Sicherheitsdienst, Wehrmacht en SS

Het Duitse opsporingsapparaat in Den Haag voor de bestrijding van het communisme kende eind 1940 de volgende hiërarchie:

  1. Hanns Albin Rauter (landelijk)
  2. Wilhelm Harster (landelijk)
  3. Friedrich Ludwig Knolle (landelijk, hoofddoelen communisme en contraspionage)
  4. Bruno Friedrich Wolff (landelijk, opsporing communisten)
  5. Ernst Knorr (Den Haag, opsporing communisten)
  6. Otto Friedrich Karl Gustav Lange (Den Haag, arrestatie en verhoor communisten)

(Van de meeste hieronder genoemde Duitsers heb ik het CABR-dossier slechts voor een (klein) deel bestudeerd, zodat de meeste van de gepleegde wandaden hier niet beschreven worden)

Albert Barkov
Hij volgde in Den Haag Ernst Knorr op als leider van Referat IVA van de Sicherheitsdienst dat zich bezighield met de bestrijding van het communisme.

Bonn
De precieze identiteit van hem is onbekend. Hij was voor de oorlog als Duitse spion werkzaam in Nederland en had daarbij onder vele anderen contacten met de Duitse spion Traugott Protze en de hoge Nederlandse militair Petrus Hamer. Hij gebruikte een hele reeks valse namen. Tijdens de oorlog werkte hij onder Johannes Munt en werd hij verschillende keren door Joseph Schreieder van de Duitse contraspionage via onbekende kanalen naar Engeland gestuurd, waarna hij steeds weer kon terugkeren.

Erich Deppner
Neuhaldensleben (Duitsland) 8 augustus 1910, Anzing (Duitsland) 13 december 2005
Hij studeerde in Duitsland rechten. Hij trad in 1932 toe tot Hitlers partij NSDAP. In november 1933 werd hij lid van de SS. In 1937 kwam hij bij de Sicherheitsdienst werken.
Hij kwam eind mei 1940 bij de Sicherheitsdienst in Den Haag werken. In januari 1941 werd hij bevorderd tot SS Sturmbannführer. Hij volgde in 1942 Bruno Wolff op als leider over Referat IV van de Sicherheitsdienst in Den Haag.
In maart 1942 had hij de leiding over het executiepeloton dat in kamp Amersfoort 80 Russische krijgsgevangenen, die eerst uitgehongerd waren, doodschoot.
Hij was van juli tot augustus 1942 de eerste commandant van Westerbork en verantwoordelijk voor her eerst transport naar de gaskamers in Auschwitz.
In 1943 reikte hij aan de politieman Jan Schoo een beloning van 300 gulden uit voor het in de rug schieten van de vluchtende communist Jan van Kalsbeek.
In januari 1944 gaf hij in het kader van de Aktion Silbertanne opdracht om bij wijze van represaille voor een aanslag in Leiden op de directeur van het Gewestelijk Arbeids Kantoor 6 mannen dood te schieten; uiteindelijk werden er drie doodgeschoten.
Van juli tot begin september 1944 was hij verantwoordelijk voor het massaal doodschieten van gevangenen in het concentratiekamp Vught. Hij selecteerde wie doodgeschoten moest worden, waarbij hij relatief veel communisten selecteerde.
In 1944 en 1945 gaf hij verschillende malen bevel om bij wijze van represaille groepen arrestanten publiekelijk dood te schieten en de lichamen ter intimidatie van de bevolking een poos te laten liggen. Hij stelde in 1944 de lijsten met 450 namen van mensen op die voorafgaande aan de evacuatie van het kamp Vught gefusilleerd moesten woorden.
Begin 1945 was hij betrokken bij de besprekingen in Den Haag tussen de Sicherheitsdienst en het zogenaamde verzet dat uit leden van de Ordedienst bestond en waar de Sicherheitsdienst afspraken wilde maken dat de stuntgroepen niet zomaar op Duitse militairen zouden schieten in ruil waarvoor de Sicherheitsdienst zich zou beperken tot het alleen doodschieten van communistische verzetsmensen en mensen met wapens en explosieven.
Omstreeks maar 1945 werd hij naar Berlijn teruggeroepen en werd daar in mei door het Sovjetleger krijgsgevangen gemaakt. Hij werd in 1950 vrijgelaten en kwam toen bij Amerikaanse en Duitse inlichtingendiensten te werken. Verzoeken vanuit Nederland om hem vanwege de honderden moorden uit te leveren werd de met het fascisme sympathiserende regering Adenauer afgewezen. Een rechtbank in München sprak hem vrij van de massamoord op de Russische krijgsgevangenen, wat aantoont dat de tegenwoordig algemeen door journalisten en historici verspreidde boodschap dat de Duitse regering oorlogsmisdadigers liet vervolgen en bestraffen een grove leugen is.
Na zij vrijlating kwam hij te werken bij de Duitse Inlichtingendienst ‘Operation Gehlen’.

Kurt Hermann August Döhring
Toen de Politiemannenzangvereniging Entre Nous in 1935 als dekmantel werd gebruikt voor het leggen van contacten tussen de Haagse Politie Inlichtingendienst en de Gestapo in Wuppertal legde de Inlichtingendienstman Marten Slagter contacten met de Gestapo-man Kurt Döhring. Na de Duitse bezetting waren Kurt Döhring en Willy Heydonck de eerste Sicherheitsdienstmedewerkers die zich in Den Haag vestigden.
Hij werd later in de oorlog naar de Dienststelle Amsterdam van de Sicherheitsdienst overgeplaatst. Na de oorlog werd hij tot drie jaar gevangenisstraf veroordeeld vanwege het mishandelen van gevangenen en het platbranden van boerderijen.

Friedrich Augustus Enkelstroth
Twistringen 18 november 1906, Hamburg 27-10-1955
Zijn rang was SS Untersturmführer. Hij werkte in de eerste oorlogsjaren bij het Referat IVA van de Sicherheitsdienst voor de vervolging van communisten. Hij was betrokken bij veel arrestaties van communisten. Hij mishandelde veel arrestanten. In het laatste oorlogsjaar was hij niet langer betrokken bij de vervolging van communisten, maar bij andere zaken.
Na de oorlog werd hij allen vervolgd voor de daden die hij in het laatste oorlogsjaar verrichtte. Hij kreeg de doodstraf, wat in cassatie werd veranderd in twaalf jaar gevangenisstraf. Hij werd in 1951 het land uitgezet naar Duitsland.

Enkelstroth (gebukt, met pet) onderzoekt in maart 1945 gedropte goederen

Friedrich Frank
Lugethal 4 februari 1909
Zijn rang was Obersturmführer en had binnen de Sicherheitsdienst de functie van Kriminal-Kommissar. Hij was als leider van het Sonderkommando Frank ondergeschikt aan de chef van de Duitse contraspionage Joseph Schreieder. Dat Sonderkommando werd ook wel Mordkommando genoemd, vanwege het grote aantal doden dat het veroorzaakte. Hij, verschillende leden van het Sonderkommando Frank en verschillende V-Männer woonden in de Willemsparkflat waar ook het hoofdkwartier was gevestigd. Frank had ook een kantoor aan het Binnenhof 4. Aan het Sonderkommando werd een peloton van acht marechaussees toegevoegd dat hij onder leiding van zijn V-Mann Reinder Zwolsman stelde. De marechaussees werden ingezet bij acties tegen zwarthandelaren, maar liet de in beslag genomen goederen dan te eigen bate op de zwarte markt verhandelen. De marechaussees werden ook ingezet bij razzia’s om jonge mannen op te pakken om in Duitsland te werk worden gesteld.

De Willemsparkflat, hoofdkwartier van de Duitse contraspionage.

Vanaf 1944 was hij binnen de Sicherheitsdienst verantwoordelijk voor de bestrijding van het communistisch verzet. Hij was de opdrachtgever voor de arrestatieactie tegen de groep rond Hans en Sam Polak. Hij had een V-Mann die binnengedrongen was in de Raad van Verzet (RVV). Andere V-Männer van hem waren onder anderen Sjef van Wesemael, Richard Salter, Johannes Hendricus Christiaan Krom, Christiaan Willem Johan baron van Boetzelaer, Hendrikus Vastenhout, Adriaan Breed, Jan Haakman en Reinder Zwolsman. Hiervan worden Krom en Van Boetzelaer door de historicus Frans Kluiters als Abwehr-agent genoemd.
Frank stuurde Silbertannemoorden aan (of hij alle Silbertannemoorden aanstuurde is mij onbekend). Hij spoorde geheime zenders op en trachtte die dan over te nemen om zo Britse en Nederlandse geheime diensten te misleiden. Hij veroordeelde vele tientallen Nederlanders administratief zonder nader onderzoek ter dood, waarna de slachtoffers beschikbaar werden gesteld voor represaille-fusillades. Frank was de aangewezen man voor toepassing van terreur en executies.
Hij liet zijn V-Mann Reinder Zwolsman de Haagse afdeling van de rechtse verzetsorganisatie Geheime Dienst Nederland (GDN) penetreren en zelfs overnemen. Hij zorgde voor de aankomst van de geheime agent Johannes Steman uit Londen, die het radioverkeer voor zijn rekening kon nemen. Via dat radioverkeer kon hij allerlei goederen uit Londen laten overkomen, waarmee het vertrouwen van andere verzetsgroepen verkregen kon worden vanwege de Britse afkomst van de goederen. Ook gaf hij posities van militairen, afweergeschut en montageplaatsen voor V2-raketten door, waarna die snel verplaatst werden, zodat de Britten zinloze posities bombardeerden. Op deze wijze kon hij ook het bombardement op Bezuidenhout uitlokken. Tijdens het bombardement stond Frank vanaf het dak van de Willemsparkflat toe te kijken en stond te dansen van plezier.
Hij had de controle over meerdere geheime zenders en via een daarvan kon hij gigantische wapendroppings bij Nieuwkoop regelen. De wapens waren bestemd om de Nederlandse bevolking te controleren indien die zich na de Duitse capitulatie tegen de terugkeer van de regering in Londen zou keren. Hij stelde Zwolsman vrachtwagens ter beschikking om de wapens in de Ursulakliniek te kunnen opslaan en zorgde voor papieren om de vele wegcontroles te kunnen passeren.
Hij liet valse exemplaren van Vrij Nederland met revolutionaire teksten verspreiden om zo tweedracht tussen (niet-communistische) verzetsgroepen te zaaien. Hij stuurde regelmatig Anton van der Waals aan voor specifieke operaties in het kader van het Englandspiel.
Hij organiseerde de actie waarbij Just van Hasselt valse bouwtekeningen met betrekking tot de V2-raket naar de geallieerde troepen Antwerpen zou brengen; een actie die uiteindelijk niet doorging.
Vlak voor de Duitse capitulatie in mei 1945 zag Frank kans om Den Helder te bereiken en daar met een Schnellboot naar Duitsland te varen.
Na de oorlog liet Crabbendam een buurman met de achternaam Frank arresteren en een jaar lang gevangenhouden, om voor te wenden dat Friedrich Frank gearresteerd was, zodat er geen opsporingen naar hem plaats vonden. In 1946 gaf minister van Justitie Van Maarseveen aan dat hij wilde dat er afgezien werd van de vervolging van Frank, ondanks dat die meer dan 150 doden op zijn geweten had. Wel ging een politieman nog een verklaring van hem opnemen, waarbij Frank aangaf dat hij op de hoogte was van het geheime besluit om afdeling B van het Bureau Nationale Veiligheid op te heffen en een Centrale Veiligheidsdienst op te richten.
In 1952 kwam Frank in dienst van een West-Duitse inlichtingendienst en werkte zo indirect weer samen met Nederlandse inlichtingendiensten.

Anton Johan Frans van der Gouw
Ronse (België) 27 december 1925
Hij was een Belgische SS’er bij de spionagedienst van het SS Jagdverband 502 dat was gelegerd in Hoogeveen. Hij dook zogenaamd onder om zo onderduikers en onderduikadressen te leren kennen en die te verraden. Hij vermoordde verschillende Nederlanders en mishandelde arrestanten. Aan het eind van de oorlog werd hij lid van de operatie Werwolf.
Hij gaf zich op 25 juni 1945 over aan de Belgische autoriteiten. Hij werd tot vijftien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Hij wist in 1948 uit detentie te ontsnappen en vluchtte naar Nederland.
Hij heeft over zichzelf verklaard dat hij als agent voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst in Oost-Europa heeft gespioneerd. Een bevestiging uit onafhankelijke bron ontbreekt, maar dat is vanwege verplichte geheimhouding niet vreemd.
In 1969 kwam hij met de beschuldiging naar buiten dat Reinder Zwolsman ‘aantoonbaar 124 moorden op zijn geweten heeft, of bij deze moorden betrokken is geweest’. Hij verklaarde dat hij die beschuldigingen in een nieuw deel van een reeks boekjes Alias Teixeira in detail zou weergeven met bronvermeldingen. Hoewel Zwolsman tot dan toe nooit had gereageerd op allerlei berichten in kranten over zijn wandaden tijdens de oorlog, reageerde hij nu furieus en daagde Van der Gouw wegens smaad voor de rechter, waar hij wist te bereiken dat de uitgave van het boekje verboden werd onafhankelijk van het feit of de beschuldigingen op waarheid waren gebaseerd of niet. DE reeds gedrukte oplage werd in beslag genomen. Verder kreeg Van der Gouw een boete van duizend gulden opgelegd, een dwangsom van 25.000 gulden als hij de beschuldigingen herhaalde en in hoger beroep bij verstek ook nog eens een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie weken. De formulering van de rechter dat het er niet toe deed of de beschuldigingen waar waren of niet, doet vermoeden dat er minstens een deel van waarheid in stak. De gegevens zijn echter nooit meer in de openbaarheid gekomen.
Zijn naam komt voor op de lijst van Abwehr-agenten die door de historicus Frans Kluiters is opgesteld.

Otto Hugo Kurt Haase
Weimar (Duitsland) 4 maart 1900
Hij kwam omstreeks 1920 in Nederland wonen. Hij was van beroep koopman in muziekinstrumenten.
Tijdens de Duitse bezetting ging hij voor de Sicherheitsdienst werken en kreeg daarbij een wapenvergunning. Hij werd Vermogensverwalter voor een aantal Joodse zaken. Hij was tevens actief als V-Mann. Hij werd zeer rijk door deelname aan het corruptiespel binnen de Sicherheitsdienst rond Fritz Hillesheim, waarbij goederen van zwarthandelaren en gestolen tijden huiszoekingen op de zwarte markt verkocht werden en gevangenen gechanteerd werden om zich vrij te kopen onder dreigement anders naar een concentratiekamp gestuurd te worden.
Hij nam regelmatig deel aan drinkgelagen in restaurant Chateau Bleu waar ook de eigenaar Alsem, Sicherheitsdienstmannen als Oskar Wensky en Fritz Hillesheim en de Nederlandse zwarthandelaar Hendrik Verboon, de buurman van Haase, aan deelnamen.
Zijn buurman Hendrik Verboon kreeg van de Sicherheitsdienst een boet van 250.000 gulden opgelegd vanwege frauduleuze handelingen bij aankopen voor de Duitsers. Toen bood Verboon aan Haase een beloning van 100.000 gulden als hij kans zag de boete te laten kwijtschelden. DE boet werd inderdaad kwijtgescholden, maar Haase zei na de oorlog dat hij de beloning niet wilde hebben.
Hillesheim dwong de echtgenote van de zakenman Van der Loor hun huis in Leidschendam voor 25.000 gulden aan Haase te verkopen en het geld aan de Sicherheitsdienst, lees aan de corrupte bende rond Hillesheim, af te staan, terwijl ze zelf de hypotheek moest aflossen. ZO niet, dan zou haar man doodgeschoten worden. De achtergrond was dat Van der Laar bij aankopen in Duitsland voor de Sicherheitsdienst voor miljoenen guldens gezwendeld had. In plaats van een strafvervolging zagen Hillesheim c.s. meer in een lucratief chantagespel. Eerde had Haase al een pand van de Grundstückverwaltung gekocht dat van een Joodse eigenaar was afgenomen; de eigenaar was ondertussen al in Auschwitz vermoord.
Hij werd door de leden van het peloton marechaussees onder leiding van Reinder Zwolsman altijd begroet met ‘Heil Hitler’.
Na de oorlog arresteerde Reinder Zwolsman, toen voor korte tijd politieagent bij de Politieke Opsporingsdienst, hem en deed huiszoeking en stal toen een aantal waardevolle zaken.

Dr. Wilhelm Harster
Kelheim 21 juli 1904, München 25 december 1991
Hij studeerde rechten aan de universiteit van München en promoveerde aan de universiteit van Erlangen. Al tijdens zijn middelbareschooltijd trad hij toe tot het rechtsextremistische paramilitaire Freikorps Oberland. Hij kwam in 1929 in dienst bij de politie van Stuttgart. Hij trad juni 1933 toe tot respectievelijk Hitlers partij NSDAP en tot de SS. Vanaf 1935 was hij werkzaam bij de Sicherheitsdienst.
Op 15 juli 1940 werd hij door de höhere SS- und Polizeiführer Johann Rauter benoemd tot Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD als opvolger van de in mei benoemde Hans Nockemann. In eerste instantie was zijn taak het bestrijden van het verzet, waarbij het communistisch verzet de nadruk kreeg. Later kwam daarbij de handhaving van de antisemietische maatregelen en de deportatie van de Joden naar Polen, waar ze vrijwel allemaal vermoord werden. Hij was op de hoogte van de wrede toestanden in de Duitse concentratiekampen en het bestaan en gebruik van gaskamers om de Joden uit te roeien. Hij was onder Rauter de hoofdverantwoordelijke voor de massamoord op de Nederlandse Joden.
In 1941 voerde hij na verkregen toestemming van het Gestapo-hoofd Heinrich Müller van het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn de ‘verscharfte vernehmung’ (verscherpt verhoor) voor communistische arrestanten in. Dit betekende dat communisten in de meeste gevallen gemarteld werden. In 1942 werd dit ook voor andere verzetsmensen ingevoerd.
Eind april 1941 gaf hij leiding aan de zogenoemde ‘Zugriff’ in Den Haag, waarbij een begin werd gemaakt met het oprollen van het Haags communistisch verzet.
Hij was hoofdverantwoordelijke voor de gebeurtenissen in het Polizeiliches Durchgangslager Amersfoort, zoals de moorden, mishandelingen en uithongering. Ook was hij verantwoordelijk voor de uiterst wrede moord op 100 Russische krijgsgevangenen in kamp Amersfoort.
In september 1943 werd hij in Italië aangesteld in een identieke functie, waarbij zijn bureau in Verona was gevestigd. Daar maakte hij een begin met de uitmoording van Joden, maar door het oorlogsverloop bleef het beperkt tot ongeveer 1000 Joden. In Nederland werd Harster opgevolgd door Erich Naumann, die in de zomer van 1944 weer vervangen werd door Karl Schöngarth.
Na de oorlog werd hij Nederland veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf, maar werd al in 1953 vrijgelaten. Hij kreeg een hoge functie bij het Beierse ministerie van Binnenlandse Zaken en werd in 1958 bevorderd tot ‘Oberregierungsrat’.
In 1961 was hij volgens het Duitse dagblad Der Spiegel de explosieven hebben geleverd voor een bomaanslag in het Italiaanse Zuid-Tirol, waarbij in de zogenoemde Feuernacht 11 juni 1961 elektriciteitsmasten omver geblazen werden, om de elektriciteitsvoorziening voor de industrie plat te leggen.
In 1963 ging hij met vervroegd pensioen, omdat een onderzoek naar zijn bijdrage aan de massamoorden op Joden in Nederland en Italië begonnen was. In 1967 werd hij vanwege het organiseren van de moord op 83.000 Nederlandse Joden tot 15 jaar gevangenisstraf veroordeeld, maar alweer in 1969 vrijgelaten.

