de lichamen steken is de hardheid van het beton een ware beproeving.
Pas de volgende dag gaan ze naar een quarantainebarak en krijgen ’s-middags voor het eerst wat te eten. Het eten is veel substantiëler dan in Groß-Rosen en de porties zijn ook groter. De gevangenen smullen van de smakeloze prak. Ze hoeven niet te werken, iets waar ze eigenlijk lichamelijk niet toe in staat zijn.
Ondanks dat er nog flink wat mensen creperen, gaan de meesten in de weken die volgen er langzaam op vooruit. Ze komen er achter dat er een bevel uit Berlijn is gekomen, waarbij de gevangenen niet meer als weggooislaven gebruikt mogen worden. Ze moeten zoveel mogelijk in het arbeidsproces worden ingezet.
De achtergrond van het transport is dat de oorlog in de Sovjet-Unie slecht verloopt, daardoor komen ze kanonnenvlees tekort. Daarvoor moeten ze steeds meer arbeiders uit de fabrieken inzetten, terwijl de militaire productie drastisch moet worden opgevoerd. Dit gaat niet met de eigen mensen, dus dan maar alsnog de slaven meer nuttig inzetten. In Groß-Rosen had de SS-leiding contracten met Duitse bedrijven afgesloten om bruikbare slaven te leveren. Daarom moesten de zwakken die niet snel genoeg zouden sterven, door andere slaven vervangen worden. De leidende SS’ers hielden er een leuk bedrag aan over en de bedrijfsleidingen zouden met de bijna gratis arbeidskrachten hun winst flink kunnen opvoeren. Na de oorlog zullen ze claimen dat ze zo menslievend waren en zo veel mensen het leven hadden gered.
Het herstel op het normale Dachau-dieet verloopt erg langzaam. Daarom wordt na een paar maanden besloten, de gevangenen met room sneller hun krachten te laten herwinnen. Dit is een luxe die in geen enkel andere concentratiekampgevangene waar dan ook krijgt. Room is zelfs voor de gewone Duitse burger een uitzonderlijke luxe.
Pas in januari worden de gevangenen geschikt geacht hun slavenleven te hervatten. Ze krijgen weer het normale Dachau-dieet en kunnen weer doodgeknuppeld worden, zij het dat het maar mondjesmaat mag gebeuren. Na de oorlog zal Wim Dachau als een vakantiebestemming classificeren. Immers iedereen kijkt uit naar zijn vakantie en Wim keek vanuit Groß-Rosen uit naar een vertrek naar een concentratiekamp als Dachau.
De vreugdedans
Het was een zware dag geweest. De gevangene strompelen terug naar het kamp. Daar moet nog appèl worden gehouden. Ze stellen zich op zoals voorgeschreven. Voor hen is een platform. Een soort toneelvloer in een theater, met aan de zijkant een paal met een dwarsarm. Je zou er mooi een lampion aan kunnen ophangen.
Een SS’er, een bewaker en een lange gevangene beklimmen het podium. De mutsen van de gevangenen moeten af, het moet tegelijk wat een doffe plof geeft. Er zou nog een toneelvoorstelling volgen. Maar de uitgemergelde gevangenen hebben er niet zoveel zin in, ze hebben honger en willen rusten. De bewaker brult wat onverstaanbaars en daarna leest de SS’er wat voor van een briefje. De meegevoerde gevangene, een Pool, moet opgehangen worden. Hij krijgt de strop om zijn hals en moet een krukje beklimmen. Het touw wordt op lengte gebracht. Het moment is daar. De Pool steekt een gebalde vuist omhoog. Het internationale communistische gebaar van de macht van de gewone man: Er gebeure wat er gebeuren gaat, maar mij krijg je niet klein. Het is ook een laatste groet naar de duizenden medegevangenen, een laatste groet aan zijn kameraden. Het is een laatste teken van minachting voor de vijand.
De bewaker komt naar voren en schopt het krukje onder de Pool weg. De pool val naar beneden en het touw van de strop komt strak te hangen. Maar toch is het touw te kort. De lange Pool kan met zijn tenen nog net de vloer van het podium bereiken. Hij staat te trappelen om zo nog wat lucht te kunnen happen. Sommige gevangenen moeten lachen, het is een komisch gezicht. De stompzinnigheid om het touw te lang te laten. Het trappelen van de Pool is een vreugdedans. Op zijn tenen kan hij in zijn laatste momenten de Duitsers nog een hak zetten.
De SS-‘er is boos en scheldt de bewaker uit. De voorstelling moet herhaald worden. Dit maal wordt het touw wat meer ingekort. Weer gaat de gebalde vuist omhoog. Maar nu blijft hij spartelen, want hij kan niet meer met zijn tenen bij het podium komen. Twee minuten lang blijft jij zijn acrobatische toeren ten tonele voeren. En dan gaat het spartelen over in schokken en vervolgens zwaait hij wat heen en weer aan het touw. De voorstelling is voorbij, maar er volgt geen applaus.
De gevangenen mogen zwijgend inrukken. Ze kijken verlangend uit naar hun heerlijke maaltijd: een aftreksel van koolbladeren met maximaal een blaadje kool en nog een beetje prut onderin. En dan lekker naar bed. Met zijn drieën naast elkaar op een paar planken. Morgen is er weer een werkdag.
De nekslag
In Dachau wordt Wim in januari 1943 weer aan het werk gezet. Hij moet grondwerk doen in het Kartoffelkommando (aardappelcommando)in een buitengebied. Maar ze mogen geen aardappelen pikken, alhoewel dat natuurlijk wel regelmatig gebeurt. In april wordt hij benaderd door een Duitse Kapo met een rode driehoek, die aanduidt dat het om een politieke gevangene gaat. Die ondervraagt hem over zijn politieke overtuiging en als Wim bevredigend antwoordt, vraagt die hem om een brief te posten. Daarvoor moet hij de hulp in roepen van een van de Nederlanders die een stuk verderop aan het werk zijn. Maar dat zijn NSB’ers die daar als vrijwillig werken. Wim gaat op de uitdaging in, want het is hem duidelijk geworden dat de Kapo betrokken is bij het geheime communistische verzet in Dachau.
Wim wordt door de Kapo zo ver mogelijk weg en zo dicht mogelijk bij de Nederlandse groep aan het werk gezet. Verder leidt de Kapo een SS’er af met een gemoedelijk praatje. Een van de Nederlandse vrijwilligers komt op weg naar het toilet dicht langs Wim. Wim schiet hem aan en de man voelt zich bedonderd door de Duitsers. Maar hij is bereid om de brief te posten. Een paar dagen later geeft de Kapo te kennen dat alles naar wens is verlopen.
Kort daarop krijgt Wim last van een wond, maar hij durft niet naar het Revier (een primitief hospitaaltje) te gaan, omdat hij bang is daar verrot geslagen te worden voor zo een onnozel iets. Maar de last wordt zo groot dat hij zijn angst overwint. Tot zijn geluk wordt hij opgenomen. Maar na een paar dagen is hij genezen. Hij heeft in die tijd een goede verstandhouding opgebouwd met de Pfleger, een verpleger zonder enige kennis. Hij vraagt hem of hij geen assistent van hem kan worden. Na enige aarzeling neemt de Pfleger hem in april aan. Maar formeel is er een baantje beschikbaar, daarom wordt Wim ondanks zijn genezing langer in het Revier opgenomen. – Ik heb de ziektestaten van Wim gezien, met allerlei grafieken, die bij controle door de SS getoond konden worden.-
Wim is Nacht und Nebelgevangene en mag daarom geen post ontvangen en ook niet naar huis schrijven. Desondanks zendt zijn vrouw iedere week een pakket voedsel. In Groß-Rosen had hij er een ontvangen, dat achteraf levensreddend was geweest: hij had anders de tijd tot het transport naar Dachau niet overleefd. En nu krijgt hij weer een pakket. En de volgende week weer een. Hij krijgt iedere week weer een pakket. Wim deelt zijn pakket met de Pfleger, enkele zieken en vrienden die zo nu en dan kans zien langs te komen.
Op een gegeven moment is de Pfleger bijna paniekachtig in de weer. Er wordt een ernstige zieke binnengebracht en die wordt in een achteraf kamertje van de rest afgeschermd. Na enkele dagen komt Wim toch in het kamertje en herkent de man. Het is de Kapo die hem vroeg de brief te posten. Wim vraagt de Pfleger wat er aan de hand is en die vertelt hem dat de SS achter het bestaan van de communistische organisatie is gekomen. Die heeft de Kapo naar de bunker gebracht en daar zo gemarteld dat de Kapo ‘overlijdt’. Toen is de Kapo naar de voorraad lijken bij het crematorium gebracht. Daar wordt ontdekt dat hij toch nog in leven is, maar buiten bewustzijn. Ze hebben hem uit de stapel lijken gevist en geven hem een ander kampnummer en dus ook een andere naam van iemand die wel is overleden. En nu is het de bedoeling dat hij opgeknapt wordt en vervolgens op transport gaat naar Buchenwald, waar hij veilig kan worden opgevangen.