Otto Heinrich Karl Haubrock
Ennigloh 18 maart 1904
Zijn rang was Hauptscharfüher. Hij werkte als Kriminal Oberassistent van de Duitse contraspionage (Referat IVE) en werkzaam in eerst Utrecht en aan het eind van de oorlog in Den Haag.
Aan het eind van de oorlog zag hij evenals de rest van de Sicherheitsdienst geen gevaren voor de Duitse bezetter in de Ordedienst, omdat de Ordedienst zich geheel richtte op het handhaven van de orde na de oorlog en liet die daarom ongemoeid ondanks dat bekend was dat het hoofdkwartier in het huis van de huisarts Egbertus Franciscus George van Doorn in de Anna Paulownastraat 7 in Den Haag gevestigd was. Na de oorlog werd Van Doorn aangeduid als agent van het Bureau Bijzondere Opdrachten.
Hij werkte in het laatste oorlogsjaar nauw samen met de V-Mann Sjef van Wesemael. Op 10 april 1945 naar stuurde hij Van Wesemael naar Eindhoven om zich daar te melden bij majoor Jan Marginus Somer van het Bureau Inlichtingen die er dan voor zou zorgen dat hij in het Nederlandse leger werd opgenomen.
Hij werd na de oorlog tot zeven jaar gevangenisstraf veroordeeld vanwege het doodschieten van twee personen, mishandeling van een gevangene en inbeslagnemingen na huiszoekingen.

Fritz Rudolf Hillesheim
?, Deventer 4-12-1944
(In het werk ‘Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ wordt door Lou de Jong veel aandacht aan Fritz Hillesheim en de daarbij behorende figuren Henk Alsem en Reinder Zwolsman besteed. De inhoud van deze passages wijkt dermate sterk af van wat in de documenten staat, dat het min of meer uit de duim gezogen lijkt te zijn. Mijns inziens is er sprake van opzettelijke geschiedvervalsing om de figuur Reinder Zwolsman, met zijn connecties tot op het hoogste niveau in de politiek, in bescherming te nemen en het bestaan te verhullen van de samenwerking voor, aan het eind van en na de oorlog tussen Nederlandse en Duitse Inlichtingendiensten via de Geheime Dienst Nederland, Werwolf, SOAN en Gladio.)
Hij was de zoon van een prostituee en zijn vader was onbekend. Hij groeide op in een eenkamerwoning in Koblenz. De woning was tevens de werkplek van zijn moeder. Hij kwam bij de politie van Düsseldorf te werken. Een sollicitatie bij de Gestapo mislukte omdat hij verdacht werd van spionage voor Italië. Hij was gehuwd en had een dochtertje, maar scheidde.
Hij kwam op 15 augustus 1941 als Kriminalkommissar bij de Sicherheitsdienst in Den Haag werken. Zijn chef werd Kriminalrat Oskar Wensky. Zijn taak werd het bestrijden van de zwarte handel. Hij nam deel aan de drinkgelagen van leden van de Sicherheitsdienst in het restaurant Château Bleu, waar hij de eigenaar Henk Alsem leerde kennen en mee bevriend raakte. Hij liet in strijd met de Duitse voorschriften zijn tweede echtgenote Lotte (Charlotte Grinberg) uit Duitsland overkomen.
Bij de bestrijding van de zwarte handel werden V-Männer ingezet. Die moesten proberen om mensen over te halen om zwart goederen te leveren. Vaak waren het zwarthandelaren, maar soms ook de zoons van fabrikanten. De V-Männer werd een percentage van de handel beloofd, wat hen ertoe aanzette om zo hoog mogelijk te bieden, wat velen in de verleiding bracht. Op het moment dat goederen geleverd werden dook de Sicherheitsdienst op en arresteerde de zwarthandelaren en nam de goederen in beslag. Hillesheim moest de V-Männer uitbetalen, maar deed dat vaak niet of slechts ten dele. Het verschil stak hij in eigen zak. De goederen werden door de Sicherheitsdienst via stromannen alsnog op de zwarte markt verkocht, waardoor verschillende leden van de Sicherheitsdienst een zeer groot extra inkomen verkregen. Als de arrestanten welvarende ouders hadden, werd gedreigd de arrestanten naar een concentratiekamp te sturen als de ouders niet met een afkoopsom over de brug kwamen. Die afkoopsom was minstens 5.000 gulden, maar kon oplopen tot 50.000 gulden. Behalve Hillesheim namen ook een aantal Sicherheitsdienstmannen deel aan het spel, zoals Oskar Wensky, Friedrich Frank, Joseph Schreieder, Otto Haase, George Meijer en anderen. Verder profiteerden enkele V-Männer mee zoals Jan Haakman en in het laatste oorlogsjaar Reinder Zwolsman.
De leden van het corruptie-, fraude- en chantagespel werden erg rijk, maar Hillesheim werd schatrijk, doordat hij de anderen bedroog. Hij belegde zijn rijkdom in juwelen en edelstenen en in onroerend goed. Zijn vrouw Lotte reisde verschillende keren naar Duitsland om de verkregen juwelen en edelstenen op een veilige plek op te bergen; ze kreeg daardoor de bijnaam juwelen-Lotte. Hij kocht voor 400.000 gulden aan onroerend goed in Amsterdam en bezat ook in Den Haag onroerend goed, zoals het van het van een Jood afgenomen pand Anna van Solmsstraat 107 dat hij voor 11.500 van de Grundstückverwaltung kocht. Dat onroerend goed kocht hij aan via de makelaar Hendrik Verboon, waardoor zijn verhouding met Zwolsman, die er graag aan verdiend had, minder goed werd. Maar ook Hillesheim kwam daardoor te weten dat Verboon met onder andere zijn onroerendgoedtransacties met leden van de Sicherheitsdienst zeer rijk was geworden. Verboon werd op een gegeven moment door leden van de Sicherheitsdienst gearresteerd wegens oplichting, verduistering, mishandeling, vernieling en belediging kon zich toen vrijkopen door aan Hillesheim 50.000 gulden te betalen. Ook de voor de Duitsers werkende inkoper Van der Laar, die werd gearresteerd vanwege malversaties, werd door Hillesheim gechanteerd: zijn vrouw moest hun dure pand ter waarde van 25.000 gulden in Leidschendam afstaan, maar wel zelf de hypotheek aflossen en de overige overdrachtskosten betalen, ander zou haar man doodgeschoten worden.
Op 29 december 1942 werden de Collaborateur Dirk Vrijenhoek en zijn Joodse vrouw Rosa gearresteerd omdat ze drie Joodse buren ontvangen hadden, terwijl di geen ster op hadden. Dirk werd in Vught opgesloten en Rosa in Westerbork. Rosa werd in maart 1943 vrijgelaten omdat ze gemengd gehuwd was, maar werd een paar dagen later weer gearresteerd, waarna ze via Hillesheim vrijgekocht kon worden. Dirk kon zich in 1944 via Hillesheim vrijkopen. Daarmee bouwde Hillesheim met het onnozele echtpaar een goede relatie op. Op Dolle Dinsdag 5 september 1944 deserteerde Hillesheim, want hij hoopte daarmee te kunnen bewerkstelligen dat hij een permanente verblijfsvergunning in Nederland kon krijgen en zijn onroerend goed aldus veilig te stellen. Hij kreeg van de oplichter en collaborateur Henk Alsem een briefje dat hij ‘het verzet had geholpen’ en Vrijenhoek hielp hem bij het onderduiken en nam flink wat bezittingen in bewaring.
Reinder Zwolsman had veel met Hillesheim samengewerkt in de zwarte handel en wist aldus veel van zijn contacten. Verschillende leden van de Sicherheitsdienst waren benauwd dat Hillesheim het corruptie-, fraude-en chantagespel na de oorlog zou verraden om zichzelf schoon te wassen en waren er daarom op gebeten hem in handen te krijgen. Zwolsman werd daarom door Joseph Schreieder ingezet om Hillesheim op te sporen en zou dan 40.000 gulden beloning krijgen en mocht bovendien eventuele opgespoorde bezittingen houden. Ondanks dat Hillesheim een paar keer van donderduikadres veranderde, had Zwolsman zijn verblijfplaats gauw gevonden door Henk Alsem te arresteren en te bedreigen en hem zo te dwingen de verblijfplaats te verraden. Maar Hillesheim bleef spoorloos ondanks dat ze wisten dat hij aanwezig moest zijn, want er lag een opengeslagen Duits boek op tafel, terwijl de bewoners geen Duits kenden. Zwolsman liet marechaussees in het pand achter en die vonden de verblijfplaats na een dag: in een loze ruimte boven de schuifdeuren. Er werd geroepen dat hij tevoorschijn moest komen, maar Hillesheim deed dat niet. Toen werd in op de loze ruimte geschoten en toen kwamen Hilleheim en zijn vrouw tevoorschijn. Een koffer met geld en edelstenen werd in beslag genomen.
Hillesheim werd op 26 oktober 1944 in Utrecht door een rechtbank onder leiding van Arno Arlt ter dood veroordeeld wegens desertie met als bezwarende omstandigheid ‘Wehrkraftzersetzung’ vanwege het briefje van Alsem. Lotte werd tot vijf jaar tuchthuis veroordeeld wegens hulp bij desertie.
Hillesheim werd op 4 december 1944 op het landgoed Oxerhof bij Deventer opgehangen. Lotte kon op 29 november 1944 door een brand die na een bombardement was uitgebroken uit de gevangenis in Essen ontsnappen en dook onder in Dortmund. Na de Duitse capitulatie was ze binnen twee weken terug in Nederland om de rijkdommen veilig te stellen; ze logeerde maandenlang bij Dirk Vrijenhoek.
Zwolsman bleef na de arrestatie van Hillesheim op zoek naar bezittingen van Hillesheim en deed daarvoor met zijn peloton marechaussees invallen op diverse adressen. Bij Vrijenhoek nam hij een aantal bezittingen in beslag. Maar hij bleef tot januari 1945 op zoek naar een koffer met 200.000 gulden aan geld en juwelen en verder naar de eigendomspapieren van huizen ter waarde van 400.000 gulden. Of hij die gevonden heeft is onbekend.


Johannes Wilhelmus Hoffmann
Duisburg 22 mei 1904
Hij was werkzaam als Kriminalassistent met de rang van SS Hauptscharführer bij de Rotterdamse Sicherheitsdienst onder Herbert Wölk. Hij was een geoefend bokser.
Hij was betrokken bij de eerste deportaties van Joden uit Rotterdam. Hij en zijn ondergeschikten sloegen en mishandelden hen, inclusief de vrouwen en kinderen. Hij werd omschreven als sadist bij zijn optreden tegen Joden en verzetsmensen. Bij verhoren mishandelde hij zijn arrestanten vaak op een buitengewoon beestachtige manier. Hij zorgde ervoor dat veel mensen die in zijn handen vielen ter dood veroordeeld werden. Hij fusilleerde persoonlijk een groot aantal mensen die hij standrechtelijk ter dood veroordeeld had.
Hij arresteerde samen met Martin Kohlen op 27 oktober 1942 de Joodse verzetsman Elias Waas die lid was van de Nederlandse Volksmilitie. Waas was via een handelaar van wie hij springstoffen wilde betrekken in de val gelokt op station Hofplein. Bij de arrestatie zag Waas kans het gezicht van Kohlen open te krabben, maar werd door een te hulp geroepen toevallig aanwezig militair met een bajonet de schedel ingeslagen. Waas werd op 5 februari 1943 in Leusden gefusilleerd.
Nadat de Haagse communistische verzetsman Piet Wapperom in Utrecht gearresteerd was, werd deze naar Rotterdam overgebracht en daar gemarteld. In een notitieboekje werd een afspraak op 19 februari 1943 in een café in Delft gevonden. Kohlen en zijn collega’s Wilhelm Heuer en Johannes Hoffmann brachten hem daarheen en zetten hem daar neer in een stoel met een bezemsteel in zijn broekspijpen vastgebonden, zodat hij niet weg kon rennen. Daardoor liep Gerrit Kastein, waarmee hij een afspraak bleek te hebben, in de val. Kastein wist nog wel Ernst Knorr, die buiten in een auto zat te wachten, met een pistoolschot behoorlijk ernstig te verwonden. In een notitieboekje van Kastein werd een andere afspraak gevonden in een koffiehuis bij station Laan van Nieuw Oost-Indië in Voorburg en Kastein werd daar geboeid heen gebracht. Daar wist Kastein een pistool te trekken, dat bij de fouillering niet gevonden was. Hij verwondde Kohlen niet al te ernstig in zijn dijbeen en holde weg, maar werd snel achterhaald omdat hij vanwege zijn geboeide armen niet hard kon hollen. Kastein had dat pistool van Anton van der Waals gekregen, die het weer van de SD’er Joseph Schreieder had, Van der Waals had Kastein verteld hoe die een pistool op het lichaam kon verbergen, zodat het waarschijnlijk niet gevonden zou worden bij een fouillering. Kastein had dat pistool gebruikt bij de liquidatie van secretaris-generaal Hermannus Reijdon.
In de nasleep van de arrestatieactie tegen de Nederlandse Volksmilitie werd de Rotterdamse communist Jacob Vleeschhouwer gearresteerd. Daardoor kwam de Sicherheitsdienst (SD) te weten dat hij op 19 januari 1943 een ontmoeting met iemand had. Vleeschhouwer werd met een stok in de broekspijpen vastgebonden op de Statenweg neergezet en een aantal SD’ers en Rotterdamse politiemannen, onder wie Van der Wilt en Van Delft, stelden zich in de omgeving op. Zo liep Henk Speksnijder in de val. Hij probeerde te ontvluchten, maar liep Hoffmann in de armen. Die greep hem, werkte hem tegen de grond en trapte hem, terwijl Van der Wilt hem vasthield, met de hak van zijn laars in zijn gezicht. Speksnijder liep daarbij een ernstige kaakfractuur op. Hoffmann en Van der Wilt sleurden de zwaargewonde Speksnijder in een auto. In de auto probeerde Speksnijder nog zijn pistool te pakken, maar dat werd verhinderd. Hij werd naar het SD-kwartier op de Heemraadsingel 219 gebracht en geboeid op een stoel gezet. Toen de SD’ers even niet opletten, sprong hij overeind, sprong op de verwarming en vervolgens door het gesloten raam, met het doel dood te vallen. Maar hij bleef met zijn voet achter de sponning haken en de toegesnelde SD’ers visten hem terug uit de diepte. De dodensprong leek sterk op de soortgelijke sprong een maand later aan het Binnenhof in Den Haag, wat er op lijkt te wijzen dat deze ontsnappingsmogelijkheid van tevoren doorgesproken was.
Bij Speksnijder werd een notitie over ook een ontmoeting bij station Hollands Spoor in Den Haag gevonden. De Rotterdamse SD’ers Herbert Wölk, Johannes Hoffmann en Schoenig en de Rotterdamse politiemannen Kors van der Wilt en Johan van Delft werden rondom opgesteld. Daar liep de neef Caspar Speksnijder in de val. Caspar werd naar het Binnenhof overgebracht. Daar werd hij een paar keer naar de kelder gebracht om met een zweep afgeranseld te worden, zodat zijn rug een bloederige massa werd en zijn onderbroek in het vlees gedrukt zat. Ook werd hij met een gummiknuppel in de anus gepenetreerd, waarbij ernstige letsels werden toegebracht.
Op 11 februari 1943 was hij een van de Rotterdamse SD’ers die de communisten Nicolaas Bergsma en Piet Wapperom in Utrecht arresteerden. De arrestanten werden naar het Utrechtse kantoor van de SD gebracht en daar veelvuldig geschopt en geslagen.
Vervolgens werd Wapperom naar Rotterdam overgebracht en daar gemarteld. In een notitieboekje werd een afspraak op 19 februari 1943 in een café in Delft gevonden. Hoffmann en zijn collega’s Wilhelm Heuer en Martin Kohlen brachten hem daarheen en zetten hem daar in een stoel met een bezemsteel in zijn broekspijpen vastgebonden, zodat hij niet weg kon rennen. Daardoor liep Gerrit Kastein, waarmee hij een afspraak bleek te hebben, in de val. Kastein wist nog wel Ernst Knorr, die buiten in een auto zat te wachten, met een pistoolschot behoorlijk ernstig te verwonden. In een notitieboekje van Kastein werd een andere afspraak gevonden in een koffiehuis bij station Laan van Nieuw Oost-Indië in Voorburg en Kastein werd daar geboeid heen gebracht. Nadat Hoffmann uitgestapt was en naar het koffiehuis liep, wist Kastein een pistool te trekken, dat bij de fouillering niet gevonden was. Hij verwondde Kohlen niet al te ernstig in zijn dijbeen en holde weg, maar werd snel achterhaald omdat hij vanwege zijn geboeide armen niet hard kon hollen. Kastein had dat pistool van Anton van der Waals gekregen, die het weer van de SD’er Joseph Schreieder had, Van der Waals had Kastein verteld hoe die een pistool op het lichaam kon verbergen, zodat het waarschijnlijk niet gevonden zou worden bij een fouillering. Kastein had dat pistool gebruikt bij de liquidatie van secretaris-generaal Hermannus Reijdon.
Op 14 november 1943 behoorde hij tot een team van Sicherheitsdienstmannen die in Utrecht de top van de CPN arresteerde; Kees Schalker en Daan Goulooze behoorden tot de arrestanten.
In augustus 1944 stapte de vrouw van de Leidse loodgieter Willem Marquenie naar Hoffmann. Ze vertelde dat haar man communist was en De Waarheid verspreidde. Vervolgens zei ze ‘schiet hem maar dood’. Marquenie werd op 1 september door twee Leidse landwachters gearresteerd en naar Rotterdam overgebracht. Op 12 september werden Marquenie en een Rotterdammer naar de Schietbaanlaan gebracht. De Rotterdammer moest eerst uitstappen en onder begeleiding een eindje lopen en werd onverhoeds door de SD’er Herbert Engelshoven in de rug doodgeschoten. Daarna was het de beurt van Marquenie. De lijken bleven op straat liggen.
Ondanks dat hij tientallen mensen eigenhandig had doodgeschoten werd hij na de oorlog slechts voor een klein deel van die moorden vervolgd. Hij werd tot de doodstraf veroordeeld vanwege het eigenhandig doodschieten van drie personen, deelname aan het doodschieten van vijf personen, het opdracht geven voor het doodschieten van twee personen en het mishandelen van veel arrestanten. Die straf werd n 1950 omgezet in levenslange gevangenisstraf en die in 1959 weer tot 23 jaar en 4 maanden.