Voor historici als Lou de Jong is zo een verhaal onzin. Maar ik heb in Bad Arolsen, waar kopieën van kampadministraties worden bewaard, ontdekt dat men in de Schreibstube van Buchenwald kans zag om gegevens op de kaarten van gevangenen te wijzigen. Zo is op de kaart van de Nederlandse communist Henri Pieck ongedaan gemaakt dat hij een Schreibverbot had. Ook bij de communist Jan Schalker was dat gebeurd. De ex-communist heeft na de oorlog verklaard dat de communisten in de Schreibstube van Dachau kans zagen levenden van identiteit te laten wisselen met doden. Het opheffen van het Schreibverbot van Wim is waarschijnlijk op dezelfde manier tot stand gekomen.
Wim verkeert een poos in angst dat de geheime groep door de SS opgerold gaat worden. Hij vreest dat hij ook gemarteld of geëxecuteerd zal worden. Maar er gebeurt niets. Kennelijk heeft de Kapo tot het eind toe gezwegen. Een ware held. Maar opeens moet de Pfleger op transport.
Het goede leven gaat een groot aantal maanden door. Wim wordt zowaar dik van het voedsel in de pakketten. Als hij zich in september weegt, blijkt hij 70 kilo zwaar te zijn. Maar dan komt er een kink in de kabel. In oktober komt er een telegram uit Berlijn dat een groep van 71 Nacht und Nebelgevangenen naar Natzweiler moet worden overgebracht. Er komt uit Berlijn een lijst met namen en die kan niet gemanipuleerd worden. De groep Nederlandse NN-gevangenen bestaan grotendeels uit communisten. Wim staat ook op de lijst voor Natzweiler.
Begin maart 1944 vertrekt de groep naar Natzweiler. Daar komt Wim weer in de steengroeve te werken. Eerst moet hij met een houweel werken. Later gaat hij aan het werk met een drilboor. De drilboor laat veel splinters van de rotsen springen, die in de onbeschermde benen van Wim slaan. De benen worden een grote etterende massa. Later ziet hij kans te werk gesteld te worden bij het schoonwassen van vliegtuigonderdelen.
Op een dag is Wim met het steengroeve-Kommando onderweg naar de steengroeve. Ze moeten over een weg, waarop allerlei stenen liggen. Ze moeten over de stenen hun weg zoeken. Ondertussen worden ze opgejaagd door Kapo’s met knuppels, waarmee voortdurend rake klappen worden uitgedeeld. Achteraan lopen SS’ers met bloedhonden, die de gevangenen die blijven liggen bijtend tot opstaan dwingen. De gevangenen proberen de knuppels te ontwijken, maar dat lukt niet altijd. Opeens krijgt Wim een knuppelslag in zijn nek. Hij stort neer en geraakt even buiten kennis. Als hij even later weer bij kennis komt hoort hij de bloedhonden naderen. Hij krabbelt vlug overeind en vlucht de anderen achterna. Hij merkt dat de wond flink bloedt. In de dagen daarna blijft de wond bloeden en etteren. Wat Wim niet weet is dat de knuppel een stuk van een nekwervel af heeft gebroken, die nu etterend naar buiten wordt gewerkt. Normaal betekent zo een letsel een acute dood. Maar door een waar mirakel zijn de zenuwen die door het ruggenmerg lopen onbeschadigd gebleven.
Het is 1957. Wim heeft zijn baan als kelner in ’t Goude Hooft opgezegd. Hij vindt het er niet meer prettig. Dat komt omdat zijn vrouw daar is komen werken en vervolgens stennis heeft geschopt met de bewering dat haar koffie vergiftigd was. Twee jaar later zou hij leren dat ze psychisch gestoord was, vermoedelijk door de spanningen uit de oorlog in combinatie met gewroet in haar leven door de Binnenlandse Veiligheidsdienst en zijn verhalen over de concentratiekampen. Ze is paranoïde. Hij heeft geprobeerd ergens anders een baan te krijgen, maar dat lukt niet, want de Binnenlandse Veiligheidsdienst is bij zijn vorige werkgever langs geweest en die heeft de instructie achtergelaten om aan iedere werkgever door te geven dat hij communist is en dat ze hem niet meer moeten aannemen. Dan besluit hij maar een baan in zijn hobby te zoeken: timmeren. Hij gaat naar zijn verzets- en kampvriend Toon van der Kroft die uitvoerder in de bouw is. Die neemt hem onmiddellijk aan, ondanks dat Wim geen enkele ervaring heeft.