Friedrich (Fritz) Ludwig Knolle
Amsterdam 12-3-1903, Neustadt an der Weinstrasse (Duitsland) 27 november 1977

(Gegevens voornamelijk afgeleid uit het boek ‘Friederich Knolle: Bekentenissen van en Onderzoek naar een SD-officier‘ van de hand van Perry Pierik)

Hij was de zoon van een procuratiehouder van een bank. Hij woonde eerst op het adres Willemsparkweg 115 in Amsterdam en verhuisde in 1914 naar de Pieter de Hoochstraat 40. In 1920 vertrok het gezin naar Hannover, waar zijn vader oorspronkelijk vandaan kwam. Hierdoor maakte Friedrich zijn HBS-opleiding niet af; in plaats daarvan volgde hij een bankopleiding. Spoedig verliet hij de bank en volgde een cursus tot boekhandelaar en startte in 1923 in Kiel een eigen boekhandel Bücherstube Knolle. Daarnaast werkte hij achtereenvolgens als assistent in een bibliotheek in Kiel en een boekhandel in Hamburg.
Al in Nederland verdiepte hij zich in geschriften van Duitse nationalisten. In 1920 werd hij lid van de Deutschvölkischen Schutz- und Trutzbund en toen die opgeheven werd van de Deutschnationale Volkspartei. In 1928 werd hij lid van Hitlers partij NDSAP en de Kampfbund für deutsche Kultur (KfdK) onder leiding van Alfred Rosenberg. In 1930 werd hij lid van de SA en stapte november 1932 over naar de SS. Vanaf 1934 tot 1937 vervulde hij diverse leidinggevende functies binnen nationaalsocialistische organisaties met betrekking tot volkscultuur.
In 1937 kreeg hij een functie binnen de Sicherheitsdienst en werd in 1938 Reichsführer SS in München. Vervolgens werd Hauptabteilungsleiter bij de binnenlandse contraspionage van de Sicherheitsdienst in het district West die in Düsseldorf gevestigd was. Begin 1940 werd hij tot leider van de Sicherheitsdienst in het district Aken benoemd, waarbij hij ook te maken kreeg met de Duitse spionage in Nederland.
In oktober 1940 werd hij naar Den Haag overgeplaatst als plaatsvervanger van Befehlshaber der Sicherheitspolizei Wilhelm Harster. Zijn rang was toen SS-Standartenfuhrer. Zo nu en dan, als Harster in Duitsland was, nam hij de functie van Harster over. Hij kreeg de leiding over de afdelingen III (onder andere cultuur) en IV (Sicherheitsdienst) en gaf daar leiding aan de berichtendienst. Hij kreeg de leiding over alle Aussendiensten van de Sicherheitsdienst in Nederland en bepaalde het beleid van de vervolging van tegenstanders als Joden en communisten (de uitvoerende leiding lag eerst bij Bruno Wolff en daarna bij Erich Deppner). Dat hield ook in dat hij het was die meestal bepaalde wanneer mensen naar een concentratiekamp gestuurd moesten worden en wanneer en hoeveel mensen bij wijze van represaille gefusilleerd moesten worden. Ook vielen de Duitse contraspionage en de in najaar 1942 of begin 1943 opgerichte spionageschool A-Schule West genaamd Seehof onder leiding van de Nederlander Jan Jacobus Bate Spreij op het terrein Sorghvliet in Den Haag onder zijn commando. In de spionageschool werden zogenoemde stay-behinds opgeleid, die achter de vijandelijke linies moesten opereren. Later stond de spionageschool in verband met het Skorzeny-Kommando in Oranienburg, waarbij Skorzeny persoonlijk bij de school in Den Haag op bezoek kwam.
Het lijkt waarschijnlijk dat de latere ‘stay-behind’ Pierre Sweerts als die in Den Haag was onder commando van Knolle stond. Knolle hield zich bezig met de contraspionage in Frankrijk, België en Nederland. Hij was in de loop der tijd de chef van onder anderen Bruno Wolff, Johannes Munt, Joseph Schreieder en Herbert Wölk.
Meteen na zijn aankomst in Den Haag voerde hij overleg met Andreas Bouten, die voor de oorlog zowel informant voor de Centrale Inlichtingendienst van de Generale Staf was als spion voor Duitsland.
Knolle had de leiding over de met veel wreedheden en vernederingen gepaard gaande razzia op Joden op 22 en 23 februari 1941 in Amsterdam. Hij was terplekke met zijn hond aanwezig en liet zijn hond vele Joden bijten. Hij verordonneerde de zending van de Joden naar Buchenwald, die daar of het volgende concentratiekamp Mauthausen bijna allemaal om het leven kwamen. Hij was tevens verantwoordelijk voor het neerslaan van de in reactie op de razzia uitgeroepen Februaristaking inclusief de arrestatie en executie van communisten. Ook was hij de eerste die na verkregen toestemming van Himmler verschärfte Vernehmung toepaste, waarbij gearresteerde communisten gemarteld werden. Het vervolgen van het communistisch verzet werd de hoofdtaak van Knolle.
In 1942 stelde hij een lijst op van 20 gijzelaars, die in aanmerking kwamen gefusilleerd te worden naar aanleiding van de bomaanslag door de Nederlandse Volksmilitie op een Duitse trein met verlofgangers van de Wehrmacht. Rauter koos uit de lijst 5 personen die onder leiding van Knolle in Goirle gefusilleerd werden; Knolle las hen het vonnis in het Duits voor ondanks dat hij vloeiend Nederlands sprak. Bij de slachtoffers was de voormalige chef van de Rotterdamse Politie Inlichtingendienst Christoffel Bennekers die voor en tijdens de eerste oorlogsmaanden de V-Mann Anton van der Waals aanstuurde en ook de leden van de groep Wollweber en nog enige tientallen communisten in de handen van respectievelijk de Gestapo in Hamburg en de Rotterdamse Sicherheitsdienst had gespeeld (ze zijn bijna allemaal om het leven gekomen). Knolle schakelde de V-Mann Anton van der Waals in om de daders van de aanslag te achterhalen. Van der Waals wist snel te melden dat de daders uit communistische kringen kwamen, maar verder kwam hij niet.
Hij was opdrachtgever voor de executie in kamp Amersfoort van 15 personen, die hij zelf geselecteerd had, als represaille voor bomaanslagen op treinen in het oosten van het land. De aanslagen waren gepleegd door communistische groepen die in verbinding met de Nederlandse Volksmilitie stonden en aangestuurd werden door Gerrit Kastein, waarbij Cornelis van der Kraats als tussenpersoon optrad. Een van de slachtoffers was de Haagse communistische gijzelaar Aalders Jacob IJmkers. Ook tijdens de april-mei-stakingen van 1943 was hij verantwoordelijk voor fusillering van ongeveer honderd werknemers van bedrijven waar gestaakt werd.
Knolle regelde ook de Arbeitseinsatz en betreed de onttrekking daaraan hardhandig door de weigeraars naar kamp Amersfoort, Duitse strafarbeidskampen of Duitse concentratiekampenm te sturen.
Eind 1943 werd aan Knolle verraden dat Spreij een onderofficier bevel had gegeven zich uit te kleden waarna Spreij zich als een hondje had gedragen. Homoseksualiteit was in Duitsland verboden en helemaal taboe binnen de SS. Spreij werd gearresteerd en ter dood veroordeeld. Himmler wilde hem het vuurpeloton besparen en liet hem aanbieden zelfmoord te plegen, wat eervol was. Knolle bracht Spreij in zijn cel een geladen pistool en die pleegde zelfmoord.
In mei 1944 werd hij naar het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn teruggeroepen en een maand later naar Belgrado overgeplaatst om daar de partizanen van Tito te gaan bestrijden en leiding te geven aan de spionnenschool A-Schule Ost. Hij was toen met een paar tussenstappen bevorderd tot SS-Hauptsturmführer. In Den Haag werd zijn taken overgenomen door de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD Karl Schöngarth. In de herfst was hij weer terug in Duitsland, waarschijnlijk in de omgeving van Hamburg. Hij hield zich daar bezig met de operatie Wehrwolf In 1949 werd hij gearresteerd en Nederland vroeg zijn uitlevering. Maar dat werd geweigerd, vermoedelijk omdat hij als gewaardeerd massamoordenaar van communisten in dienst van een Amerikaanse geheime dienst was getreden.

Dr. Ernst Knorr
Heiligenland 13 oktober 1899, Scheveningen 14 juni 1945
Hij had een flink postuur en een stierennek en al zijn vingers van de linkerhand waren geamputeerd. Hij had rechten gestudeerd en was gepromoveerd. Hij was een SS-officier in de rang van Untersturmführer, die kort na de Duitse inval bij de Haagse Sicherheitsdienst werd aangesteld. Zijn chef was Bruno Wolff en Otto lange was een van zijn ondergeschikten.
Al in augustus beschikte hij over de V-Frau Lina Hartmann, een prostituee uit Rotterdam die vlak voor de oorlog gearresteerd was vanwege spionage voor Duitsland met betrekking tot afweergeschut rond Rotterdam. Zij werd vanwege haar roodgeverfde haar door hem ‘Rote Fuchs’ genoemd. Zij werd ingezet om de ondergedoken leden van de groep Wollweber (Internationale Zeeliedenhulp) op te sporen.
Hij kreeg eind april 1941 de melding binnen dat de illegale CPN van plan was om per 1 mei een speciale editie van De Vonk uit te brengen, hetgeen hem ertoe deed overgaan om de arrestaties van de Haagse communisten van start te laten gaan. Over de gebeurtenissen op 1 mei in Den Haag bracht hij schriftelijk verslag uit aan het hoofd van de Gestapo in Berlijn Brigadeführer Heinrich Müller (de hoofdverantwoordelijke voor alle moorden in de concentratiekampen, inclusief het vergassen van Joden), die al sinds 1935 door de Nederlandse regering bij de bestrijding van het communisme in Nederland betrokken was: ‘Flugblatt-, Klebezettel und sonstige schriftliche Propaganda wurde nur in Einzelfällen an verschiedene Orten durchgeführt, da es bereits am 28-4-1941 auf Grund eingehender sicherheitspolizeilicher Ermittlungen gelungen war, im Haag größere Mengen für den 1. Mai bestimter Flugblätter zu erfassen und sicherzustellen. 5 Personen wurden hierbei festgenommen, weitere 25 Festnahmen stehen noch bevor.
Bij de verhoren mishandelden hij, de SD’er Otto Lange, Inlichtingendienstman Johannes Veefkind en de politie-infiltrant Willem van Duivenboden de communisten bij toerbeurt. Als een van de anderen te maken kregen met een hardnekkig zwijgende communist zeiden ze dat ze de dokter erbij gingen roepen en dat was dan Knorr, die de mishandelingen hardhandiger en geraffineerder opvoerde. Hij prikte daarbij met een naald in de elleboog.
Op 2 september 1941 martelde hij de communist Herman Holstege dood door hem met een gummiknuppel in de anus te porren, waardoor zijn ingewanden zwaar beschadigd raakten. Hij werd daarbij geassisteerd door Otto Lange en Johannes Veefkind. Voordat hij aan de martelsessie begon liet hij zich rijkelijk voorzien van jenever.
In juni 1941 leverde de Inlichtingendienstman Johannes Eckhardt bij hem de lijsten in van de communisten die naar aanleiding van de Duitse inval in de Sovjet-Unie gearresteerd moesten worden. Die lijsten van zogenaamde communistische functionarissen waren in opdracht van de burgemeesters uit de regio Den Haag door de gemeentelijke inlichtingendiensten samengesteld. Bijna alle communisten op die lijst zijn om het leven gekomen.
De politieman Cornelis Bakker bracht vanaf zomer 1942 aan Knorr verslag uit over de resultaten die door de politie-infiltrant Van Soolingen behaald werden.
Bij een arrestatieactie in Delft tegen Gerrit Kastein werd hij door Kastein in het bovenbeen geschoten, waardoor hij veel bloed verloor.
Eind 1941 volgde hij Bruno Wolff op als leider van Referat IVA voor de bestrijding van het communisme. Maar omdat zijn wreedheden de spuigaten uitliepen werd hij in 1942 afgezet en opgevolgd door Albert Barkov. Hij bleef wel nog bij de bestrijding van het communisme betrokken.
Hij werd in 1943 naar Groningen overgeplaatst, waarbij hij in het Scholtenshuis vele gevangene ernstig mishandelde. Ook pleegde hij diverse moorden op arrestanten en stak een boerderij in de brand.
Vanwege het oprukken van geallieerde troepen trokken Duitse militairen zich op 16 april 1945 terug op Schiermonnikoog, waarbij ze ervanuit gingen dat met een boot vanuit Borkum opgehaald zouden worden om veilig naar Duitsland terug te keren. Die boor kwam echter nooit. Na de officiële Duitse capitulatie op 5 mei in Nederland en op 8 mei in heel Duitsland bleven ze weigeren zich over te geven. Op 27 mei ging er een Canadese officier naar hen toe en regelde dat ze zich de volgende dag overgaven, waarna ze op 30 mei met een boot naar het vasteland geëvacueerd werden. Het waren de laatste Duitse militairen die zich in Europa overgaven. Ze werden eerst in Groningen, voor een deel onder Canadees toezicht, opgesloten. Een aantal van hen, waarbij Knorr, werd op 27 juni door de Canadese Field Security naar de Kings Prison, een onder Canadees toezicht staand deel van de gevangenis in Scheveningen overgebracht.
De bewakers in de gevangenis waren leden van de Nederlandse Binnenlandse Strijdkrachten. Ze mishandelden de gevangenen, waarbij ook zij die uit Groningen kwamen, op een buitengewoon gruwelijke en sadistische wijze; zelfs nog sadistischer dan wat de Duitsers eerder in de concentratiekampen bedreven. Ten gevolge van de wreedheden overleed Knorr op 7 juli 1945. De Arnhemse Aussenstelleleiter Arthur Thomsen overleed twee dagen later. In beide gevallen werd opgegeven dat ze zelfmoord door ophanging hadden gepleegd, alhoewel dat in de cellen eigenlijk onmogelijk was om je op te hangen vanwege het ontbreken van iets uitstekends om een touw aan te bevestigen. De beruchte Duitse rechter Arno Arlt, die ook daar opgesloten zat, heeft getuigd over de wreedheden. De verzetsman Edmund Wellenstein heeft later een eind aan de wantoestanden door het gajes van de Binnenlandse Strijdkrachten gemaakt. Overigens was de beruchte NSB’er Meinoud Rost van Tonningen al op 6 juni om het leven gekomen, die formeel ook als zelfmoord te boek staat. Het lijkt aannemelijk dat in zijn geval ook sprake was van wreedheden die tot zijn dood leidden.
Knorr en Thomsen werden op 14 juli 1945 op de Algemenen Begraafplaats in Den Haag in een naamloos graf gelegd. De begrafenis was illegaal, omdat er geen aangifte van overlijden is gedaan bij de burgerlijke stand; vermoedelijk is dat nagelaten om te voorkomen dat de werkelijke doodsoorzaak aan het licht zou komen. Op 10 oktober 1958 werden beiden opgegraven en over gebracht naar de Deutscher Soldatenfriedhof Ysselsteyn. Ze zijn naast elkaar begraven. Op het kruis op het graf van Knorr staat behalve zijn naam ‘Soldat’ in plaats van zijn werkelijke rang; in het geval van Thomsen staat wel de juiste rang op het graf.

Martin Johann Kohlen
Wegberg (Duitsland) 14 augustus 1910
Hij kwam op 24 august 1940 naar Nederland. Hij was werkzaam bij de Rotterdamse Sicherheitsdienst onder Herbert Wölk. Hij arresteerde op 30 oktober 1942 de theologie student Fréderic Jean (Jan) Krop en mishandelde hem ernstig. Hij diende bij verhoren van arrestanten vaak veel stokslagen toe. Hij heeft veel mensen die standrechtelijk ter dood veroordeeld waren persoonlijk doodgeschoten en maakte ook deel uit van executiepelotons. Hij hing gevangenen aan de steun van de verwarming zodat ze alleen met de tenen op de grond kwamen.
Hij arresteerde samen met Johannes Hoffmann op 27 oktober 1942 de Joodse verzetsman Elias Waas die lid was van de Nederlandse Volksmilitie. Waas was via een handelaar van wie hij springstoffen wilde betrekken in de val gelokt op station Hofplein. Bij de arrestatie zag Waas kans het gezicht van Kohlen open te krabben, maar werd door een te hulp geroepen toevallig aanwezig militair met een bajonet de schedel ingeslagen. Waas werd op 5 februari 1943 in Leusden gefusilleerd.
Nadat de Haagse communistische verzetsman Piet Wapperom in Utrecht gearresteerd was, werd deze naar Rotterdam overgebracht en daar gemarteld. In een notitieboekje werd een afspraak op 19 februari 1943 in een café in Delft gevonden. Kohlen en zijn collega’s Wilhelm Heuer en Johannes Hoffmann brachten hem daarheen en zetten hem daar in een stoel met een bezemsteel in zijn broekspijpen vastgebonden, zodat hij niet weg kon rennen. Daardoor liep Gerrit Kastein, waarmee hij een afspraak bleek te hebben, in de val. Kastein wist nog wel Ernst Knorr, die buiten in een auto zat te wachten, met een pistoolschot behoorlijk ernstig te verwonden. In een notitieboekje van Kastein werd een andere afspraak gevonden in een koffiehuis bij station Laan van Nieuw Oost-Indië in Voorburg en Kastein werd daar geboeid heen gebracht. Daar wist Kastein een pistool te trekken, dat bij de fouillering niet gevonden was. Hij verwondde Kohlen niet al te ernstig in zijn dijbeen en holde weg, maar werd snel achterhaald omdat hij vanwege zijn geboeide armen niet hard kon hollen. Kastein had dat pistool van Anton van der Waals gekregen, die het weer van de SD’er Joseph Schreieder had, Van der Waals had Kastein verteld hoe die een pistool op het lichaam kon verbergen, zodat het waarschijnlijk niet gevonden zou worden bij een fouillering. Kastein had dat pistool gebruikt bij de liquidatie van secretaris-generaal Hermannus Reijdon.
Op 14 november 1943 behoorde hij tot een team van Sicherheitsdienstmannen die in Utrecht de top van de CPN arresteerde; Kees Schalker en Daan Goulooze behoorden tot de arrestanten.
Hij werd na de oorlog na de eis van de doodstraf tot een levenslange gevangenisstraf veroordeeld wegens deelname aan de executie van twee personen, het eigenhandig doodschieten van twee personen en het mishandelen van gevangenen. De straf werd in 1950 omgezet in 21 jaar en 11 maanden gevangenisstraf.

FotoLange

Otto Friedrich Karl Gustav Lange
Störy (Kreis Marienberg, Hannover) 4 mei 1904
Hij werd in 1924 verkeers- en straatagent te Bremen. Hij trad in januari 1930 toe tot Hitlers partij NSDAP en in 1933 tot de SS. Toen in 1935 de politie door de Wehrmacht werd overgenomen, werd hij ingedeeld bij Infanterieregiment 65. Hij werd in 1938 bevorderd tot Kriminal Oberassistent.
Hij kwam per 1 september 1940 bij de Sicherheitsdienst in Den Haag. Zijn rang was toen SS Hauptscharführer. Hij werd belast met het oprollen van de Rote Kapelle in Nederland (groep Wollweber) en met het bestrijden van het communisme in de regio Den Haag. Zijn directe chef was Ernst Knorr en het hele Referat IV A voor de bestrijding van communisme stond onder leiding van Bruno Wolff.
Bij het bestrijden van het communisme werkte hij nauw samen met Johannes Hubertus Veefkind van de Haagse Politie Inlichtingendienst en in mindere mate met Johann Gottlieb Crabbendam die op instigatie van de Sicherheitsdienst tot chef van de Documentatiedienst (de opvolger van de Inlichtingendienst) benoemd was. Verder werkte hij samen met Willem van Duivenboden die formeel tolk was, maar als voormalig politie-infiltrant in de Haagse CPN veel over de Haagse communisten wist. Via Crabbendam en Veefkind kreeg hij de informatie die de politie-infiltrant Van Soolingen vergaarde.
Hij had als concubine in Loosduinen een zekere mejuffrouw Pasman.
Hij was vanaf begin juni actief betrokken bij vrijwel alle arrestaties van communisten. Hij sprak goed Nederlands. Hij verhoorde ze, waarbij hij er vele ernstig mishandelde, meestal in samenwerking met Ernst Knorr, Johannes Veefkind en Willem van Duivenboden. Hij maakte gebruik van spionnen die in de cellen mee opgesloten werden om zo informatie te winnen. Verschillende malen veroorzaakte hij ernstig letsel als het uitslaan van tanden en kiezen, het slaan van een oog uit de oogkas, het doof slaan van iemand, bewusteloos slaan, met een karwatsen gummiknuppel slaan en dergelijke. Hij bedreigde regelmatig gevangenen met het doodschieten en daarbij een pistool op hen te richten Hij assisteerde bij de martelmoord op Herman Holstege door Ernst Knorr. Bij het verhoor van Holstege maakte hij notities van alles wat Holstege zei en concludeerde een dag later dat Holstege hen bij de neus had genomen door valse namen van communisten te verstrekken. Van de in dit kader gearresteerde communisten zijn er 60 om het leven gekomen.
Begin 1942 arresteerde hij samen met Veefkind vele communisten in Schiedam en Rotterdam, waarvan hij de namen indirect had leren kennen doordat Herman Holstege gedurende zijn verhoor toch een paar zaken had prijsgegeven. Daarvan zijn er 25 om het leven gekomen.
Omstreeks juni 1942 arresteerde hij vele tientallen communisten in Delft, waarvan er 7 om het leven zijn gekomen.
Hij gaf in november 1942 opdracht om de oorspronkelijk uit Den Haag afkomstige Amsterdamse communiste Kiek (Frederika Amalia) Pierôt te arresteren; haar naam was naar voren gekomen bij de verhoren van gearresteerde leden van de Nederlandse Volksmilitie in Rotterdam. Kiek heeft dat niet overleefd. Hij arresteerden in november 1942 de Haarlemse communist Johan Vooren, die daardoor ook om het leven kwam.
Begin 1943 arresteerde hij enige tientallen communisten in Den Haag, waarvan er 13 om het leven zijn gekomen. Daarbij was hij een van de vijf personen die bij Gerbert Bakker binnenvielen. Hij maakte deel uit van het team dat probeerde Gerben Wagenaar bij station Staatsspoor te arresteren.
In 1943 maakte hij deel uit van het Sonderkommando Munt dat in Amsterdam communisten rond Daan Goulooze en Pam Pooters arresteerde. Daarbij werden 15 Nederlanders en 5 Duitsers gearresteerd, maar ze kregen Goulooze niet te pakken.
In september 1944 werd hij overgeplaatst naar Deventer. Hij was betrokken bij de overval op een boerderij in Harfsen, waarbij 20 onderduikers werden opgepakt en 160 automatische pistolen met bijbehorende munitie en een hoeveelheid trotyl werden gevonden. Hij arresteerde vele mensen in de omgeving van Deventer, waarvan er velen bij represailles, onder andere die naar aanleiding van de aanslag op Rauter, geëxecuteerd werden. Op 9 februari 1945 werd hij weer overgeplaatst naar de Kriminalpolizei in Bremen.
Na de oorlog werd hij gearresteerd en naar Nederland overgebracht. Hij kreeg een proces vanwege de vele gepleegde wreedheden, waarbij zij advocaat Ragnhild Stapel was. Hij was verantwoordelijk voor de dood van tegen de tweehonderd personen, meest communisten, alhoewel hem dat niet ten laste werd gelegd. Zij voerde ter verdediging aan dat hij een ‘uitstekende vakman op het gebied van bestrijding van communisme’ was en ze schilderde hem af als een ‘zachtmoedig man’.
Ter verdediging voerde Lange aan dat hij tijdens de arrestaties gebruik maakte van de lijst van linksextremisten die door de Centrale Inlichtingendienst in 1937 was samengesteld en die de Gestapo door Nederlandse instanties ter beschikking was gesteld. Zijn Nederlandse ondergeschikte Veefkind maakte gebruik van een soortgelijke lijst uit 1939, zodat het mogelijk is dat Lange zich vergiste en ook die lijst uit 1939 bedoelde. De lijst uit 1937 zou al voor de oorlog door de Amsterdamse commissaris Broekhoff overhandigd moeten zijn, terwijl de lijst uit 1939 tijdens de Duitse bezetting door de Haagse Politie Inlichtingendienst overhandigd kan zijn.
Desondanks werd hij tot vijftien jaar gevangenisstraf veroordeeld, wat door een gratieverlening door koningin Juliana met een jaar verkort werd.

Adolf Georg Otto (Ago) von Maltzahn, Freiherr zu Wartenberg und Penzlin
Klein Varchow (Mecklenburg) 31. juli 1877, Schleiz 23 september 1927
Hij werd vaak aangeduid met zijn voorletters Ago. Hij was vanaf 1917 Duits zaakgelastigde in Den Haag. In 1919 en 1920 was hij Reichskommissar voor het oosten en regelde de aftocht van de Duitse troepen uit de Baltische staten. In 1922 werd hij staatssecretaris van het ministerie van Buitenlandse Zaken en moest zich met de Sovjet-Unie bezighouden. In 1924 werd hij ambassadeur in Washington.
Toen het corruptieschandaal rond Julius Barmat in 1925 losbarstte, vertelde hij dat Barmat aan het eind van de Eerste Wereldoorlog spion voor Duitsland was geweest. Hij heeft getracht te bewerkstelligen dat Barmat na de Russische revolutie ambassadeur in Den Haag voor het bolsjewistische bewind van Rusland zou worden.

Wilhelm Heinrich Mönnich
Göttingen 19-10-1905
Zijn rang was Hauptscharführer en zijn functie was Kriminalassistent bij de Sicherheitsdienst. Hij was eerst werkzaam bij de Sicherheitsdienst in Rotterdam en vervolgens in Den Haag.
In de herfst va 1942 was hij betrokken bij de opsporing van de daders van de brandstichting in de hooi- en stro-opslagplaats in de Lulolfsdwarsstraat. In eerste instantie leverde dat niets op, maar hij was wel betrokken bij het verhoren van de stadsleider Jacob Boekman die in december 1942 door de Haagse politie door toedoen van de politiespion Van Soolingen gearresteerd kon worden. Uit verklaringen van Mönnich weten we dat er meerdere politiespionnen tegen de communist werden ingezet en dat verdachten eerst gedurende langere tijd geschaduwd werden.
In 1943 werd hij toegevoegd aan het Sonderkommando Munt dat in Amsterdam communisten rond Pam Pooters arresteerde. Bij sommige acties in Amsterdam had hij de leiding. In de loop van 1943 verrichtte hij een flink aantal arrestaties in Den Haag, meestal onder leiding van Otto Lange.
In september 1944 werd hij ingedeeld bij een Einsatzkommando in Zwolle.

Fritz Arthur Mucke
Leipzig (Duitsland) 5 juni 1898, Bonn (Duitsland) 23 juni 1951
Hij was lid van de Vrijmetselarij. Tijdens de Eerste Wereldoorlog diende hij als soldaat in het Duitse leger en klom op tot de rang van luitenant. In 1934 kwam hij naar Nederland en vertelde dat hij problemen met het Hitler-regime had en noemde zichzelf politiek vluchteling. Gezien het vervolg van de gebeurtenissen lijkt het meer een smoes om toestemming voor verblijf in Nederland te verkrijgen.
Hij gebruikte de titels dr. ing., maar er kan getwijfeld worden aan de echtheid van de papieren die hij toonde voor de afgelegde examens. Overigens lijkt hij wel gestudeerd te hebben omdat littekens rond zijn oog leken te corresponderen met de mensuur die onder Duitse studenten gebruikelijk was. Kort na zijn aankomst vertrok hij weer naar Liechtenstein, waar hij in samenwerking met het Vaticaan de anticommunistische radiozender Katholische Nachrichten Aktien-Gesellschaft stichtte; in 1936 werd de zetel verplaatst naar het Zwitserse Sankt Gallen. Hij grossierde in bijzondere functies en titels: het Vaticaan benoemde hem in 1936 tot ‘raadsman in economische en financieele aangelegenheden voor Europa’ en de Grootmeester der Lazaristen uit Jeruzalem, Francisco de Bourbon hertog van Sevilla, kende hem in 1937 het kruis eerste klasse toe. Of dat laatste echt is, is onduidelijk, want hij kende zichzelf de valse papieren van een hele reeks onderscheidingen en eredoctoraten toe zonder ooit iets gepresteerd te hebben.
In 1937 kwam hij in Den Haag in De Mildestraat 7 wonen. Hij werkte toen bij de Fabriek van Goud- en Zilverwerk Kempen-Begeer en Vos in Voorschoten.
In 1937 werd hij als medestichter directeur van de Union Nordique te Brussel. Voorzitter daarvan was de Antwerpse burgemeester Camille Huysmans terwijl prins Karel van Zweden beschermheer was. In het erecomité zaten de Nederlandse katholieke ministers Deckers en Gelissen, de Belgische minister van Buitenlandse Zaken Paul Henri Spaak en een paar Scandinavische ministers. In 1938 trad hij toe tot een adviescommissie voor een vereniging die gedenkpenningen van belangrijke militairen uit het Nederlandse verleden wilde laten slaan. In die vereniging zaten de RKSP-minister van defensie Deckers, Huib Luns (de vader van de latere minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns) en een hele reeks figuren met een fascistische achtergrond. Het bedrijf was eerst gevestigd aan het Noordeinde en vervolgens in de Anna Paulownastraat 62A.
Op 17 juli 1940 kocht hij bij een notaris van Abraham van Rouveroy van Nieuwaal voor vijftig gulden de titel van ‘Heer der Ambachtsheerlijkheid van Nieuwaal’, waarna hij zijn naam uitbreidde tot ‘Mucke van Nieuwaal’. Overigens was Abraham helemaal geen eigenaar van de titel en kon officieel op deze wijze geen dubbele naam verkregen worden: Mucke werd dus eigenlijk bedrogen. Maar daar zat hij niet mee, want hij was gewend om met valse papieren te pronken.
In 1939 stichtte hij een levensmiddelenhandel die hij de Noordsche Unie noemde, duidelijk verwijzend naar de Union Nordique. Hij plaatste advertenties waarin hij aandelen in de onderneming te koop aanbood. In 1941 waarschuwde het Finantieel Dagblad beleggers tegen dit bedrijf.
Hij werd lid van de Hitlers partij NSDAP, waarmee de geloofwaardigheid dat hij als politiek vluchteling naar Nederland kwam naar nul daalt. Een merkwaardig toeval is dat het medelid van de NSDAP Friedrich Schallenberg in de Anna Paulownastraat ruim honderd meter woonde van de plek waar de Noordsche Unie gevestigd was.
Mucke ging met het bedrijf goederen leveren aan het Reichsministerium für die besetzten Ostgebiete. Ze waren bestemd voor boeren, waarbij Nederlandse, die zich in het door Duitsland bezette gedeelte van de Oekraïne vestigden. De aankopen mochten niet ten koste van de beschikbaarheid van goederen voor de Nederlandse bevolking gaan, daarom gaf het Reichsministerium opdracht om goederen op de zwarte markt aan te kopen. Dat zette de deur wagenwijd open voor fraude door Mucke: hij kon voor zijn producten iedere prijs noemen die hij betaald zou hebben en kreeg dat dan uitbetaald met een percentage daarbovenop als commissie.
Hij ging in augustus 1942 in Den Dolder wonen en kocht voor zijn bedrijf een pand aan het Domplein in Utrecht dat aan de Nederlandsche Bond van Personeel in Overheidsdienst was ontnomen.
Na de oorlog werd geschat dat hij met zijn zwarte handel twaalf miljoen gulden had vergaard. Omdat Mucke op de zwarte markt actief was, werd hij een paar keer door Oskar Wensky gearresteerd. Maar omdat hij voor het Reichsministerium van groot belang was, werd hij steeds weer vrijgelaten.
Na de Duitse nederlaag bij Stalingrad wilde hij zich gaan indekken. Hij legde contacten met de Zeistse burgemeester Visser en met de voormalige inspecteur-generaal van politie De Koningh. De laatste zat in Amersfoort gevangen, maar Mucke wist hem aan zich te verplichten door te zorgen dat hij via zijn relaties bij de Sicherheitsdienst werd vrijgelaten. Visser en De Koningh kwamen gedurende een paar maanden bij hem in Den Dolder inwonen, wat ze na de oorlog onderduiken noemden. En daarbij maakten ze zich nuttig door bij de zwarte handel mee te helpen, waarvoor ze zelfs de sleutels van het bedrijf kregen. In 1944 vertrok hij naar het buitenland.

Het kantoor van Mucke aan het Domplein 22 (tweede pand links van de dom, naast het puntdak) in Utrecht, waarin sinds augustus 1942 de Noordsche Unie was gevestigd. Hier bedreven Mucke, de latere burgemeester Visser van Den Haag en de inspecteur-generaal van de rijkspolitie De Koningh zwarte handel ten behoeve van het Duitse Reichsministerium für die besetzten Ostgebiete om de huisvesting van Duitse en Nederlandse boeren in de door de Duitsers veroverde Oekraïne te ondersteunen.

Mucke keerde meteen na het einde van de oorlog terug in Utrecht. Zijn bedrijf aan het Domplein werd binnengedrongen door de zogenaamde verzetsgroep Margriet, die in werkelijkheid een criminele bende was die na de oorlog werd opgericht. De leider was de collaborateur, oorlogswinstmaker en zwarthandelaar Ko Jongerius. Ze roofden alles wat los en vast zat uit het pand. Vervolgens gooide de Canadese Field Security de groep eruit en trok er zelf in, waarna de brandkasten opengebroken en geplunderd werden.
De Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst constateerde dat Mucke een groot deel van zijn vermogen inclusief zijn onroerend goed veiliggesteld NV’s in Zwitserland geregistreerd waren: Nederland kon geen vermogen van bevriende mogendheden in beslag nemen. Ook had Mucke veel bezittingen in de vorm van geld, juwelen, edelstenen en aandelen elders in veiligheid gebracht. Maar nu dreigde hij als Duitser uitgezet te worden of strafrechtelijk vervolgd wegens collaboratie en hulp aan de vijand. En daarmee dreigde confiscatie van zijn miljoenenbezit. Maar door bescherming door goede relaties zoals de commissaris van de koningin in Utrecht jhr. Bosch Ridder van Rosenthal, de Zeistse burgemeester Visser en de generaal van de marechaussee De Koningh kon hij zijn verblijf in Nederland rekken en uit handen van justitie blijven.
Hij werd in 1946 gearresteerd, maar zonder nader onderzoek na een paar weken vrijgelaten, hij mocht het land niet verlaten en moest vier miljoen gulden borg betalen voor een toekomstige belastingaanslag.
In 1947 wilde de Nederlandse regering hem interneren in afwachting van een formele uitwijzing. Mucke had daar geen zin in en nam de benen, waarbij hij gebruik maakte van een vals paspoort dat de Zeistse burgemeester Visser hem al in 1944 had verstrekt.
Mucke had een deel van zijn vermogen niet in veiligheid kunnen stellen. Het betrof twee koffers met juwelen, geld en aandelen, het waren voor een groot deel zaken die van Joden gestolen waren en die hij daarom spotgoedkoop had kunnen bemachtigen. Hij stalde die bij burgemeester Visser. Maar toen hij die koffers vanuit het buitenland opvroeg, meldde Visser dat een van die koffers spoorloos was geraakt.
In 1949 doken de aandelen op, waarbij leden van de SOAN die wilden bemachtigen. Het werd de aanleiding voor de moord op Friedrich Schallenberg. De aandelen zijn nooit meer boven water gekomen.
Mucke overleed in 1951 aan longkanker. Het Nederlands Beheers Instituut heeft nog gepoogd de nalatenschap in beslag te nemen, maar dat is niet gelukt.

Heinrich Müller, een van de grootste massamoordenaars van de twintigste eeuw; hij wekte nauw samen met de Nederlandse minister van Justitie.

Heinrich Müller (Anna)
München 28 april 1900, Berlijn 1/2 mei 1945?
Hij kwam na de Eerste Wereldoorlog bij de politie in München te werken. In 1929 werd hij secretaris van de politieke politie en werd hij belast met het bestrijden van communistische organisaties.
Vrijwel meteen na de machtsovername door Hitler in 1933 kwam hij de Beierse Politieke Politie. In 1934 trad hij toe tot de SS en kreeg de rang van SS-Untersturmführer. Pas in 1939 trad hij toe tot Hitlers partij NSDAP. Hij werd in 1934 overgeplaatst naar het Reichssicherheitshauptamt van de Gestapo in Berlijn, waar zijn taak werd communisme en andere Marxistische stromingen te bestrijden. Hij werd daar de beschermeling van het hoofd van de Reichssicherheitsdienst Reinhard Heydrich.
Na de ‘Anschluss’ van Oostenrijk werd het Bureau van de Internationale Kriminalpolizeiliche Kommission (IKK) in Berlijn gevestigd. Daardoor kwam de Nederlandse communistenbestrijder de Amsterdamse commissaris Broekhoff nog vaker naar Berlijn. Müller en Broekhoff leerden elkaar daardoor kennen en kregen een homoseksuele verhouding, ondanks dat Müller gehuwd was en meerdere kinderen had. Broekhoff schreef zelfs een erotische liefdesbrief naar Müller, waarbij hem aanduidde als ‘Anna’. Volgens de historicus Guus Meershoek is het waarschijnlijk dat de contacten tussen Müller en Broekhoff tijdens de Tweede Wereldoorlog werden voortgezet, zelfs nadat Broekhoff was teruggetreden als politieman en leider van de Amsterdamse Politie Inlichtingendienst. Het is onbekend of Müller daarbij in Amsterdam Broekhoff bezocht in de voormalige woning van Julius Barmat.
In 1939 werd hij het hoofd van de Gestapo bij het RSHA en kreeg de rang van SS-Oberführer. Hij werd daarmee de chef over alle concentratiekampen en was daarmee hoofdverantwoordelijke voor de wreedheden en massamoorden in de kampen. Hij gaf opdrachten voor het vermoorden van politieke tegenstanders. In 1941 werd hij bevorderd tot zijn laatste rang van SS-Gruppenführer und Generalleutnant der Polizei. In januari 1942 was hij in een gebouw van de IKK aanwezig bij een vergadering, de zogenoemde Wannsee-conferentie, waarin tot de massamoord op alle Joden in het door Duitsland bezette deel van Europa werd besloten. Bij die vergadering was zijn ondergeschikte Adolf Eichmann de notulist; deze moest later het treinverkeer naar de gaskamers regelen. De holocaust werd onder zijn leiding uitgevoerd.
Hij verbleef in de bunker van Hitler toen die zelfmoord pleegde. Daarna vertrok hij uit de bunker. Er werd een dode man in Duits generaalsuniform zonder decoraties gevonden met een grote wond in zijn rug en die zou identiteitspapieren ten name van Heinrich Müller op zak hebben gehad. Hij is in een massagraf gestopt. Maar niemand heeft kunnen verifiëren of het verhaal waar was, of de geboortedatum klopte en ook heeft er geen identificatie plaats gevonden. Heinrich Müller was een vel voorkomende naam en er was zelfs een tweede generaal die zo heette. Müller had alle mogelijkheden om een valse identiteit aan te nemen en zijn echte identiteitspapieren in de zak van een op straat liggend lijk te stoppen. Later werd een grafmonument gevonden met de naam van Müller en de juiste geboortedatum, maar na opening van het graf bleek het leeg te zijn. In principe is het goed mogelijk dat Müller ontkomen is en met een andere identiteit een bestaan in Duitsland of Zuid-Amerika heeft opgebouwd.


Johannes Heinrich Louis (Hans) Munt
Hamburg 7 februari 1906
Hij diende van 1937 tot 1940 in de Spaanse burgeroorlog bij de Feldpolizei van het Duitse legioen “Kondor”. Hij kwam in mei 1940 bij de Sicherheitsdienst Referat IV E1 (contraspionage) in Den Haag werken.
Bruno Wolff, die de leiding had over het Referat van de Sicherheitsdienst voor de bestrijding van het communisme in Den Haag, werd in 1942 opgevolgd door Albert Barkov en die na enkele maanden door Johannes Munt. Hij had toen de rang van Hauptsturmführer en werd later bevorderd tot Obersturmführer. In de praktijk hield Munt zich vooral bezig met het bestrijden van het communisme, waarbij de wrede Ernst Knorr aan de kant werd geschoven en vervolgens naar de Aussenstelle Groningen weggewerkt. Een van zijn ondergeschikten was de vooroorlogse Duitse spion Bonn die tijdens de oorlog een paar reizen naar Londen maakte.
In 1942 had hij de leiding bij het proberen observeren van de tweede afspraak van de communistische verzetsman Gerrit Kastein bij het station Laan van Nieuw Oost-Indië. Hij had ook de leiding bij de poging de communistische verzetsman Gerben Wagenaar bij station Staatsspoor in de val te laten lopen.
Na de Duitse nederlaag bij Stalingrad begon hij zich zorgen te maken over zijn toekomst na een totale Duitse nederlaag. In het voorjaar van 1943 liet hij daarom de gearresteerde communist Piet Wapperom vrij. Hij had zich laten overhalen door diens vrouw Kitty en vond de blonde haren en blauwe ogen van het zoontje dermate ‘edelgermaans’ dat hij Wapperom vrijliet. Mogelijk was een overweging dat hij Wapperom in diskrediet bij het communistisch verzet wilde brengen en daar op een of andere manier garen bij hoopte te spinnen. Voor Wapperom betekende het dat hij niet naar een concentratiekamp werd gestuurd, maar het diskrediet resulteerde in een zware periode na de oorlog.
In 1943 werd het Sonderkommando Munt gevormd, dat verder bestond uit Otto Lange, Wilhelm Mönnich en een aantal Amsterdamse SD’ers. Op basis van gegevens die door Jacob Mendels en Anton van der Waals waren achterhaald werden een aantal leden van de groep Wollweber in Amsterdam gearresteerd: Pam Pooters, vijf Duitse emigranten en nog acht andere communisten. Er werden vier zenders achterhaald die gebruikt werden voor contacten met Moskou en Londen; een vijfde zender die doorgaans door Wim Gnirrep bediend werd, kon op het nippertje door Jopie Gnirrep-Harthoorn met hulp van haar zus Mattie weggewerkt worden.
Munt was een postzegelverzamelaar. Toen hij bij een postzegelhandelaar bijzonder exemplaren ontdekte, liet hij hem arresteren en beschuldigde hem van het handelen in valse postzegels. Hij liet de handelaar vrij nadat die afstand had gedaan van zijn collectie.
In het laatste oorlogsjaar selecteerde Munt aanmerkelijk meer dan honderd arrestanten om bij wijze van represaille veelal publiekelijk geëxecuteerd te worden. Als hij niet genoeg Todeskandidaten had, gaf hij opdracht aan plaatsvervangend hoofdcommissaris Valken om mensen uit de gevangenis te leveren om doodgeschoten te worden. De mensen die Munt zelf selecteerde waren ter dood veroordeelden. Dat waren vrijwel altijd administratief, dus zonder proces met voorafgaand juridisch onderzoek, ter dood veroordeelden. Deze procedure was van toepassing op communisten, mensen in het bezit van een vuurwapen of explosieven en later ook plunderaars na bombardementen. In maart 1943 leverde hij 78 mensen om naar aanleiding van de aanslag op Rauter doodgeschoten te worden, waarbij een flink aantal leden van de Trouw-groep, en een paar dagen later nog eens zeven om in Rotterdam doodgeschoten te worden. Soms haalde Munt iemand van de lijst van Todeskandidaten en dat noemde hij dan ‘iemand het leven schenken’, alsof hij God was. In de praktijk kwam het erop neer dat in plaats van zo iemand, hij iemand anders uitkoos om doodgeschoten te worden.
Omstreeks 1944 kreeg Munt, die getrouwd was, een relatie met de typiste Anna Overhage bij de Sicherheitsdienst. Hij vertelde Overhage dat zijn vrouw tbc had en niet meer lang zou leven. Hij deed haar een trouwbelofte. Maar toen hij eind jaren veertig naar Duitsland mocht terug mocht gaan, keerde hij terug naar zijn vouw, die nooit tbc had gehad en hij liet Overhage stikken.
Na de oorlog verklaarde hij dat hij aan het eind van de oorlog veel mensen het leven gered had, door ze van een lijst van te fusilleren personen af te halen, maar hij vertelde er niet bij dat in die gevallen een ander gefusilleerd werd, want het aantal te fusilleren personen stond vast.
Hij organiseerde verschillende gespreksbijeenkomsten met leden van het verzet om te praten over het concentreren van de wapens van het verzet en het stoppen van aanslagen op alleen lopende Duitse militairen, waartegenover hij dan wilde beloven geen verzetsmensen meer te executeren, maar alleen ter dood veroordeelden (dat waren meestal communistische verzetsmensen). De vertegenwoordigers van het verzet hadden echter geen mandaat van de organisaties die ze zeiden te vertegenwoordigen, terwijl een deel van de verzetsvertegenwoordigers, zoals Reinder Zwolsman, eigenlijk V-Männer van de Sicherheitsdienst waren.