Dit gaat een poosje goed, maar het werk is te zwaar en hij heeft allerlei kwalen: duizeligheid, hartkloppingen, pijn op de borst, pijn in de buik, zijn hartslag versnelt niet bij inspanningen. Wim wijt dit aan zijn tijd in de concentratiekampen. Maar artsen hebben al ruim tien jaar niets kunnen ontdekken en gooien het op onzin of zenuwen. Wim meldt zich ziek. Maar dan moet hij bij een controlerend geneesheer komen. Die zegt dat het onzin is, volgens hem is Wim een ‘simulant’. Wim moet denken aan het de appèl in Groß-Rosen: ‘Ach so, wieder ein Simulant’ en dan werd je ter plekke dood geknuppeld. Hij vlucht weg.
Wim gaat noodgedwongen, zo ziek als hij is, weer aan het werk. Van pure ellende valt hij bijna van het dak van het gebouw waar hij aan werkt. Gelukkig is het een zaterdag, dat nog maar net van een hele naar een halve werkdag is gegaan. Hij gaat naar huis en komt daar letterlijk groen aan. Zijn vrouw ziet onmiddellijk dat hij doodziek is. Ze verbiedt hem om nog aan het werk te gaan. Maar gedurende een jaar kan geen arts ontdekken wat hij mankeert.
Wim voelt zijn einde naderen. Maar dan krijgt hij een tip om naar een bepaalde zenuwarts te gaan. In eerste instantie wil hij niet, want hij is toch niet gek? Op aandringen van zijn vrouw overwint hij zijn weerzin en gaat toch. Het is een gepensioneerde arts, die voor de lol nog een paar psychisch gestoorde patiënten heeft. Hij speelt bridge met ze, waarbij een van hen zich zo nu en dan onder tafel buigt en roept: ‘hou jij je kop er buiten’.
De zenuwarts is nog wel geïnteresseerd in vreemde gevallen en neemt Wim als patiënt. Wim krijgt een consult. De arts trekt er drie uur voor uit. Dan vraagt de arts of hij wel eens een klap tegen zijn hoofd heeft gehad. Wim moet lachen, hij heeft er vele honderden gehad, misschien wel meer dan duizend. De zenuwarts zegt dan: ‘nee ik bedoel een speciale klap, eentje die je speciaal is bijgebleven’. Dan moet Wim aan de nekslag in Natzweiler denken en vertelt het. De zenuwarts kijkt en ziet het litteken. ‘U moet een foto van uw nek laten maken’, zegt hij en schrijft een briefje. Wim gaat ermee naar het ziekenhuis van het ziekenfonds De Volharing. Daar maken ze een foto en Wim gaat ermee naar de zenuwarts. Die vloekt, de foto is totaal onbruikbaar, het was prutswerk. De zenuwarts stuurt Wim vervolgens naar het academisch ziekenhuis in Leiden. Daar maken ze een reeks foto’s. Als Wim de foto’s twee weken later ophaalt, komt er een specialist naar hem toe en die vraagt hem om terug te komen, want hij wil nog veel meer foto’s voor zijn privéverzameling maken. Wim is een interessant object. Wim gaat met de al gemaakte foto’s naar de zenuwarts.
De zenuwarts bekijkt de foto’s en is verbijsterd. Er mist een stuk van een nekwervel en de scherpe randen raken voortdurend de zenuwbanen. Alle door Wim genoemde kwalen kunnen verklaard worden door irritatie van de nervus vagus en de nervus sympathicus. Maar de zenuwarts ziet ook dat Wim in acuut levensgevaar verkeert. De scherpe randen van de beschadigde wervel kunnen de zenuwbanen in de nek doorsnijden en dan ben je morsdood. Tegen het laatste schrijft hij een nog niet goedgekeurd medicijn voor: Dianabol (testosteron). Die hebben als werking ook dat ze de botten iets uit elkaar laten staan en daarmee zou het gevaar van doorsnijden geweken zijn. Maar de capsuletjes kosten wel tien gulden per stuk. Dat is een waanzinnig hoog bedrag in die tijd. Het ziekenfonds weigert het te vergoeden, want het is een niet goedgekeurd experimenteel medicijn, dat bovendien te duur is.
Na veel wikken en wegen besluit de Stichting 1940-1945, die de belangen van verzetsmensen behartigd, de pillen voorlopig te vergoeden. En ze blijken inderdaad te werken. Maar een nadeel is dat de hoge dosis testosteron hem agressief maakt. Daarna verlaat zijn vrouw het huis, want dat geeft haat psychische stoornis haar in. De Stasi-methoden van de Binnenlandse Veiligheidsdienst worden wel duidelijk uit het feit dat er onmiddellijk een rapport van wordt opgemaakt [Rapport in het BVD-dossier van Willem Lodewijk Harthoorn]. Kennelijk heeft de Stasi kans gezien een buur of een kennis van mijn ouders als rapporteur te werven.