Erich Naumann tijdens zijn proces.

Erich Naumann
Meißen 29 April 1905, Landsberg am Lech 7 Juni 1951
Hij had een middelbare schoolopleiding en volgde daarna een opleiding tot koopman, waarna hij als bediende van een handelshuis ging werken. Hij was sinds 1928 lid van de NSDAP en trad in 1930 toe tot de SA. In 1933 ging hij voltijd voor de SA werken en bereikte daarbij de rang van SA-Obersturmbannführer.
Bij de Duitse inval in Polen in september 1939 was hij als leider van de Einsatzgruppe VI betrokken bij het Unternehmen Tannenberg waarbij in de rug van het Duitse leger terreur tegen de bevolking werd uitgeoefend en de Poolse intelligentsia uitgeroeid. In november 1939 werd hij Inspekteur der Sicherheitspolizei und des SD in Berlijn. In de zomer van 1941 werd hij in Wit-Rusland SS-Führer dem Stab der Einsatzgruppe B, die zich bezig hield met de massaexecutie van Joden en Zigeuners. In november 1941 werd hij Kommandeur van Einsatzgruppe B. In december 1942 meldde hij aan Berlijn dat er 134.298 mensen om het leven waren gebracht. Van maart tot september 1943 was hij Inspekteur der Sicherheitspolizei und des SD im Wehrkreis II (Stettin).
In september 1943 werd hij als opvolger van Harster Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in Den Haag. In mei 1944 werd hij in deze functie opgevolgd door Karl Schöngarth. Zelf werd hij toen Inspekteur der Sicherheitspolizei und des SD im Wehrkreis XIII (Nürnberg).
Na de oorlog werd hij wegens de massamoorden ter dood door de strop veroordeeld. De Duitse regering deed pogingen om gratie voor hem te verkrijgen, waarbij als argument werd aangevoerd dat zijn terechtstelling een zwaar probleem bij de Duitse herbewapening zou veroorzaken. Desalniettemin werd hij op 7 Juni 1951 opgehangen.

Herbert Kurt Hans Nesemann
Berlijn 6 mei 1898
Hij was gehuwd met Hedwig Irmgard Kophen en had een kind. Hij woonde aan de Hij werd voor 1933 meerdere malen in Duitsland voor bedrog veroordeeld, de laatste keer op 5 april 1932 tot 1 jaar en 3 maanden gevangenisstraf. Na zijn vrijlating in januari 1933 vertrok hij vanuit Gollnow in Pommeren naar Nederland, waar hij voor de Gestapo spion werd. Zijn contactman bij de Duitse Gestapo in Nederland was R. Nitsch. Hij schreef zich op 10 april 1934 in op het adres Hoofdweg 366 III in Amsterdam en stelde dat hij koopman in oliën en vetten was en in auto’s. Hij verhuisde een aantal keren en woonde achtereenvolgens in de Bonairestraat 76, Milletstraat 24 III, Stadionweg 41 III en 2e Helmersstraat 47 I. Hij stond in het bevolkingsregister ingeschreven als koopman in oliën, vetten en auto’s. Hij gebruikte vaak de schuilnaam Neumann. Hij had contact met de chef bestrijding communisme commissaris Broekhoff. Hij werkte in schijn voor de transportfirma De Arend, waarvan Johannes Hendricus le Belle de eigenaar was. Hij had als informant een zekere De Capelle, die van Joodse afkomst was. De Capelle zamelde geld in voor hulp aan Republikeins Spanje.
Toen Broekhoff te horen kreeg dat bij de politie bekend was geworden dat Nesemann spion was, waarschuwde Broekhoff hem, waarna Nesemann op 6 oktober 1939 snel naar Duitsland vertrok.
In 1939 bood Nesemann in Duitsland aan om voor een aantal Joden vanuit Hamburg geld en goud naar Nederland te smokkelen. Hij gaf de contrabande echter aan bij de grenswacht, waarna elf Joden in Hamburg gearresteerd werden. Volgens de Duitse autoriteiten pleegden zeven van hen ‘zelfmoord’ door zich in de gevangenis op te hangen.
De historicus Frans Kluiters heeft ook achterhaald dat Nesemann een agent van de Duitse Abwehr was.

Hans Nockemann
Aken 16 november 1903, bij Moskou 19 december 1941
Hij werd opgeleid tot jurist en promoveerde op een juridisch onderwerp. In 1931 werd hij lid van de NDSAP. Hij schreef sterk antisemitische rapporten. Hij werd leider van de Staatspolitie in achtereenvolgens Aken, Keulen en Düsseldorf. In 1936 werd hij leider van de Gestapo in Koblenz, waarbij hij spoedig bevorderd werd tot Oberregierungsrat, en in 1939 Inspekteur der Sicherheitspolizei und des SD in Düsseldorf.
Meteen na de bezetting van Nederland kreeg hij op 24 mei 1940 kreeg hij in de rang van SS-Sturmbannführer de functie van Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD. Hij leidde een actie tegen Nederlandse boekhandels die Duitse emigrantenlectuur verkochten: al die lectuur werd in beslag genomen. Al in juli 1940 werd hij vanwege de demonstratieve bloemenlegging door Haagse burgers bij paleis Noordeinde op Anjerdag (verjaardag prins Bernhard) naar Düsseldorf teruggeroepen en opgevolgd door Wilhem Harster. Hij werd toen opnieuw Inspekteur der Sicherheitspolizei und des SD in Düsseldorf en kort daarop leider van Amtsgruppe II bij het Reichssicherheitshauptamt.
Bij de Duitse inval in de Sovjet Unie werd hij ingedeeld bij de tweede SS-Panzerdivision “Das Reich”. Gedurende de slag om Moskou werd hij getroffen door een granaatsplinter en overleed daaraan.

Helmuth Pröbsting
Krefeld-Ürdingen (Duitsland) 27 november 1912
Hij was oorspronkelijk landbouwkundige van beroep. Zijn rang was SS Hauptsturmführer. Hij had in 1942 een leidinggevende functie bij de Aussendienststelle Utrecht van de Sicherheitsdienst. Zijn kantoor was aan de Maliebaan 39. Hij werd vervolgens naar Den Haag overgeplaatst. In september 1944 keerde hij terug naar Utrecht.
Hij gaf leiding aan het verschijnen van het blad De Gil, dat zich als anti-Duits voordeed, maar in werkelijkheid een geraffineerd Duits propagandablad was.
In 1944 was Andreas Bouten een V-Mann van hem die hem van over Joden, communisten en illegale acties voorzag.
Hij was in de zomer of herfst van 1944 aanwezig bij vergadering in het Carltonhotel in Amsterdam tussen leden van geheime diensten uit Duitsland, Nederland, Verenigde Staten en Groot-Brittannië om tot een samenwerking te komen, waarbij Duitse zogenoemde ‘stay-behinds’ achter de geallieerde linies zouden gaan werken om het communisme te bestrijden. Pröbsting kreeg daar opdracht om een Nederlandse tak van het Jagdverband Nord-West op te richten dat een onderdeel zou worden van de SS-Sondereinsatzabteilung 502 dat gevestigd was in SS-kamp Neustrelitz. Het Jagdverband Nord-West was actief in de landen België, Nederland, Noorwegen en Denemarken. Deze operatie kreeg in april 1945 de naam Werwolf toebedeeld. De Duitse term is nagenoeg gelijk aan de Nederlandse term ‘weerwolf’ en de Engelse term ‘werewolf’. Aan Duitse zijde kreeg Pröbsting de leiding over Werwolf. Hij nam zijn ondergeschikte Friedrich Schallenberg als assistent naar de hotels mee. Na de oorlog werden door niet ingewijde politiemannen in Nederland twee groepen leden van Werwolf ontdekt. Ze bestonden van respectievelijk uit twintig en achtendertig man. Een ervan was in Brummen gevestigd en was bewapend met onder andere machinepistolen. De leden waren Nederlandse SS’ers. Ze hadden een opleiding in ‘silent killing’, vechtsporten en vreemde wapens gekregen. Verder hadden ze allerlei soorten wapens en explosieven, zoals machinepistolen en handgranaten.
Hij bracht Schallenberg in de herfst van 1944 in contact met Ko Jongerius en gaf te kennen dat door Schallenberg in beslag genomen goederen op de zwarte markt verkocht mochten worden en dat een groep rond Jongerius mocht stunten, d.w.z. roofovervallen plegen, op voorwaarde dat hij een deel van de opbrengst zou krijgen.
Hij werd direct na de Duitse capitulatie gearresteerd en tot 1950 in voorarrest gehouden, waarna besloten werd hem niet te vervolgen.
Ook de historicus Frans heeft Pröbsting op zijn lijst van agenten van de Duitse Abwehr geplaatst.

Traugott Andreas Richard Protze (Onkel Richard)
Barnewitz 18 juli 1867

Protze op de achterbank met naast hem tante Lena.

Hij was Kapitän zur See. Hij was in 1921 hoofd van de Marine Abwehrstelle in Kiel. Hij werd voor de oorlog door de leider van de Duitse contraspionage Wilhelm Canaris naar Nederland gestuurd om een spionagenetwerk op te bouwen. Hij gebruikte daarbij schuilnamen en aliassen als Paarman Wagner en Petersen. Tijdens de oorlog werd hij aangeduid met Onkel Richard en noemde hij zijn spionagecentrum tijdens de oorlog Stelle P. Hij gebruikte als dekmantels een handelsagentschap, en het Verkehr und Reisebüro Amsterdam, dat een onderdeel van het Büro der Deutsche Reichsbahn was.
Hij vestigde zich op 15 september 1938 onder de naam Paarman als ambtenaar van de Duitse Spoorwegen op de Bloemcamplaan 36 in Wassenaar en verhuisde in februari 1939 naar de Wittenburgerweg 22 in Wassenaar, waar hij samenwoonde met mevrouw Helena Skrodzki. Deze mevrouw participeerde in het spionagewerk en stond bekend als tante Lena. Het hoofd van de Generale Staf, die dus ook hoofd over de Centrale Inlichtingendienst was, generaal Hendrik Seijffardt kwam regelmatig bij hem op bezoek. Ook de hoge militair Petrus Hamer, die tijdens de bezetting door de Duitsers benoemd werd als hoofdcommissaris van Den Haag, bezocht hem regelmatig, maar had ook frequent ontmoetingen met hem in het restaurant Château Bleu. In dat restaurant vonden ook andere ontmoetingen met tussen Protze en zijn spionnen plaats; een andere ontmoetingsplaats was Hotel des Indes in Den Haag. Protze had regelmatig contact met de secretaris van de Duitse legatie A. Wucherpfennig.
De Haagse politieman Cornelis Leemhuis werkte al voor de oorlog als geheim agent voor Protze. Andere geheime agenten van Protze waren Sigismund Rifczes, die de schuilnaam Roberts gebruikte, en Joseph Thum die eigenaar van Hotel des Indes was.
Tijdens de Duitse bezetting zette Protze zijn werkzaamheden voor de Duitse contraspionage voort. Hij liet een flink aantal leden van de Documentatiedienst voor zich werken: Cornelis Bakker, Antonie Bolland, Abraham van Dijk, J. From, Johannes Krom, Johannes Groin de Planque, Cornelis Leemhuis, Steven Pegels, Anne van der Ploeg, Johannes Teunissen en Jan Viëtor. Van deze lieden werkten Van Dijk, Pegels en Van der Ploeg voor de oorlog voor de Haagse Politie inlichtingendienst en Krom voor de Centrale Inlichtingendienst. Van Dijk en Van der Ploeg kwamen na de oorlog bij de Binnenlandse Veiligheidsdienst werken alsof zij niet voor de vijand gespioneerd hadden. Omdat te vergemakkelijken kreeg Protze zelfs een eigen kamer bij de Documentatiedienst. Qua geven van opdrachten was hoofdcommissaris Hamer de ondergeschikte van Protze.
Protze verhuisde tijdens oorlog van Wassenaar naar achtereenvolgens Bilthoven, Berg en Dal en de villa Hölterhof bij Enschede.
Tijdens de oorlog speelde Protze op de achtergrond een belangrijke sturende rol bij het Englandspiel, waarbij hij Joseph Schreieder aanstuurde.
Eind 1941 meldde de vooroorlogse medewerker van de Centrale Inlichtingendienst Johannes Krom aan Protze dat er geheime stukken van de Centrale Inlichtingendienst in gebouw Bleijenburg aan de Fluweelen Burgwal lagen opgeslagen. Protze liet toen daar een reeks van ongeveer tien inbraken plegen, omdat er gevreesd werd dat als stukken langs de normale weg werden opgevraagd eventuele nog aan de regering in Londen loyale medewerkers de stukken zouden laten verdwijnen. De inbraken werden gepleegd door Johannes Krom, Jan Viëtor en Cornelis Leemhuis. Langs deze weg weten we nu dat de Centrale Inlichtingendienst voor de oorlog een budget van 36.000 gulden had. Ook werden stukken buitgemaakt over hoe de Nederlandse regering voor de Duitse aanval in mei 1940 gewaarschuwd werd, de Nederlandse verdediging bij Rotterdam en de Grebbeberg en over een schijntransactie tussen KLM en het ministerie van Defensie, waardoor de KLM na de oorlog een schadevergoeding kon krijgen voor de inbeslagname van vliegtuigen door de Duitse bezetter. DE stukken werden onder andere doorgespeeld naar de chef van de Duitse contraspionage in Nederland Herman Giskes.
In februari 1943 gaf de V-Mann Peter Marsman anoniem door dat er in de Jan Hendrikstraat bij Bastiaan Vierbergen vijf Joden verborgen zaten. De Documentatiedienst ging op onderzoek uit en vond daar het Joodse gezin Mendels bestaande uit Jacob Lion en zijn ouders. Jacob had een bestuursfunctie binnen de RSAP bekleed en was bekend in linkse kringen. Hij toonde zich bereid om als V-Mann voor de Documentatiedienst te gaan werken, maar bedong daarbij dat zijn ouders onder betere omstandigheden gevangen werden gehouden en niet naar Polen werden gedeporteerd. De vooroorlogse Inlichtingendienstman Marten Slagter werd zijn contactman bij de Documentatiedienst.
Hij kreeg aan wijzingen om een verzetsgroep in Nijmegen te infiltreren. Die groep bleek achter een pilotenlijn, d.w.z. een keten van mensen die neergekomen piloten hielp, via Spanje naar Engeland te zitten. Protze rolde de Nijmeegse groep niet op, maar liet toen een aantal mensen, Haagse politiemannen en misschien ook spionnen, via deze weg naar Spanje vertrekken. De politiemannen keerden al in Parijs of vlak voor de Spaanse grens terug, maar waarschijnlijk zijn zo Duitse spionnen in Engeland terecht gekomen. Ook kreeg Protze zo informatie over een luchtlijn van een vliegveld bij Lille naar Engeland, waarlangs hij een spion naar Engeland probeerde te sturen.
Na deze actie liet Protze Mendels infiltreren in de restanten van de groep Wollweber, die via een vijftal geheime zenders contact met Moskou en Londen onderhielden. Waarschijnlijk werd bij die infiltratie gebruik gemaakt van informatie die al via Anton van der Waals was verkregen. Ook deze infiltratie was succesvol en leidde ertoe dat het Sonderkommando Munt vijftien personen kon arresteren, waarbij de belangrijkste leden Pam Pooters en vijf Duitse emigranten (communisten die voor de oorlog uit Duitsland naar Nederland waren gevlucht). Ook werden er vier zendapparaten in beslag genomen, maar het vijfde bleef zoek (die was door Jopie Gnirrep-Harthoorn via Mattie Ossenkoppele-Harthoorn op het nippertje weggewerkt). Protze liet Goulooze, die veel later in Utrecht gearresteerd werd, in analogie met Englandspiel in een zogenoemd Spiel-Moskou naar Moskou zenden. Maar Goulooze zag kans een geheime code naar Moskou te zenden, zodat ze daar begrepen dat de zender in vijandelijk handen was gevallen. Moskou speelde het spel mee, waarmee het leven van Goulooze gered werd en de groep Protze zinloos beziggehouden.
Van andere infiltranten in de groep rond Pooters vernam de Sicherheitsdienst dat er wantrouwen tegen Mendels was gerezen en dat hij door sommigen als politiespion werd beschouwd. Daarom deed de Sicherheitsdienst huiszoeking bij Mendels en vond communistische pamfletten. Dat wist de Sicherheitsdienst allang, want Mendels had verteld dat hij de pamfletten moest verspreiden, Maar nu kon de Sicherheitsdienst Mendels opnieuw arresteren, zodat er geen wantrouwen tegen de andere infiltranten ontstond. Het gehele gezin Mendels werd alsnog naar Polen gestuurd en daar vermoord.
Een andere spionne voor Protze was Dora (Dolly) Peekema-Dibbets. Zij was de vrouw van een in de meidagen van 1940 naar Londen gevluchte topambtenaar, maar had tijdens de oorlog intieme relaties met hoofdcommissaris Hamer en rijkscommissaris Seyß-Inquart. Ze gaf valselijk voor dat ze van adellijke afkomst was en verfraaide haar voornaam tot Dorothea. Protze zond haar voor spionagewerkzaamheden naar Spanje, waar ze een relatie met de Amerikaanse attaché aanging en ontfutselde hem informatie over tijdstip en plaats van de invasie in Normandië. Ze gaf die informatie door, maar de Duitsers waren te traag met het doorzenden naar Berlijn, zodat die informatie daar te laat aankwam.
Aan het eind van de oorlog werd de operatie Werwolf opgezet, waarbij zogenoemde ‘stay-behinds’ achter de vijandelijke linies gelaten werden. Deze term stay-behinds is overigens afkomstig uit overleg tussen bijeenkomsten tussen de geheime diensten van Groot-Brittannië, Duitsland en Nederland, die aan het Comomeer, in Zürich en in Amsterdam plaats vonden. De Duitse term is nagenoeg gelijk aan de Nederlandse term ‘weerwolf’ en de Engelse term ‘werewolf’. In dat kader verkreeg Protze in september 1944 een stay-behind in Noord-Brabant.
Doordat Protze aan het eind van de oorlog in het landhuis Holterhof bij Enschede op een kilometer van de grens ging wonen, kon hij bij het naderen van de geallieerde leger makkelijk naar Duitsland ontkomen. Na de oorlog probeerde de leider van het Bureau Nationale Veiligheid Louis Einthoven Protze te werven als informant, maar die ging daar niet op in. Medewerkers van Einthoven reisden wel naar Protze in Duitsland om hem te verhoren over zijn activiteiten tijdens de oorlog in Nederland. Die medewerkers kregen wel te horen dat ze Protze niet mochten ondervragen over diens vooroorlogse activiteiten in Nederland, waarmee Einthoven impliciet te kennen gaf dat hij het landverraad door politici, hoge ambtenaren en militairen niet wilde vervolgen. Toen de politieman Evert Sanders een gesprek met Protze voerde, vernam hij van Protze het topgeheim dat Einthoven van plan was om een nieuwe inlichtingendienst met de naam Centrale Veiligheidsdienst te stichten.

Ursula Manuela Ramelov
San Isidro (Argentinië) 26 oktober 1906
Zij had voorouders van Nederlandse afkomst. Ze was gehuwd geweest met de Duitse gezant in Chili Vladislav Vladislavlievic. Tijdens de oorlog woonde ze eerst in Belgrado en vervolgens bij Marquiese von Bayros op het adres Ledererhof 2 in Wenen. Daarna kwam ze in Nederland wonen, waarschijnlijk in Amsterdam. Aan het einde van de oorlog vertrok ze eerst naar Berlijn en vervolgens weer naar hetzelfde adres in Wenen. In november 1945 woonde ze in Parijs en keerde vervolgens terug naar San Isidro in Argentinië om eind jaren vijftig weer naar hetzelfde adres in Wenen te verhuizen.
Ze was vertegenwoordigster van dr. H. Henckel van de rabiaat antisemitische Epoche Film AG, dat onderdeel was van de beruchte Nazi-filmmaatschappij Universum-Film AG in Berlijn. In opdracht van Henckel kocht ze in 1944 via Reinder Zwolsman een lege NV met de naam ‘De vierde Grebico’. Ze kreeg twee aandelen van duizend gulden op haar naam. Vervolgens kwam er een miljoen Reichsmark op de rekening van de NV; de Reichsmark was door de Duitse bezetter gelijkwaardig aan de gulden verklaard. Vervolgens liet ze via Zwolsman’s bedrijf Sprietlaeck ruim 70 van Joden gestolen Haagse panden van de Grundstückverwalting door haar stroman Hans Porst kopen, die vervolgens dezelfde dag nog aan De vierde Grebico werden verkocht. Vervolgens liet ze Porst via Zwolsmans bedrijven Stadszoom en Nassaulaan enige tientallen wat duurdere panden in Amsterdam kopen en vervolgens doorverkopen aan De vierde Grebico. De meeste van deze panden waren ook oorspronkelijk Joods bezit.
De Amsterdamse verkoopaktes werden verleden door de notaris Joannes Krom en diens kandidaat-notaris Nicolaas Schol. Er vond een uitgebreide correspondentie plaats tussen de notarissen enerzijds en Ramelow en Henckel in Berlijn anderzijds. Daarbij werd gebruik gemaakt van de Duitse Dienstpost, wat aangeeft dat het om hoge Duitse functionarissen ging. Na de oorlog werd Krom vanwege deze en andere malversaties gearresteerd, maar kon vanuit de gevangenis nog wel aan Schol doorgeven om alle correspondentie te vernietigen.
Zwolsman verdiende niet alleen aan de verkoop van de lege NV en de bemiddeling bij de aankoop van het vastgoed, maar ook verkocht hij glasverzekeringen en verleende hij diensten zoals het ophalen van de huur.
Na de oorlog werden in Amsterdam in het kader van de Bijzondere Rechtspleging de onwettige transacties gesignaleerd en aan Den Haag verzocht om het bij de vervolging van Zwolsman mee te nemen. In het dossier van Zwolsman werden de verwijzingen naar De vierde Grebico consequent veranderd in ‘Credico’, waarmee de economische dossiers onvindbaar werden. De corrupte minister-president Beel verbood verder strafrechtelijk onderzoek naar Zwolsman, zodat die er nooit voor vervolgd werd. Daardoor is er in Nederland nooit onderzoek gedaan naar het via Nederland wegsluizen van vermogens van hoge Duitse Nazi-bonzen naar landen als Argentinië, Paraquay en Spanje.
In het kader van het Rechtsherstel werden de Joodse panden na de oorlog aan de eigenaren teruggegeven of aan hun erfgenamen. In 1949 probeerde Ramelow De vierde Grebico, met daarin nog de niet-Joodse panden, aan een Argentijns bedrijf te verkopen, maar dat mislukte. Uiteindelijk werd het resterende vermogen van Ramelow in 1959 verbeurdverklaard met als argument dat er met waardeloze Reichsmarken was betaald, want een gewone inbeslagname van het vermogen zou tot diplomatieke problemen met Argentinië hebben geleid.
Na de oorlog verklaarde Zwolsman tegenover de staatsgeschiedschrijver Lou de Jong dat hij nooit in Joods onroerend goed had gehandeld en Lou de Jong nam deze leugenachtige bewering uit de mond van een veroordeelde politieke delinquent ongecontroleerd over in zijn geschiedschrijving, waardoor velen die valse bewering als de waarheid beschouwen.

Alfred Rest
Wuppertal 17 november 1906
Hij was Revierleutnant bij de Duitse Schutzpolizei in Rotterdam. In 1944 kreeg hij de leiding over een executiepeloton van de Ordnungspolizei. Hij was verschillende malen in opdracht van Herbert Wölk de leider van een executiepeloton voor het bij wijze van represaille doodschieten van groepen mensen. Hij heeft daarbij onder andere leidinggegeven bij het op 24 oktober 1944 doodschieten van 4 mensen aan het Gedempte Doelwater en op 12 maart 1945 van 20 mensen op het Hofplein en nog eens 20 mensen op de Pleinweg in Rotterdam. Hij betrokken bij 15 massaexecuties, waarbij 133 mensen werden doodgeschoten.
Bij de executies werden maximaal 10 mensen een halve meter uit elkaar gezet. Hij zette het executiepeloton op een afstand van vijf meter in twee rijen neer, de voorste rij geknield en de achterste staand. Hij vertelde ieder tweetal op wie ze moesten richten. Daarna las Rest van een briefje de reden van de executie in het Duits voor. Vervolgens kwamen de bevelen: ‘Fertig machen’ (ontgrendelen en doorladen), ‘legt an’ (richten), ‘feuer’. Vervolgens ploften de lichamen neer. Daarna gaf Rest met een kaliber 9 mm pistool van een afstand van twee decimeter een zogenoemd genadeschot door de slaap. Daarna moest een arts de dood constateren en als die niet was ingetreden gaf Rest nog een genadeschot. Vervolgens kwam het volgende tiental aan de beurt, nadat ze het gebeuren van de vorige groep hadden kunnen aanschouwen. In een geval bleef iemand wankelen, waarna Rest naar voren stapte en van dichtbij in het hart schoot.
Tot slot werd een Duitse bekendmaking aangeplakt met de reden van de represaille-executie. De lichamen moesten een dag lang onder bewaking van de Rotterdamse politie ter afschrikking blijven liggen. De leden van het executiepeloton kregen na terugkeer in het Stützpunkt een glas jenever te drinken.
Na de oorlog vond de Nederlandse regering het niet nodig om deze massamoordenaar na vier jaar voorarrest nog te vervolgen, met als argument dat hij steeds op bevel moordde.

Friedrich (Frits) Schallenberg
Keulen 30 juni 1905, Den Haag 14 september 1949
Hij kwam met zijn ouders in Villeneuve St. Georges bij Parijs te wonen. In 1914 vluchtte hij vanwege het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog naar Roosendaal. In 1919 kwam het gezin in Den Haag wonen. Hij ging als kantoorbediende werken. Hij werd lid van de Vrijmetselarij.
In 1924 deed zijn werkgever aangifte tegen hem wegens diefstal, maar het kon niet bewezen worden. Hij had voortdurend geldnood, enerzijds doordat hij een verslaafd gokker was en anderzijds doordat hij tegen betaling seksuele contacten met jonge jongens had, waarbij zijn voorkeur uitging naar breedgeschouderde jongens. Hij lichtte mensen op door te vertellen dat hij van adel was, eigenlijk Von Wirth heette en een grote erfenis verwachtte. Hij ging in 1930 zelfstandig wonen. In 1931 overleed zijn vader, zijn zuster weigerde de erfenis omdat ze dacht dat er meer schulden dan bezit waren, maar Friedrich erfde daardoor 20.000 gulden. Hij joeg die erfenis er in een korte tijd doorheen met contacten met jonge jongens. Toen zijn moeder in 1933 overleed kon hij zelfs de bestelde grafkrans niet betalen.
Hij werd vervolgens gymnastiekleraar en trainer op een tennisvereniging en deed mee aan de Nederlandse tenniskampioenschappen voor oefenmeesters. Hij opende in de Prins Hendrikstraat een winkel in sportartikelen, maar die ging in 1931 failliet. Hij werd van faillisementsfraude beschuldigd, omdat hij de voorraad uit de winkel meegenomen had. Hij kon echter een zogenoemde pondacte ten name van zijn moeder tonen, waardoor die eigenaar van de goederen was en hij dus gerechtigd was om voor haar de goederen mee te nemen. Behalve in zijn eigen winkel werkte hij ook in de sportzaak van een homoseksuele relatie. Die relatie beschuldigde hem van oplichting van diens ouders tot een bedrag van 20.000 gulden. Hij vertrok naar Haarlem, maar keerde kort daarop weer terug en opende opnieuw een winkel in de Anna Paulownastraat. De winkel liep niet al te best en hij werd beschuldigd van diefstal van goederen die in consignatie waren gegeven. Curieus is dat kort daarop Fritz Mucke op iets meer dan honderd meter kwam te wonen, waar hij na de oorlog indirect veel mee te maken kreeg. Volgens mensen uit zijn omgeving was hij erg pro-Duits.
In juli 1935 trouwde hij met Karolina Trautmann, maar buiten gemeenschap van goederen. Hij kreeg twee kinderen met haar. Vrijwel tegelijkertijd kreeg hij een homoseksuele relatie met Henricus Trimbach met wie hij een sportzaak opende, die op naam van Trautman kwam te staan, omdat zij buiten het faillissement stond. De winkel brandde in een buitengewoon felle brand spectaculair af, waarna de winkelbediende wegens brandstichting werd gearresteerd. Maar de zaak werd afgedaan als grove onvoorzichtigheid met een sigaret, maar een wantrouwend persoon zou Schallenberg van opzet kunnen verdenken.
Ondanks het eerdere faillissementen kocht hij in Apeldoorn voor 8.300 gulden twee panden. Ze werden eerst op naam van zijn vrouw gezet en vervolgens op die van zijn partner Trimbach. In 1944 kocht hij in Gorssel uit Joods bezit nog een pand voor 10.000 gulden, maar daar had hij wel een hypotheek van 6.500 gulden voor nodig. Dat laatste pand werd na de oorlog via het Rechtsherstel weer aan de oorspronkelijke eigenaar teruggegeven, waarbij hij een vergoeding van 30% kreeg.
Vanwege zijn Duitse nationaliteit werd hij tijdens de Duitse bezetting verplicht om bij de Duitse Wehrmacht te dienen. Principiële bezwaren zal hij niet gehad hebben, want hij werd lid van Hitlers partij NSDAP. Hij moest onder andere warme kleren voor het Oostfront bij winkeliers beslag nemen en hij viel daarbij bij voorkeur binnen bij winkels van concurrenten op het gebied van sportartikelen. In januari 1944 was hij betrokken bij een politieactie op het Oranjeplein waar de Duitsers assistentie bij verleenden; een passant vluchtte en werd door een politieman neergeschoten, waardoor die overleed.
In 1944 werd hij Gefreiter bij de Feldgendarmerie in Utrecht. Daar moest hij motorvoertuigen die verborgen gehouden werden opsporen en in beslag nemen. Een deel verkocht hij te eigen bate op de zwarte markt. Ook liet hij zich tegen betaling met schaarse levensmiddelen omkopen om zaken niet in beslag te nemen. Zijn meerdere bij de Sicherheitsdienst Helmuth Pröbsting bracht hem in contact met de Wehrmachtinkoper en producent van legervoertuigen ‘ome Ko’ Nicolaas Jongerius, waarbij Pröbsting bovendien te kennen gaf dat hij niet zou optreden tegen roofpartijen (‘stunten’) door een groep rond Jongerius op voorwaarde dat hij een deel van de buit zou krijgen. Jongerius richtte na de oorlog de verzetsgroep Margriet op, die zich nestelde in het kantoor van de Wehrmachtinkoper en zwarthandelaar Fritz Mucke en daar de boel leegroofde; in deze groep werden de rovers van aan het eind van de oorlog opgenomen.
In het voorjaar of de zomer van 1944 was hij als assistent Helmuth Pröbsting aanwezig in het Carltonhotel in Amsterdam waar besprekingen tussen geheime agenten uit Duitsland, Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Nederland werden gehouden over een naoorlogse samenwerking tussen de respectievelijke geheime diensten. De belangrijkste deelnemers waren Wilhelm Harster, SS-Obergruppenführer Karl Wolff en Otto Skorzeny. Een andere deelnemer aan die besprekingen was Pierre Sweerts. Uit deze besprekingen is de operatie Werwolf voortgekomen en kwam de term ‘stay-behind’ in gebruik voor geheime agenten die achter de vijandelijke linies werkten. De Duitse term is nagenoeg gelijk aan de Nederlandse term ‘weerwolf’ en de Engelse term ‘werewolf’. Schallenberg die in een ondergeschikte functie aanwezig was, had na de oorlog notulen van deze bijeenkomsten in bezit.
Na de oorlog werd hij informant voor de Canadian Field Security en voor verbindingsofficieren van het Bureau Nationale Veiligheid. Ook werd hij lid van de geheime dienst van de Katholieke Volkspartij genaamd ‘De witte cel’. Deze dienst werkte onder andere nauw samen met hoofdinspecteur Antonie van der Spek van de Haagse Politie Inlichtingendienst; deze Van der Spek werkte tijdens de oorlog bij de bestrijding van het communisme als lid van de Documentatiedienst voor de Sicherheitsdienst. Schallenberg was informant voor Van der Spek en deed allerlei handeltjes met hem, die stonken naar criminaliteit van beide kanten. Daarnaast was hij ook nog informant voor Johan Dekker en Jan van Wijk van de Utrechts Politie Inlichtingendienst. Ook onderhield Schallenberg veel contacten met leden van de geheime dienst van de VVD met de naam SOAN. Maar hij kreeg ook ruzie met leden van de SOAN over de verdeling van de winst van 50.000 gulden uit illegale aandelentransacties. Hij bracht regelmatig grote sommen geld naar Jongerius in Utrecht; de achtergronden daarvan zijn onbekend.
In september 1949 kwam een grote hoeveelheid aandelen uit het bezit van Fritz Mucke in handen van Jongerius. Volgens de ene bron ging het om een waarde van een half miljoen gulden en volgens een andere 2,8 miljoen. En verder zou het om een partij juwelen gaan. Doordat de nummers geregistreerd waren kon hij die niet te gelde maken. De aandelen konden hem alleen iets opleveren als hij iemand anders erin kon laten lopen om ze over te nemen en hem op te zadelen met het probleem dat ze onverkoopbaar waren of ze te verkopen aan iemand die kans zag ze in de Verenigde Staten op de markt te gooien. Dat laatste was iets waar de leden van de SOAN met hun uitgebreide smokkelnetwerk naar onder andere de Verenigde Staten toe in staat was. Jongerius bood ze via Schallenberg aan de SOAN aan. Maar Schallenberg stond in verbinding met Van der Spek van de Haagse Politie Inlichtingendienst. Er werden afspraken gemaakt en het was de bedoeling dat de Inlichtingendienst zou binnenvallen en de aandelen in beslag nemen. Er werd een afspraak gemaakt, maar die ging op het laatste moment niet door omdat er onenigheid of wantrouwen was ontstaan.
Op 13 september voerde Schallenberg een aantal telefoongesprekken met onder anderen Jongerius. Even na middernacht verliet hij heimelijk zijn woning en ging naar het pand van de SOAN aan de Groot Hertoginnelaan. Later op die dag werd zijn lijk gevonden ergens in de vijver tegenover het pand.
Na de vondst van het lijk begon een cover-up procedure door de politie. Allereerst werd onmiddellijk geconstateerd dat het om zelfmoord ging. Maar de vijver was slechts een paar decimeter diep, terwijl Schallenberg veel dieper water dichter bij huis ter beschikking had. Toen kranten door tipgevers op merkwaardigheden werden gewezen en die publiceerden, werd alsnog een politieonderzoek gestart. Dat werd echter niet opgedragen aan de afdeling moordzaken, maar aan de Inlichtingendienst die daar niet de expertise voor in huis had. Verder was al gebleken dat verschillende leden van de Inlichtingendienst in contact met Schallenberg hadden gestaan en waarschijnlijk indirect bij de moord betrokken waren, dan is het gebruikelijk dat andere politiemensen op het onderzoek werden gezet. De Inlichtingendienst was in de praktijk het verlengstuk van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) en die dienst moest in opdracht van de minister van Justitie nauw met de SOAN samenwerken; het prominente SOAN-lid Pierre Sweerts was zelfs in dienst van de BVD. Dientengevolge hadden de leden van de SOAN regelmatig met de leden van de Inlichtingendienst te maken. De politie ging vervolgens de pers te desinformeren, waarbij datum, tijdstip en plek van de vondst van het lijk herhaaldelijk gewijzigd werden. Uiteindelijk werd het onderzoek afgesloten met de conclusie ‘zelfmoord’ en dat werd vastgelegd in een dik proces-verbaal waarin opvalt dat een ambtsedige verklaring van de vinder van het lijk politieman L. Rietberg ontbreekt, terwijl wel een warrige verklaring van een vrouw die het lijk had zien drijven maar de politie niet waarschuwde omdat ze druk met het huisheden bezig was wel werd opgenomen. Verder valt in het proces-verbaal op dat er geen onderzoek werd gedaan naar de meest voor de hand liggende verdachten de SOAN-leden de waarschijnlijke moordenaar Pierre Sweerts, radja Tampoebolon, Gerrit Dumont en Beb Bakhuijs. Het proces-verbaal werd vervolgens in een kluis van de Inlichtingendienst opgeborgen, zodat alleen de hoofdcommissaris en de chef van de Inlichtingendienster toegang tot hadden.
De moord moet geclassificeerd worden als een politieke moord, want ze werd gepleegd door meerdere leden, waarbij de leider, van de criminele organisatie SOAN van de politieke partij VVD. In die tijd werden nog ongeveer tien andere moorden gepleegd, waarbij leden van de SOAN een belangrijke rol lijken te hebben gespeeld. Vermoedelijk moet een aantal daarvan ook als politieke moorden geclassificeerd worden.