Vervolgens komt de aanvraag van een verzetspensioen aan de orde. Maar dan worden er allerlei bezwaren opgeworpen. Ten eerste moet Wim aantonen dat zijn beschadigde nek niet door een auto-ongeluk is ontstaan. Dat is natuurlijk een absurde eis. Niemand die bij een ongeval of anderszins een letsel oploopt kan aantonen dat het letsel niet ergens anders door is ontstaan. Maar gelukkig had Wim al een eerste opzet van zijn boek gemaakt met een anilinepotlood op Duits oorlogspapier. De nekslag staat er in beschreven. Dit is nauwelijks achteraf te fabriceren en daarmee wordt dat als bewijs geaccepteerd. Vervolgens wordt de tegenwerping gemaakt dat communisten geen verzetsmensen waren, maar dat het vervolgingsslachtoffers waren. Ze zouden daarom net zo als de Joden niet voor een verzetspensioen in aanmerking komen. Pas na veel moeite wordt geaccepteerd dat hij toch een verzetsman was. Het is daarom uiterst ironisch dat ik heb aangetoond dat Wim wel degelijk een vervolgingsslachtoffer was, maar natuurlijk ook verzetsman. Maar de vervolging was niet door de Duitsers, maar door de Nederlandse autoriteiten. Het was de opdracht van Gerbrandy en doorgegeven door burgemeester De Monchy aan de Haagse Politie Inlichtingendienst die hem in de concentratiekampen had doen verzeilen.
De toenmalige eis om een verzetspensioen te krijgen was dat er aantoonbaar verzet was gepleegd en dat er in gevangenschap letsel was ontstaan. Maar dat gold niet voor Jan Baars. Die ging toen Nederland in oorlog was met Italië met toestemming van de Duitse bezetter bij zijn persoonlijke vriend de Italiaanse dictator Mussolini op bezoek. En hij werkte als inkoper voor de Wehrmacht. Vervolgens werkte hij als secretaris voor de beruchte Jodenjager WA-hopman Albertus Nijland en deed niets om bedreigde Joden te beschermen of zelfs maar te waarschuwen. Er is geen enkele verzetsdaad van hem bekend. Hij heeft niet gevangen gezeten en hij heeft geen enkel letsel opgelopen. Toch gaf de fascistische minister-president De Quay opdracht om hem in strijd met de wet een verzetspensioen toe te kennen
Eind 1958 of begin 1959 ging Wim nog eens met zijn kennis uit Natzweiler en Dachau Pim Boellaard bij het verzekeringsbedrijf Olveh over het verkrijgen van een pensioen te praten. Die stelt hem voor het blok om alle contacten met de communisten te verbreken, anders zou hij nooit een pensioen krijgen. Ik kan me nog goed herinneren hoe hij totaal overstuur thuis kwam en van mij het onmiddellijk verbreken eiste van alle correspondentiecontacten met Oost-Europese vriendjes, die ik tijden een vakantie voor verzetskinderen had leren kennen. Het was pure chantage van een buitengewoon laag gemeen karakter. Boellaard was een walgelijke man.
Uiteindelijk kreeg Wim zijn pensioen en nam onmiddellijk weer contact met de communisten op om zijn boek ‘Verboden te sterven’ gepubliceerd te krijgen. Het bereikte een oplage van een paar duizend exemplaren.
Wim stierf in 1994. De doodsoorzaak is onbekend. Waarschijnlijk is zijn relatief vroege overlijden te wijten aan zijn verblijf in concentratiekampen. Op dat moment had hij al verschillende hartaanvallen en herseninfarcten overleefd. Ook leed hij aan gangreen in de vele tientallen littekens op zijn benen ten gevolge van de weg spattende steensplinters in de steengroeve.
De vuilniswagen van Dachau
Het is winter in Dachau. Wim heeft zijn baantje buiten de poort verloren, omdat hij als NN-gevangene opeens niet meer buiten de poort mag werken. En door de enorme toevloed van gevangenen uit andere concentratiekampen die geëvacueerd worden voor de naderende troepen aan het wet- en oostfront, is er geen baantje binnen de poort meer te krijgen.
Wim loopt voor zijn barak wat heen en weer. Voor de barakken ligt een grauw mengsel van modder en sneeuw. Voor de barakken liggen wat hoopjes. Het zijn de naakte lijken van hen die de voorgaande nacht gestorven zijn. Ze zijn van hun kleding ontdaan, omdat die nog aan andere gevangenen verstrekt kan worden. Op de kleding staat het kampnummer, maar bij de lijken heeft men het nummer met aniline op de borst geschreven. Het kamp is overvol en door honger en de heersende tyfusepidemie sterven er twee- à driehonderd gevangenen per dag. De arbeidskrachten van slaven is niet meer nodig. Het zijn weer weggooislaven. Hoe meer doden hoe makkelijker het voor de kampleiding is.
Dan ziet Wim een groepje mensen naderen. Ze trekken een platte kar. Vroeger deden paarden dat. Op de kar staan twee mannen en achter de kar lopen twee man te duwen. Ze stoppen voor de barak. Het is de vuilniswagen. Hij komt de weggegooide lijken ophalen. De twee achterste mannen pakken het eerste lijk bij handen en voeten. Ze zwaaien het als een schommel heen en weer en dan hup gooien ze het als een zak aardappelen op de wagen. Dat kan makkelijk want de lijken wegen meestal minder dan veertig kilo, soms slechts dertig kilo. En zoals een zak aardappelen gevuld is met aardappelen, zijn de lijken gevuld met botten. Het zijn dus eigenlijk bottenzakken. Die botten veroorzaken botte uitsteeksel bedekt met huid, want alle vet en de meeste spiermassa zijn verdwenen.
De mannen op de kar hebben een probleem. Ze moeten de bottenzakken stapelen. Maar dat gaat moeilijk, want de slaven zijn in allerlei houdingen gestorven. En omdat vaak de rigor mortis, lijkstijfheid, al is ingetreden. Maar daar hebben ze wat op gevonden. Ze trappen op de gewrichten en dan hoor je wat kraken en knappen van de pezen en dan liggen de ledematen gewoon recht. Zo kunnen ze er mooie stapeltjes van maken. Na het eerste lijk volgen de andere. En dan gaat de vuilniswagen verder.
Zo gaat de vuilniswagen van barak naar barak. Het is pezen om de paar honderd lijken op te halen. Uiteindelijk worden de lijken afgeleverd bij het crematorium. Maar daar kunnen ze de drukte niet aan. Ieder lijk moet op zijn beurt wachten. Ze worden netjes gestapeld, maar er moeten wel doorgangen blijven. Dus worden de lijken gestapeld in de vorm van lage muurtjes waar je gezellig langs kunt lopen.
Zo gaat de politiek met de slachtoffers om
Met mijn historisch onderzoek heb ik aangetoond dat ongeveer de helft van de omgekomen communistische verzetsmensen uit de regio Den Haag hun leven hebben verloren door de misdadige opdracht Van Gerbrandy en het welwillende uitvoeren daarvan door burgemeesters, hoofdcommissarissen en leden van de Inlichtingendiensten. Vooral de leden van de Inlichtingendiensten zijn ver buiten hun boekje gegaan door niet alleen de opdrachten uit te voeren, maar daarbij ook middelen als chantage, ontvoering en martelen hebben ingezet. Maar niet alleen de doden zijn slachtoffers, maar ook de overlevenden van gevangenschap in gevangenissen en concentratiekampen, die vaak ook martelingen hebben moeten doorstaan. Deze overlevenden zijn over het algemeen met lichamelijke en psychische letsels uit de oorlog gekomen. Maar daarnaast zijn ook hun kinderen zwaar beschadigd door het missen van de vader tijdens de oorlog of definitief doordat die is omgekomen of vroegtijdig na de oorlog stierf door de opgelopen letsels of ziektes. Zij worden tweedegeneratie slachtoffers genoemd. Maar de zwaarst beschadigde tweedegeneratie slachtoffers zijn zij die opgroeiden met een psychisch zwaar geknakte vader die de zwaarste periode van de concentratiekampen van voor 1943 hebben overleefd. Deze tweedegeneratie slachtoffers zijn vaak zelf psychisch zwaar beschadigd.
Tijdens mijn onderzoek heb ik met verschillende nakomelingen van verzetsmensen mondeling, telefonisch of per e-mail contact gehad. Bijna allemaal hadden ze een ouder die was omgekomen of langdurig in een concentratiekamp heeft gezeten. In een enkel geval hadden zelfs beide ouders gevangen gezeten. Bij de meeste kon ik psychische problemen constateren, die duidelijk met de oorlog te maken hadden. Dat doet vermoeden dat bij bijna alle tweedegeneratie slachtoffers er psychische problemen zijn. In een aantal gevallen had het er ook toe geleid dat het contact met naaste verwanten grotendeels of geheel verloren was gegaan. Ook heb ik in een geval zelfs psychische problemen bij een derde generatie persoon geconstateerd. Deze psychische problemen hebben bij iedereen grote maatschappelijke consequenties gehad, zoals geen, mislukte of ernstig vertraagde opleidingen en zich niet kunnen handhaven in een baan, bijv. omdat psychiatrische behandeling nodig was. Dat heeft hen dan ook groot financieel nadeel bezorgd. Ik kreeg ook de indruk dat verschillenden van de tweedegeneratie slachtoffers het financieel niet breed hadden of zelfs in kommervolle omstandigheden verkeerden.