Dr. Karl Georg Eberhard Schöngarth
Leipzig 24 april 1903, Hameln (Duitsland) 16 mei 1946
Na de Eerste Wereldoorlog trad hij tot een ‘Freikorps’, dat wil zeggen een extreemrechtse paramilitaire organisatie toe. In het verlengde daarvan werd hij in het begin van de jaren twintig lid van de NSDAP en de bijbehorende paramilitaire organisatie SA. Hij studeerde rechten en promoveerde.
In februari 1933 werd hij lid van de SS. Hij ging in 1935 werken bij de Gestapo. Hij maakte snel carrière en bereikte in 1939 de rang van SS Obersturmbannfuhrer.
In januari 1941 werd hij benoemd tot Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in het door Duitsland bezette deel van Polen met als vestigingsplaats Krakau (Krakow). In 1941 was hij verantwoordelijk voor de massamoord op 10.000 Joden in Polen. In november 1941 gaf hij het zogenoemde ‘Schießbefehl’, waarbij Joden die buiten een ghetto werden aangetroffen ter plekke doodgeschoten moesten worden. In 1942 nam hij deel aan de Wannsee-conferentie, waarbij tot het uitroeien van de Joden met onder andere gebruik van gaskamers en executiepelotons in het bezette deel van de Sovjet-Unie werd besloten. In oktober 1943 kreeg hij een militaire opdracht bij de 4. SS-Polizei-Panzergrenadier-Division om partizanen in Joegoslavië en Griekenland te bestrijden.
In 1944 werd hij als opvolger van Erich Naumann benoemd tot Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD in Nederland en hij nam ook de taken van diens plaatsvervanger Friedrich Knolle over. Vanwege een mogelijke invasie werd Den Haag niet meer veilig beschouwd en daarom werd zijn kantoor naar Zeist verplaatst. Hij gaf eind 1944 het ‘niedermachungsbefefhl’ uit Berlijn door, waarbij mensen die in de omgeving van een plek waar een aanslag werd gepleegd werden aangetroffen, ook als ze toevallig passeerden of ter plekke woonden, onmiddellijk ter plekke doodgeschoten moesten worden. Ook gaf hij opdracht tot de afschaffing van de ‘Gerichtsbarkeit’ (rechtspleging), waarbij communisten en bezitters van vuurwapens of explosieven zonder proces automatisch ter dood veroordeeld werden. Hij gaf opdracht tot de represaille-executie van 300 Nederlanders naar aanleiding van de aanslag op Rauter. Uiteindelijk werden er 117 in Woeste Hoeve, 38 in Den Haag, 53 in Amsterdam, 49 in kamp Amersfoort en 6 in Utrecht doodgeschoten: in totaal 263. Na de uitschakeling van Rauter volgde hij hem op.
Na de oorlog verklaarde hij dat het bij de Sicherheitsdienst bekend was dat de vergaderingen die de Sicherheitsdienst met zogenaamde vertegenwoordigers van het verzet hield in wekelijkheid met leden van de Ordedienst waren, dat de Ordedienst geen verzet pleegde en dat er een grote haat bestond tussen de Ordedienst en het echte verzet.
Hij werd na de oorlog gevangengenomen en door een Brits militair tribunaal in Burgsteinfurt ter dood veroordeeld, waarbij vooral het vermoorden van een bij Enschede krijgsgevangen genomen Britse piloot hem kwalijk werd genomen. Hij werd op 16 mei 1946 in Hameln opgehangen.


Joseph Schreieder
München 15 augustus 1904
Hij kwam in 1923 bij de Beierse politie werken. In 1932 kwam hij bij de politieke politie. In 1933 werd hij de ondergeschikte van Reinhard Heydrich. In 1934 werd hij lid van de SS en in 1937 van Hitlers partij NSDAP. Hij bereikte in 1943 zijn eindrang van SS-Sturmbannführer.
Met ingang van 15 augustus 1940 werd hij onder Wilhelm Harster benoemd tot chef van de Duitse contraspionage in Nederland. Hij had samen met Hermann Giskes de leiding over het zogenoemde Englandspiel, wat naast een zestigtal gedropte geheime agenten ook nog een flink aantal verzetsmensen het leven kostte. Hij werkte nauw samen met de Duitse spion Traugott Protze. Zijn belangrijkste V-Mann was Anton van der Waals.
Van der Waals kreeg eerst een verhouding met Schreieders secretaresse Elisabeth Geigerseder en vervolgens met Corrie den Held, waarna Schreieder met haar zuster Kitty den Held een verhouding kreeg. Schreieder zorgde voor valse papieren voor Van der Waals op naam van Hendrik Jan van der Veen, onder welke naam Van der Waals met Corrie in het huwelijk trad. Een andere secretaresse van Schreieder was de Nederlandse Elisabeth Josephine Wilhelmina de Bruin.
Hij liet in april 1941 Van der Waals op zoek gaan naar de dader van een bomaanslag op een Duitse trein bij Haarlem. De feitelijke leiding van het onderzoek werd in handen van Bruno Wolff gelegd. Dit is een duidelijk teken dat de Duitsers de daders in communistische kringen zochten. De dader bleek Johannes Bierhuys te zijn. Hij leverde aan Van der Waals na schietproeven een pistool die dat doorgaf aan Gerrit Kastein, zodat nagegaan kon worden waar het pistool eventueel voor gebruikt werd. Hij liet de gevangenen Mozes Brandon Bravo en Willem Pasdeloup, die zich tot V-Mann hadden laten omturnen, zogenaamd uit het Oranjehotel ontsnappen om het zo een betrouwbaarheidsalibi voor het verzet te geven.
Door een actie in 1943 van Nederlandse politiemannen en Sicherheitsdienstmannen kon een zogenoemde pilotenlijn tussen Nijmegen via Spanje naar Londen gepenetreerd worden. Via die weg kon Schreieder een aantal spionnen naar Londen laten vertrekken. Ook kon in 1943 een restant van de groep Wollweber, door de Duitsers ‘Rote Kapelle’ genoemd, opgerold worden, waarbij onder anderen de communist Pam Pooters gearresteerd kon worden
In 1943 had hij een V-Mann die telegrafist voor de sociaaldemocratische verzetsman Koos Vorrink was.
In 1944 zorgde hij voor Bescheinigungen voor zijn V-Männer Reinder Zwolsman en Jan Haakman, zodat ze een vuurwapen mochten dragen, met een auto rijden en waarin alle Duitse militairen opgedragen werden hen in geval van nood hulp te verlenen. Ook stelde hij vuurwapens en een auto ter beschikking.
In het najaar van 1944 liet hij zijn V-Mann Reinder Zwolsman de rechtse verzetsgroep Geheime Dienst Nederland penetreren, waarna hij in analogie met het Englandspiel radiocontacten met Londen kon onderhouden. Op die manier kon hij in het bezit komen van Engelse sigaretten, whisky, chocola en stenguns. De lekkernijen consumeerden hij en zijn medewerkers deels zelf en de rest werd met de stenguns gebruikt om bij penetraties van verzetsgroepen de indruk te wekken dat ze betrouwbare contacten met de regering hadden. Verder werden er op zijn verzoek op 10 en 11 maart 1945 verschillende geweldig grote wapendroppings bij Nieuwkoop door de Britten uitgevoerd, die het doel hadden om Ordedienst-achtige organisaties die verenigd waren in de Binnenlandse Strijdkrachten in staat te stellen om na de Duitse capitulatie een eventuele volksopstand met grof geweld bloederig de kop in te drukken. Hij stelde aan Reinder Zwolsmans een aantal vrachtwagens en papieren ter beschikking om de wapens op te halen en de Duitse controleposten op de wegen te passeren en de wapen in de Ursulakliniek in Wassenaar op te slaan.
Hij liet met opzet geheime zenders niet uit de lucht halen, maar probeerde ze onder controle te krijgen. Zijn ondergeschikte Friedrich Frank wist via zo een geheime zender het bombardement op Bezuidenhout uit te lokken, met 600 doden als gevolg.
In opdracht van Rauter liet hij besprekingen tussen de Sicherheitsdienst en zogenaamde vertegenwoordigers van het verzet houden, die in werkelijkheid leden van de Ordedienst waren. Het doel was te voorkomen dat er slachtoffers onder Duitse militairen zouden vallen bij wilde acties. Bij een van die besprekingen, die op het Plein plaats vond, werd na afloop flink gedronken, zodat de meeste deelnemer stomdronken waren. Toen ze weg wilden gaan wilde de auto van Zwolsman niet starten, waarna een aantal Duitsers de auto een rondje om het Plein duwden om hem te laten starten. Daarbij riep Schreieder: ‘De Gestapo helpt de Nederlandse illegaliteit op gang.
Hij hield in maart 1945 besprekingen met een aantal deelnemers, waarvan in ieder geval Willem Drees, voormalig secretaris-generaal van Justitie Jan Tenkink en Reinder Zwolsman deel van uitmaakten. Drees zei daarover na de oorlog dat het over de voedselvoorziening ging, maar de aanwezigheid van Schreieder en Tenkink duidt erop dat het over naoorlogse samenwerking bij het bestrijden van het communisme en waarschijnlijk de operatie Werwolf ging.
Hij werd op 16 mei 1945 in Rotterdam gearresteerd en in de Britse bezettingszone van Duitsland geïnterneerd en pas in maart 1947 aan Nederland uitgeleverd. Hij werd echter niet veroordeeld. Na zijn uitwijzing werd hij medewerker van de Naziorganisatie Radio Freies Europa, waarbij hij nota bene met de Nederlandse geheim agent Erik Hazelhoff Roelfzema samenwerkte. Hij werd onder de schuilnaam Cabolt medewerker van de CIA. De CIA wilde via hem meer te weten komen over eventuele medewerkers van de groep Wollweber die nog in Nederland actief zouden zijn. Vanaf 1955 ging hij voor de Beierse regering bij de contraspionage werken.

Siegfried Schuster
Berlijn 10 juli 1903
Hij kwam op 15 juni 1940 bij de Geschäftsgruppe Ernährung und Landwirtschaft werken als Sachverständiger Obst und Gartenbau, Kartoffeln und Weinbau. Zijn ambtelijke rang was in eerste instantie Referent en vanaf 1943 Geschäftsführer. Zijn taak was om grote hoeveelheden voedsel vanuit Nederland naar Duitsland weg te voeren om de bevolking daar van voldoende voedsel te kunnen voorzien.
In de zomer van 1943 kwam het bevel uit Berlijn dat ook alle oudere Duitsers gemobiliseerd moesten worden om da verliezen aan het Oostfront te compenseren. Ook Schuster moest gemobiliseerd worden. Maar de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD Johann Rauter spande zich speciaal voor hem in om daar vrijstelling van te krijgen met het argument dat hij onmisbaar was.
In de zomer van 1944 werd door de Geschäftsgruppe de verwachting vastgelegd dat de landbouwproductie in Nederland ernstig zou teruglopen verwacht vanwege de geplande inundaties in Zeeland en Zuid-Holland om het binnentrekken van de geallieerde legers te hinderen.
In september 1944 deed de Nederlandse regering een oproep om tot een algemene treinstaking van onbepaalde duur over te gaan om de Duitsers te hinderen bij hun verdediging tegen de oprukkende geallieerde legers. Dit leidde tot een drastische beperking van de voedselaanvoer in het westen van het land. Als wraak kondigde de Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete Arthur Seyß-Inquart een verbod af voor het vervoer over water, waardoor ook de voedselaanvoer over het IJsselmeer tot stilstand kwam, terwijl er ook nog blokkades op de Afsluitdijk en de IJsselbruggen het vervoer over land hinderden, dat overigens vanwege het benzinetekort al gedecimeerd was. Doordat er spoedig honger in de steden in het westen ontstond, werden de verboden na een aantal weken versoepeld, maar door de ijsvorming op het IJsselmeer bleef het transport over water onmogelijk.
De honger in het westen zou grotendeels ongedaan zijn gemaakt, ware het niet dat Schuster door ging met het afvoeren van voedsel naar Duitsland. Hij zond tijdens de Hongerwinter onder andere 220 miljoen kilo aardappelen naar Duitsland. Zou dat voedsel in het westen beschikbaar zijn gekomen, dan was er niemand van honger omgekomen. Schuster kan daarmee beschouwd worden als een van de belangrijkste veroorzakers van de hongersnood in het westen van het land.
Tijdens de Hongerwinter vonden er vele door de Sicherheitsdienst georganiseerde transporten van voedsel over de Afsluitdijk en het IJsselmeer vanuit Friesland plaats. Dit voedsel werd deels door de Duitsers voor eigen consumptie gebruikt en voor een ander deel op de zwarte markt verhandeld. Deze zwarte handel werd in handen gesteld van V-Männer als Jan Haakman, Reinder Zwolsman, Ed Hoelen en vooroorlogs RKSP-minister Laurentius Deckers. Zowel een aantal leden van de Sicherheitsdienst, zoals onder anderen Oskar Wensky, Friedrich Frank, Joseph Schreieder en Johannes Munt, als de V- Männer verdienden hier grote vermogens aan.
Direct na de oorlog werd de jacht op Schuster ingezet, omdat die beschouwd werd als hoofddader bij de moord op de meer dan 20.000 tijdens de Hongerwinter omgekomen Nederlanders. Hij kon onderduiken in de psychiatrische instelling de Ursulakliniek waarvan Hoelen directeur was. Het onderduiken lekte uit, doordat er vele andere collaborateurs ook in de Ursulakliniek waren ondergedoken, wat natuurlijk uiteindelijk opviel. Daardoor kon Schuster op 30 mei 1945 gearresteerd worden.
Hij werd echter niet vervolgd voor de massamoord op 20.000 Nederlanders. Waarschijnlijk had dat te maken met de vrees dat de medeplichtigheid van lieden uit de RKSP-kliek als Hoelen, Zwolsman en Deckers, die alle drie bescherming genoten van de katholieke toppolitici Romme en Kortenhorst, dan aan het licht zou komen. Bovendien bestond er het gevaar dat ook de betrokkenheid van Sicherheitsdienstmannen die nodig waren voor de operatie Werwolf aan het licht zou komen.

Arthur Seyß-Inquart
Stannem (Oostenrijk-Hongarije, nu Tsjechië) 22 juli 1892, Neurenberg 16 oktober 1946
Hij was Duits jurist en werd advocaat. Hij werd minister van Binnenlandse Zaken in de Oostenrijkse regering onder leiding van kanselier Kurt Schuschnigg. Na de Duitse inval in Polen werd hij plaatsvervanger van gouverneur-generaal Hans Frank van het Generaal-gouvernement in het bezette deel van Polen.
Na de bezetting van Nederland werd hij benoemd tot rijkscommissaris Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete, kortweg rijkscommissaris. In die zin was hij verantwoordelijk voor de anti-Joodse maatregelen en de deportatie van Nederlandse Joden naar de gaskamers, terwijl bij de bezetter op zijn laatst sinds december 1942 bekend was dat ze vergast werden. Hij was ook verantwoordelijk voor de vele massa-executies en andere vormen van Duitse terreur in Nederland.
In augustus 1940 werd het huis van de naar Londen uitgeweken minister van Buitenlandse Zaken Van Kleffens leeggehaald. De vrouw van Seyß-Inquart gaf opdracht om de uitgebreide collectie van zilveren voorwerpen naar haar gebracht moest worden.
Hij bemoeide zich persoonlijk met het bestrijden van het plunderen van bakkerskarren in augustus 1941 door communistische vrouwen in Den Haag.
Hij had een relatie met de Nederlandse spionne Dolly Peekema Dibbets. Hij stuurde haar naar Spanje om daar via het bed geheimen aan Amerikaanse diplomaten te ontfutselen. Zo kwam ze vlak voor de geallieerde invasie in Normandië achter de precieze datum en plek. Ze stuurde die informatie naar Nederland, waarschijnlijk Seyß-Inquart zelf. Die zou er zorg voor moeten dragen dat de informatie in Berlijn kwam, maar door vertragingen in de verbindingen vanuit Spanje via Nederland naar Berlijn, kwam de informatie een paar uur na het begin van de invasie aan.
Na de oproep van de Nederlandse regering najaar 1944 om het spoorverkeer plat te leggen, wat opgevolgd werd, liet hij het transport door de Nederlandse binnenvaart verbieden. Dat was een belangrijke oorzaak van de in de winter van 1944-45 opgetreden hongersnood en gebrek aan brandstof.
Na de oorlog werd hij tijdens het grote proces tegen oorlogsmisdadigers ter dood veroordeeld en opgehangen.


Otto Johann Baptist Skorzeny
Wenen 12 juni 1908, Madrid 5 juli 1975
Hij was oorspronkelijk Oostenrijker. Hij studeerde aan de Technische Hogeschool van Wenen.
Hij leerde in 1929 de Oostenrijkse nationaalsocialist Ernst Kaltenbrunner kennen. De twee kregen een homoseksuele relatie, hoewel ze allebei in de loop der jaren dertig met een vrouw zouden trouwen. Hij trad in 1932 toe tot de Deutschen Nationalsozialistischen Arbeiterpartei (DNSAP), de Oostenrijkse zusterpartij van Hitlers partij NSDAP in Duitsland, en werd ook lid van de SA. In 1940 trad hij toe tot de Leibstandarte SS Adolf Hitler.
In 1940 nam hij deel aan de invasie van Nederland, België en Frankrijk. In 1941 nam hij deel aan eerst de inval in Joegoslavië en vervolgens in de Sovjet-Unie.
In 1943 werd hij door het hoofd van de Gestapo Kaltenbrunner aangesteld commandant van het Sonderverband zur besonderen Verfügung ‘Friedenthal’ aangesteld in concurrentie met de Abwehr (contraspionage). Als voorbeeld diende de Britse Special Operations Executive (SOE), die overal in de wereld speciale acties kon ondernemen waarbij geweld niet geschuwd werd.
In 1943 vond de geallieerde invasie in Italië plaats. In reactie daarop liet de Italiaanse koning de dictator Mussolini arresteren. Daarop gaf Hitler opdracht Mussolini te bevrijden, wat werd gedefinieerd als de operatie Eiche onder leiding van Skorzeny. Hij zag kans te achterhalen dat Mussolini in Gran Sasso gevangen werd gehouden. Vervolgens bevrijdde hij hem op 12 september 1943 met een groep parachutisten.
Deze gewaagde operatie gaf Skorzeny veel aanzien en kreeg daarop de leiding over de Schule vor Sabotage en de SS Jagdverbände. De Belgische SS’ers Pierre Sweerts en Anton van der Gouw, die beiden tijdens en na de oorlog in Nederland actief waren, werden lid van de Jagdverbände en kregen een training tot geheim agent, saboteur en sluipmoordenaar aan de Schule vor Sabotage. Ook de spionageschool in Den Haag, die ‘stay-behinds‘ opleidde, kwam onder zijn leiding. Hij kwam zelfs in Den Haag op bezoek om daar ook een voordracht te houden.
Vervolgens zou hij gewerkt hebben aan plannen voor de operatie Unternehmen François (het uitvoeren van aanslagen in het door de geallieerden bezette Iran) en Unternehmen Weitsprung (het ontvoeren van de geallieerde leiders Stalin, Churchill en Roosevelt tijdens hun conferentie in Teheran. Beide operaties zijn niet ten uitvoer gebracht, omdat ze onhaalbaar leken.
Op 20 juli 1944 werd hij tijdens een verlof opgeroepen om de aanslagpleger op Hitler Claus Graf von Stauffenberg gevangen te nemen. Hij kreeg opdracht om de Joegaslavische partizanenleider Tito te ontvoeren of doden, maar dat mislukte. In oktober 1944 ontvoerde hij de zoon van de Hongaarse dictator Miklós Horthy, omdat de laatste het verbond met Duitsland wilde opzeggen.
Tijdens het Ardennenoffensief opereerde hij met een groep SS’ers in Amerikaans uniform achter de Amerikaanse linies.
In de zomer van 1944 waren er besprekingen tussen Duitse, Amerikaanse, Britse en Nederlandse geheime agenten om tot een samenwerking te komen, die tegen de Sovjet-Unie was gericht. De samenwerking zou vooral gericht zijn op de periode na een Duitse capitulatie. De eerste besprekingen waren aan de Zwitserse kant van het Comomeer en werden vervolgd in Zürich en in Amsterdam in de hotels Carlton en Victoria. Skorzeny was in ieder geval aanwezig bij de besprekingen in het Carltonhotel, waarnaar hij zijn ondergeschikte Pierre Sweerts meenam. Andere deelnemers waren onder anderen Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des SD Wilhelm Harster, SS-Obergruppenführer Karl Wolff, SS-Hauptsturmführer Helmuth Pröbsting en geheime agenten van Engelse en Amerikaanse zijde. Pröbsting had als assistent Friedrich Schallenberg bij zich, die de notulen op een of andere manier in handen kreeg, wat mogelijk in 1949 de aanleiding voor de moord op hem was. Pröbsting kreeg opdracht om een Nederlandse tak van het Jagdverband Nord-West op te richten dat een onderdeel was van de SS-Sondereinsatzabteilung. Dit kreeg in april 1945 de naam operatie Werwolf. De Duitse term is nagenoeg gelijk aan de Nederlandse term ‘weerwolf’ en de Engelse term ‘werewolf’.
In 1945 werd hij tot zijn eindrang van Obersturmbannführer bevorderd. Hij ging op 15 mei 1945 in Amerikaanse krijgsgevangenschap in het voormalige concentratiekamp Dachau. Hij kreeg in 1947 en proces waarbij hij beschuldigd werd van mishandeling en doden van krijgsgevangenen, beroving van krijgsgevangenen, misbruik van geallieerde uniformen en het achterhouden van pakketten voor krijgsgevangenen. Hij werd echter vrijgesproken omdat aan Amerikaanse zijde soortgelijke vergrijpen waren gepleegd. Daarna werd hij aan Duitse justitiële autoriteiten in Darmstadt uitgeleverd en waar hij voor verder onderzoek werd vastgehouden. De kampcommandant liet hem echter ontsnappen, waarna hij naar Spanje vluchtte.


Pierre Marie Ernest Sweerts
Sint-Joost-ten-Node (België) 27 december 1918, Brussel 3 december 1989
Hij was sportief aangelegd. Hij maakte deel uit van het Belgische nationale zwem- en waterpoloteam en was in 1936 reserve voor deelname aan de Olympische Spelen op het nummer moderne vijfkamp. Hij was tussen 1935 en 1937 koerier bij de Brusselse beurs.
In 1937 werd hij opgeroepen voor militaire dienst, waar hij eerst bij de cavalerie en vervolgens de gemotoriseerd cavalerie diende. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was hij gelegerd in Lankhaar en raakte daar op de eerste dag gewond door een bajonetsteek, geweervuur en granaatscherven. Hij werd in een hospitaal in Frankrijk opgenomen in Les Sables-d’Olonne (aan de golf van Biskaje tussen Nantes en La Rochelle). Op 12 augustus werd hij gedemobiliseerd in het niet door de Duitsers bezette Montpellier. Van daar reisde hij naar Perpignan en probeerde daar naar Spanje te gaan, om zo bij de Belgische troepen in Engeland of Noord-Afrika te komen. Toen dat mislukte ging hij naar Marseille om daar op een boot naar Frans Noord-Afrika te komen. Hij had onvoldoende geld en liet zich vervolgens door de Duitsers naar Brussel repatriëren, waar hij op 24 augustus aankwam.
Bij een naoorlogs verhoor door de Britse geheime dienst MI5 verklaarde hij dat hij contact met het verzet had gezocht. Toen de verzetsgroep na een mislukte overval uit vrees voor represailles werd ontbonden, sloot hij zich op advies van een van de verzetsleden aan bij de SS om zo inlichtingen te verzamelen. Deze verklaring is gezien het vervolg van zijn activiteiten bij de SS uiterst ongeloofwaardig.
Eerst werd hij in mei 1941 in SS-kamp Neustrelitz gestationeerd en in november 1941 in Den Haag bij de SS-Erganzenstelle Den Haag, waar Hauptsturmführer Leib zijn meerdere was. Hij bereikte snel de rang van SS-Obersturmführer. Vervolgens werd hij overgeplaatst naar Lütz. Daar moest hij grote vermogens van prominente Nazi´s buiten bereik van overheden en justitiële instanties brengen, zodat ze na de oorlog weer ter beschikking konden komen. Vervolgens werd hij geheim agent voor de Duitse Auslandsnachrichtendienst (buitenlandse inlichtingendienst) en werd lid van het Skorzeny-Kommando, waarbij hij in nauw contact stond met Otto Skorzeny en Walter Schellenberg. Hij kreeg daarvoor bij de SS-Sonderlehrgang in Oranienburg een speciale training, waarbij vechtsporten, morse en het bedienen van zendapparatuur belangrijke onderdelen waren. Hij leerde daar ‘silent killing’, dat wil zeggen geluidloos doden. Hij kreeg zijn orders van onder anderen Otto Skorzeny en Wilhelm Canaris. Zijn codenaam werd Peter Sola. Het was de bedoeling dat hij op een missie naar Perzië gestuurd zou worden om daar anti-Britse groeperingen te bewapenen, maar dat werd afgeblazen. Wel reisde hij voor opdrachten naar Parijs, Brussel en Den Haag. Omdat in Den Haag de Befehlhaber der Sicherheitsdienst Knolle de leiding van de spionageschool naar het model van het Skorzeny-Kommando had en Knolle ook betrokken was bij de voorbereiding van een actie in Iran, lijkt het waarschijnlijk dat Sweerts in Den Haag onder commando van Knolle stond.
Hij maakte in 1944 verschillende reizen naar Spanje, waarvan hij na de oorlog zei dat ze dienden om voor hoge militairen koffie en cognac in te kopen. Ieder weldenkend mens snapt dat dit onzin is, want in twee koffers kun je onmogelijk voldoende stoppen om een groep militairen wekenlang van deze spullen te voorzien. Waarschijnlijk dienden die reizen om de voornoemde vermogens weg te sluizen en of contacten te leggen met vijandelijke inlichtingendiensten, zoals de Britse, om een samenwerking op te zetten.
Hij was in 1944 aanwezig bij besprekingen tussen Duitse, Amerikaanse, Britse en Nederlandse geheime diensten in het Carltonhotel in Amsterdam. Het is mij onbekend of hij ook aanwezig was bij voorgaande besprekingen aan de Zwitserse kant van het Comomeer en in Zürich. De belangrijkste deelnemers waren Wilhelm Harster, SS-Obergruppenführer Karl Wolff en Otto Skorzeny. Bij de besprekingen was ook Friedrich Schallenberg in een ondergeschikte functie aanwezig, mogelijk als bewaker of hulpje. Deze besprekingen leidden tot de operatie Werwolf, waarbij geheime agenten als ‘stay-behinds’ achter de linies zouden opereren (het gebruik van de term ‘stay-behind’ voor een bepaald soort geheime agenten stamt uit deze besprekingen). De Duitse term is nagenoeg gelijk aan de Nederlandse term ‘weerwolf’ en de Engelse term ‘werewolf’.
Hij werd naar België overgeplaatst en was betrokken bij het doodschieten van Belgische verzetsmensen. Vanwege deze moorden kreeg hij de bijnaam Tarzan van Limburg en werd hij na de oorlog in België door de Krijgsraad bij verstek ter dood veroordeeld. Omdat het vonnis bij verstek werd uitgesproken kon hij niet in beroep gaan zonder zich aan arrestatie bloot te stellen.
Hij kreeg van zijn superieur SS-Hauptsturmführer Ahrens opdracht om de geallieerde linies te passeren en contact te leggen met Britse geheime diensten. Hij deed dit door zich op 11 september 1944 bij Antwerpen in een greppel te verstoppen en te wachten tot het front was gepasseerd. Hij meldde zich bij de 53ste divisie en vroeg naar een ‘intelligence officer’. Op 8 oktober werd hij verhoord door de Britse geheime dienst MI5. Daarna werd hij zelf intelligence officer voor een Britse geheime dienst. Uit deze gang van zaken kan worden opgemaakt dat het om een Duis-Britse samenwerkingsactie ging in het kader van de operatie Werwolf.
Na de oorlog ging hij in Nederland werken bij de fiscale recherche. Ook ging hij onder Hendrik Siedenburg bij het Bureau Nationale Veiligheid werken. Hij trad in 1946 toe tot de particuliere geheime dienst Hack-Elsinga, die kort daarop opging in de SOAN. Hij wekte toen samen met de Britse dubbelspion George Blake.
Hij werd plaatsvervangend voorzitter van de SOAN onder de leider Gerrit Dumont. Hij werd in 1946 gearresteerd vanwege het drukken van 68 valse paspoorten, wat enig inzicht geeft in het aantal mensen dat voor de SOA\n internationaal actief was. Bij huiszoeking werden dossiers van het Bureau Nationale Veiligheid gevonden, wat op nauwe connecties met die dienst wijst.
In Haarlem werden twee vrachtauto’s gevonden die vol met goud zaten en die als bestemming een van de woningen van Sweerts hadden.
België vroeg vanwege de uitgesproken doodstraf de uitlevering van Sweerts. Maar de Nederlandse regering wilde koste wat het kost voorkomen dat Sweerts in België kon praten over zijn Nederlandse betrokkenheid bij geheime diensten en de criminele activiteiten van de leden daarvan. Daarom werd hij naar Groot-Brittannië uitgezet. Hij keerde echter met een vissersboot terug, die door een plotselinge storm bijna verging en Sweerts werd met een reddingsboot aan wal gezet. Hij ging in Voorburg wonen bij John Vroegop, die voor de Britse spion Joannes Münninghoff werkte. Sweerts ging toen het alias ‘Renee van der Molen’ gebruiken. Hij trouwde met Simone Maria Hoeven.
In 1949 raakte Sweerts samen met andere prominente leden van de SOAN betrokken bij het binnenhalen van het vermogen van de Duitse Wehrmachtinkoper en zwarthandelaar Fritz Mucke. Dat vermogen bestond uit onverkoopbare aandelen, die alleen in het buitenland te gelde konden worden gemaakt. Het vermogen was in handen geraakt van Ko Jongerius en die wilde het aan de SOAN verkopen, omdat die het via zijn smokkelnetwerk wel in de Verenigde Staten te gelde kon laten maken. Als tussenpersoon werd Friedrich Schallenberg ingeschakeld. Die verkocht een klein deel van het vermogen tegen 10% van de waarde aan Sweerts. Vervolgens zou ook de rest van het vermogen aan de SOAN verkocht worden. Maar er ontstond onenigheid, waarna Sweerts Schallenberg vermoordde volgens de aangeleerde ‘silent killing‘ en het lichaam in de vijver voor het hoofdgebouw van de SOAN gooide.
Daarna maakte Sweerts zich met mede nemen van het reeds geleverde deel van de aandelen uit de voeten en vertrok met het paspoort van de voormalige NSB-politieman Dirk van Donk naar Antwerpen. Vanuit Antwerpen verrichtte hij allerlei activiteiten voor de stichting Door de Eeuwen Trouw, die met militair geweld alsnog een eigen staat wilde stichten op de Zuid-Molukken. Sweerts werkte daarbij nauw samen met Raymond Westerling, die tijdens de politionele acties in Indonesië massamoorden op de lokale bevolking had gepleegd. In 1951 vertoonde Sweerts zich toch nog in Nederland in het uniform van een Brits marineofficier.
Na een verkeersongeluk werd hij op 6 mei 1951 gearresteerd en daarna probeerde hij zijn doodstraf alsnog aan te vechten, ondanks dat de beroepstermijn al ruim verstreken was. Verder stelde hij dat hij tijdens de oorlog van 1940 tot 1946 in Britse dienst was geweest en toen niet langer de Belgische maar de Britse nationaliteit had. Daardoor had hij niet door een Belgische krijgsraad veroordeeld kunnen worden. DE bewering was deels gelogen, want hij kwam pas eind 1944 in Britse dienst en was daarvoor in Duitse dienst geweest. Uiteindelijk werd de doodstraf geschrapt. In plaats daarvan werd hij in januari 1952 voor het naoorlogse vergrijp van wapenbezit en valsheid in geschrifte tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld en onmiddellijk vrijgelaten omdat hij de straf al in voorarrest had uitgezeten.
Hij verrichtte in de jaren vijftig had- en spandiensten voor de Binnenlandse Veiligheidsdienst. In 1958 was hij in opdracht van de CIA betrokken bij een couppoging tegen de Indonesische president Soekarno. Er zijn geruchten in omloop dat hij betrokken was bij de NAVO-organisatie die onder de nickname ‘Gladio’ bekend staat. Dat was een organisatie die in het geval van een Sovjetaanval op West-Europa ‘stay-behinds’ achter de linies zou laten. Het was een soort vervolg op de operatie Werwolf. In ieder land was een aparte nationale organisatie. In Nederland was dat Operatiën & Inlichtingen. De Italiaanse nationale organisatie was verantwoordelijk voor een bomaanslag in Milaan met 16 doden en een in Bologna met 85 doden als gevolg en verder voor de ontvoering en moord op de voormalige Italiaanse minister-president Aldo Moro. In feite was Gladio een terreurorganisatie die sterk met fascistische groeperingen sympathiseerde. In Nederland was Max van der Stoel de laatste leider van deze mensenrechten schendende terreurorganisatie.

Dr. Bruno Friedrich Wolff
Hij was een functionaris bij het Reichssicherheitshauptamt in Berlijn, waar hij zich met het communisme in Nederland bezighield. Zijn chef was Kurt Geißler. De Amsterdamse commissaris Broekhoff had vanaf januari 1935 veelvuldig contact met hem. Broekhoff leverde hem namen van Nederlandse communisten en Duitse emigranten (Duitse politieke vluchtelingen, meestal communisten).
In 1938 nodigde Broekhoff hem uit voor een bezoek aan Amsterdam. Het doel was om afspraken te maken over een samenwerking tussen de Nederlandse en Duitse politie. Het bezoek kon hij meteen gebruik voor overleg met de spion Günther Hantke die hij sinds 1934 met instemming van Broekhoff en de Nederlandse regering in Amsterdam had.
Aan het eind van de jaren dertig lieten hij en andere hoge functionarissen in Berlijn zich door rijke Joden omkopen om een uitreisvergunning te verstrekken. Als omkoopbedrag werd vierhonderdduizend gulden genoemd. In 1940, nog voor de Duitse bezetting, probeerde hij dit omkoopspel te benutten om een informantennetwerk in de Verenigde Staten op te zetten. De rijke Joden zouden dan hun vermogen moeten achterlaten en konden het naar de Verenigde Staten laten zenden als de informatie voldoende interessant werd bevonden.
Direct na het begin van de Duitse bezetting in mei 1940 kwam hij naar Den Haag, waar hij de leiding kreeg over Referat IV A van de Sicherheitsdienst voor de bestrijding van het communisme. Hij had toen de rang van SS-Obergruppenführer. Zijn chauffeur werd de V-Mann Berend Jan Doornebos die zowel bij de bestrijding van het communisme en het Englandspiel werd ingezet. Hij moedigde het gebruik van geweld tegen de gearresteerde communisten aan, wat door de sadist Ernst Knorr met groot plezier werd toegepast. In een geval zei hij tegen een te martelen communist: ‘Singen mussen Sie’.
In april 1941 werd de V-Mann Anton van der Waals door de Rotterdamse Sicherheitsdienst aan de Duitse contraspionage onder leiding van Joseph Schreieder in Den Haag overgeheveld. Van der Waals kreeg als eerst opdracht het achterhalen van de dader van een bomaanslag op een Duitse trein bij Haarlem op te sporen. De feitelijke leiding van het onderzoek werd in handen van Bruno Wolff gelegd. Dit is een duidelijk teken dat de Duitsers de daders in communistische kringen zochten. De dader bleek Johannes Bierhuys te zijn.
Hij wierf de in het Oranjehotel gevangenzittende Mozes Brandon Bravo aan als V-Mann en organiseerde een zogenaamde ontsnapping samen met Willem Pasdeloup om Brandon Bravo zo van enig vertrouwen bij het verzet te voorzien.
In november 1941 ging hij een functie in Noorwegen vervullen. In januari 1942 werd hij benoemd tot viceconsul in Istanbul. Hij werd opgevolgd door Ernst Knorr.
Na de oorlog werd hij aan Nederland uitgeleverd voor berechting. Hij kon uit het gevangenkamp CIC 5 ontsnappen, wat wijst op corruptie aan Nederlandse kant en bescherming vanuit het Bureau Nationale Veiligheid. Justitiële autoriteiten waren niet langer in zijn berechting geïnteresseerd, want hij had voornamelijk communisten laten martelen en de dood insturen. De regering Drees kon daar alleen maar waardering voor opbrengen.


Herbert Johannes Wölk
Neu-Grabowen 21 juni 1905
Hij studeerde economie aan twee universiteiten; als student was hij lid van een nationaalsocialistische studentenbond. Hij werd in 1932 lid van de SA en in 1935 van Hitlers partij NSDAP. In 1933 kwam hij bij de persafdeling van de Gestapo te werken. In 1940 werd hij overgeplaatst naar de Polizeileitstelle in Weimar.
Hij kwam per 15 juni 1941 naar Nederland, waar hij als Kriminalrat (Kriminalsekretär) bij de Sicherheitsdienst leider van de Sicherheitsdienst bij de Aussendienststelle Rotterdam geplaatst werd en per 15 december 1942 werd hij leider van de Aussendienststelle. Zijn eindrang was SS Sturmbannführer.
Op 7 augustus 1942 pleegden leden van de Nederlandse Volksmilitie (NVM) een mislukte aanslag op een trein met Duitse verlofgangers. Wölk liet bekend maken dat als de daders zich niet zouden melden er vijf gijzelaars zouden worden doodgeschoten. Uiteraard meldden de daders zich niet. Wölk koos samen met de Befehlhaber der Sicherheitsdienst Knolle vijf gijzelaars uit die doodgeschoten moesten worden. De gijzelaars werden op zijn bevel op 15 augustus bij Goirle doodgeschoten. Curieus is dat twee van de gijzelaars felle anticommunisten waren en bevriend waren met de communistenjager Johannes Hubertus Veefkind die tijdens de oorlog meer dan honderd communisten de dood in had helpen jagen. Een van die twee was Christoffel Bennekers, die als lid van de Rotterdamse Politie Inlichtingendienst voor de oorlog met de Gestapo samenwerkte en in 1937 al nauw samenwerkte met zijn informant Anton van der Waals, die Nederlands grootste landverrader zou worden. Bennekers had aan het begin van de oorlog meegewerkt aan het ten behoeve van de Sicherheitsdienst opsporen van leden van de groep Wollweber, met tien doden als gevolg, en aan het voorbereiden van de massamoord op vele tientallen Rotterdams communisten. Op deze manier zorgde Wölk onbedoeld en onbewust in zekere zin wat gerechtigheid aan de communisten.

Na de zelfmoord door Sally Dormits in Rotterdam op 17 oktober 1942 had hij de leiding over de Sicherheitsdienstmannen en politiemannen die de leden gingen arresteren waarvan de namen op lijsten waren aangetroffen. Hij was daarmee verantwoordelijk voor de walgelijk wrede behandeling van de arrestanten, waarbij vooral de Joden onder hen het zeer zwaar te verduren kregen. Voor het opsporen van de ondergedoken leden had hij de leiding over een speciaal gevormd team, dat als uitvalsbasis een pand vlak bij het Oranjehotel in de Maastrichtsestraat 76 in Scheveningen had. Uiteindelijk werden er 221 NVM-leden gearresteerd. Hij liet de pas na twee manden gearresteerde Caspar Speksnijder in de kelder met een zweep zodanig afranselen dat zijn rug een grote weke bloederige massa was. Ook liet hij toe dat zijn anus met een gummiknuppel gepenetreerd werd en er zware letsels in het lichaam werden aangebracht.
Bij de verhoren kwam aan het licht dat een gearresteerd meisje kort daarvoor bij het textielbedrijf Hollandia-Kattenburg in Amsterdam had gewerkt en daar contact met communistische verzetsmensen had gehad. In dat bedrijf werkten relatief veel Joodse mensen. Hij liet alle Joodse werknemers arresteren en vervolgens al hun gezinsladen, bij elkaar meer dan 900 mensen. Ze werden op zijn bevel versneld naar Polen gedeporteerd en daar onmiddellijk vergast.
Op zijn bevel wist een team van Sicherheitsdienstmannen in Utrecht de prominente communistische verzetsman Nicolaas Bergsma en de Haagse verzetsman Piet Wapperom arresteren. Wapperom werd naar Rotterdam overgebracht en in opdracht van Wölk zwaar gemarteld. Na een week werd Wapperom naar Delft overgebracht om daar Gerrit Kastein in de val te laten lopen.
In 1943 werd er in schijn een aanslag op Anton van der Waals gepleegd. Wölk liet daarna in enkele kranten een advertentie plaatsen, waarbij een beloning van 10.000 gulden werd uitgeloofd aan degene die informatie zou geven die tot de arrestatie van de dader zou lijden. Hiermee werd getracht de jacht van verschillende verzetsgroepen om Van der Waals te liquideren te stoppen.
Op 5 en 9 maart 1945 vond er in Rotterdam twee aanslagen plaats, waarbij de V-Mann Koster en de twee Sicherheitsdienstmannen Herbert Römer en Paul Drösziger gedood werden. In opdracht werden op bevel van Wölk op 12 maart in Rotterdam veertig arrestanten doodgeschoten, waarbij veel communisten. Wölk had onvoldoende Todeskandidaten en vroeg de leider van de Aussendienststelle Den Haag Johannes Munt om aanvulling.
In het laatste oorlogsjaar was P.L. Hensen verbindingsman tussen Wölk en Tjerk Elsinga van de extreemrechts verzetsgroep José, die als gemeenschappelijk doel de bestrijding van het communisme hadden. De groep José zou na de oorlog samen met een de van de mensen uit de operatie Werwolf bij de SOAN komen.
Na de oorlog werd hij tot twintig jaar gevangenisstraf veroordeeld vanwege twee massaexecuties met in totaal 66 doden en voor betrokkenheid bij 2 Silbertannemoorden.