In 1988 vond de aanslag op een Panam-vliegtuig plaats, dat bij het Schotse plaatsje Lockerbee neerstortte. De 260 inzittenden verloren het leven en ook op de grond vielen 11 doden. Libië werd als schuldige van de aanslag aangewezen en werd internationaal als de moordenaar van de 270 slachtoffers gezien. Er werden sancties tegen Libië ingesteld, die pas zouden worden opgeheven als Libië aan een aantal voorwaarden had voldaan. Een van die voorwaarden was de betaling van 10 miljoen dollar schadevergoeding aan de nabestaanden van ieder slachtoffer. Ook de Nederlandse regering stelde zich achter de sancties en de schadevergoeding.
Dus dacht ik dat als de Nederlandse regering zich schaart achter de betaling van een schadevergoeding door de moordenaars, dat ze dat ook wel voor andere moordpartijen zou doen. Ik dacht eerst dat in werking te kunnen stellen door een politieke partij in te schakelen.
De eerste die ik benaderde was Groenlinks. Deze partij was ontstaan uit een fusie van partijen, waarbij de voormalige communistische partij CPN. GroenLinks had met graagte de financiële reserves van de CPN geaccepteerd. Dus dacht ik dat die partij zich wel achter de belangen van een deel van zijn leden, resp. aanhang, zou willen scharen. Ik kwam in contact met de partijvoorzitter Herman Meijer, besprak de zaak met hem en toonde een aantal kopieën van bewijsstukken van de betrokkenheid van de Nederlandse overheid bij de massamoord op de Haagse communisten. Hij beloofde dat hij het aan de partijraad zou voorleggen. Na een poosje kreeg ik het bericht dat GroenLinks er geen aandacht aan wilde besteden. In mijn ogen toont het aan dat GroenLinks tot een asociale partij was verworden en dat het de (ex-)communistische slachtoffers wilde laten stikken. Ze wilden wel hun centen hebben, maar voor de rest konden ze verrekken. Het interesseerde ze geen zier, dat het om de grootste moordpartij van Nederlanders op Nederlanders betrof. Wel hadden ze sympathie voor de Molukse moordenaars die onschuldigen in koelen bloede doodschoten. Voor de belangen van die moordenaars wilden ze wel opkomen. Het is een typische partij van de onmenselijkheid.
Na enige aarzeling wendde ik me vervolgens tot de SP. Die partij was aanvankelijk een concurrent en bestrijder van de CPN geweest. Maar nu hadden ze toch een behoorlijke aanhang onder de voormalige communisten. Ik heb een gesprek met de jurist Jan de Wit gehad, die toen Tweede Kamerlid was. Tijdens het gesprek erkende hij dat de communisten juridisch wel degelijk recht op een schadevergoeding hadden. Maar een paar dagen later kreeg ik te horen dat zij zich er niet voor wilden inzetten. Ook wat hen betreft, konden de communistische verzetsmensen verrekken.
Daarna wendde ik me tot de Haagse burgemeester Deetman. Maar die wees iedere verantwoordelijkheid van de gemeente Den Haag af, terwijl de verantwoordelijkheid er duimendik bovenop lag. De gemeente is verantwoordelijk voor het gedrag van zijn werknemers en een deel van die werknemers was door de rechter veroordeeld vanwege de betrokkenheid bij de moordpartijen. Later zou Deetman zich wel bemoeien met een schadevergoeding van slachtoffers van seksueel misbruik binnen de katholieke kerk. Maar voor slachtoffers van moorden en martelen door gemeentefunctionarissen had hij geen belangstelling. Dat waren maar verzetsmensen, die zich tegen de Duitse bezetter gericht hadden. Die konden maar het beste verrekken.
Vervolgens dacht ik er goed aan te doen om me rechtstreeks tot de regering te wenden. Maar tot wie moest ik me dan wenden? De opdrachten die tot de moorden geleid hadden waren gegeven door het ministerie van Justitie, maar een deel van de activiteiten van de inlichtingendiensten (GSIII) vielen onder het ministerie van Defensie, de opdrachten gingen uit naar d burgemeesters en die vielen onder het ministerie van Binnenlandse Zaken en als het tot een of andere regeling zou komen zou die waarschijnlijk door het ministerie van Sociale Zaken moeten worden uitgevoerd.
In een opwelling besloot ik me dan maar tot de allerhoogste te wenden: de koningin. De communisten hadden hun leven geofferd om haar grootmoeder weer terug op de troon te krijgen en daar trok zij nu profijt van. Een fatsoenlijk staatshoofd behoort zich in te zetten voor de helden die hun leven waagden voor de onafhankelijkheid en de mensenrechten. En een flink aantal communisten, zoals bijv. Gerhard Badrian, Gerrit Kastein, Sally Dormits en Hans Polak, waren grotere helden en veel moediger dan welke drager van de Militaire Willemsorde dan ook. Ik schreef een majestueuze brief en gebruikte daarbij de aanhef die bij de middeleeuwse egards voor de allerhoogste horen. Na een poosje kreeg ik een brief terug met maar een zinnetje: het viel onder de ministeriele verantwoordelijkheid en ik moest me maar tot minister-president Balkenende wenden. Voor de mensen die hun leven voor haar troon hadden geofferd had ze geen enkele belangstelling en ook niet voor het feit dat de grootste moordpartij uit de Nederlandse geschiedenis in naam van de toenmalige koningin geschiedde.
Dus ik schreef een briefje aan Z.E. minister-president Balkenende. Die antwoordde snel. Het viel niet onder zijn verantwoordelijkheid. Ik moest me maar tot de minister van Binnenlandse Zaken wenden, want de inlichtingendiensten veilen onder zijn verantwoordelijkheid. Precies conform de typisch confessionele onmenselijkheid en afwezigheid van enig respect voor het menselijk leven toonde Balkenende geen enkele belangstelling voor de slachtoffers van de grootste binnenlandse moordpartij. Wat een aartshuichelaar.
Uiteindelijk schreef ik dan maar een brief naar de minister van Binnenlandse Zaken Z.E. Remkes. Na een poosje kreeg ik een brief terug waarin stond dat hij niet verantwoordelijk was voor de inlichtingendiensten. Een ongekende brutaliteit om zo te liegen. De minister van Binnenlandse Zaken heeft de inlichtingendiensten in zijn portefeuille en dat betreft ook de inlichtingendiensten in het verleden. Bovendien heeft zijn chef Balkende hem zelfs aangewezen als zijnde de verantwoordelijke voor de inlichtingendiensten. Remkes is gewoon een ordinaire aartsleugenaar. En als je in een officiële brief liegt, dan is het valsheid in geschrifte. Met andere woorden: Remkes hoort in de gevangenis thuis. Zulke leugens lijken ondertussen het handelsmerk van VVD-functionarissen te zijn. En dat VVD-coryfeeën een hekel aan verzetsmensen hebben, is goed te begrijpen, want de liberalen hebben in het verleden altijd nauw met fascistische groeperingen samengewerkt. En in een iets minder ver verleden noemde VVD-minister van Binnenlandse Zaken Toxopeus de Delftse politieman Bokhove ‘goed’. Dat was een gotspe om een landverrader en massamoordenaar van communistische verzetsmensen ‘goed’ te noemen en zo iemand een koninklijk onderscheiding toe te kennen. Remkes past uitstekend in dit clubje van fascistenvrienden.
Misschien dat iemand zich afvraagt waarom ik dan niet zelf een juridische procedure tegen de staat der Nederlanden ben begonnen. Daarvoor zijn drie redenen. De eerste is dat de weinige jurisprudentie die over dit soort zaken bestaat, gaat over mensen waarvan een ouder is overleden. En mijn vader heeft het overleefd. De tweede is dat de staat over onbeperkte geldmiddelen beschikt en juridische procedures decennialang kan oprekken. Maar ik beschik niet over de middelen om juridische bijstand in te kopen. Het zou mijn faillissement beteken. De derde reden is dat een procedure decennia zou kosten. Ik zou waarschijnlijk zelfs niet tot een definitieve uitspraak in leven blijven. Ik wil nog iets aan mijn leven hebben dat al zo veel droefenis en ergernis heeft gekend en mijn aandacht ook aan andere zaken kunnen besteden. We zien dus dat de koningin, VVD, CDA, GroenLinks en SP gezamenlijk optrekken om de misdaden van een misdadig Nederlands regime toe te dekken en de verzetsmensen een trap na te geven. Wat is dat een mooie coalitie.