Aandacht

Op deze plek vermeld ik wat zaken met betrekking tot mijn website, het communistisch verzet en de vervolging van Nederlandse communisten door de Nederlandse en Duitse overheden. (De titel is zo gekozen dat deze page bovenaan alfabetische lijst komt te staan.)

  1. Opzijschuiven van de Nederlandse grondwet door Openbaar Ministerie.

Ik heb in augustus 2020 bij de politie aangifte wegens discriminatie gedaan tegen de Nederlandse Spoorwegen (NS) en de heer Cohen bij de uitkering van een tegemoetkoming aan ‘alleen’ Joodse slachtoffers die naar Duitsland werden getransporteerd. Het Openbaar Ministerie heeft daar in eerste instantie niet op gereageerd. Mijn indruk was dat het Openbaar Ministerie een vertragingstactiek volgde om de zaak te laten verjaren, waarna vervolging niet meer mogelijk zou zijn. Na een aanmaning mijnerzijds heeft officier van justitie mr. Drogt alsnog gereageerd. Zij heeft de zaak afgewezen. Zij schreef bij de beslissing dat ze een zorgvuldig onderzoek had gedaan. Dat is een pertinente leugen, want uit wat ze opschreef blijkt duidelijk dat ze zich totaal niet in de materie had verdiept.

Geschiedenis:

De heer Salo Muller had met de directie van de NS een afspraak voor een uitkering voor ‘alleen Joden’ gemaakt. Als argument werd aangevoerd dat de Nederlandse Spoorwegen zich had laten betalen voor het transport van Joden naar Westerbork, waarbij de Joden zelf hun treinkaartje moesten betalen. Toen het in de pers verscheen, kwam er meteen een reactie vanuit de gemeenschap van Roma en Sinti, dat zij ook tegen hun wil door de NS naar Westerbork werden vervoerd. Daarna werd door de NS aangegeven dat de regeling uitgebreid zou worden met Roma en Sinti. Daarvoor werd een zogenaamd onafhankelijk commissie Cohen ingesteld van alleen Joden plus een juriste, waarna de Roma en Sinti klaagden dat ze werden uitgesloten. Vervolgens werden de Roma en Sinti gerustgesteld dat het wel goed zou komen. Tot op dit punt is er nog geen sprake van discriminatie omdat de regeling zich beperkte tot Westerbork, behalve dan de discriminerende uitspraak door de heer Muller, waartegen de NS geen bezwaren maakte.

De commissie Cohen ging aan het werk en toen bleek dat veel Joden van de toegezegde regeling uitgesloten waren omdat ze niet hun treinkaartje zelf betaald hadden doordat ze vanuit een gevangenis of kamp (Amersfoort, Vught) onder bewaking naar Westerbork waren overgebracht. Ook de Roma en Sinti, die al door de NS een toezegging hadden gekregen, waren onder dwang naar Westerbork overgebracht en hadden aldus niet voor hun treinkaartje betaald. Dus moest de eis van zelf hun treinkaartje betaald te hebben van tafel. Tot op dit punt is er nog steeds geen sprake van discriminatie.

Verder kwam aan het licht dat Joden en woonwagenbewoners die uit Westerbork waren vrijgelaten ook voor de regeling in aanmerking kwamen, terwijl ze behalve angst voor wat vermoedelijk ging komen, niet meer hadden geleden dan een korte vrijheidsberoving zonder mishandelingen en met voldoende voedsel.

Vervolgens werd duidelijk dat Joodse slachtoffers van de razzia’s in 1941, waarbij ze via Schoorl naar Buchenwald en vandaar naar Mauthausen werden overgebracht, niet voor de regeling in aanmerking kwamen. En hetzelfde gold voor de Joden die vanwege verzetsactiviteiten, overtredingen van anti-Joodse verordeningen of gewone wetsovertredingen rechtstreeks vanuit de gevangenis of de kampen Vught of Amersfoort naar Duitsland werden gedeporteerd. Toen moest de commissie Cohen iets nieuws verzinnen.

De commissie Cohen veranderde de regeling voor de transporten naar Westerbork in een regeling voor transporten vanuit Nederland naar Duitsland voor alleen Joden, Roma en Sinti. Dit is overduidelijk een discriminerende bepaling. De discriminerende bepaling was nodig om de kosten binnen de perken te houden, want anders kwamen alle twintigduizend getransporteerden voor de uitkering in aanmerking en vanwege het veel hogere overlevingspercentage waren er veel meer nabestaanden en zouden de kosten vele malen hoger worden. Daarom bedacht de commissie Cohen een beperkende clausule die niet discriminerend op basis van ras, religie of politieke overtuiging zou zijn: de regeling zou alleen moeten gelden voor bevolkingsgroepen die slachtoffer waren van een ‘uitroeiing’. Dit was een juridische vondst die briljant leek, omdat zo de regeling alleen voor de genoemde groepen zou gelden. Maar de oerstomme leden van de commissie gingen uit van het algemene beeld over slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog die door de valse naoorlogse geschiedschrijving is ontstaan, zonder de makkelijk opspoorbare feiten na te gaan of dat wel zo is.

In Nederland is het (of behoort het zo te zijn) dat mensen in gelijke omstandigheden gelijk behandeld worden. In het geval van de Joden hebben veel mensen hun leven gewaagd en vaak ook verloren doordat ze de Joden te hulp kwamen. Zij die Joden onderduikgelegenheid boden kwamen er vrijwel altijd af meet een paar weken of maanden gevangenisstraf of opsluiting in het relatief milde concentratiekamp Vught. Deze mensen handelden over het algemeen individueel. Maar de mensen die in georganiseerd verband de Joden te hulp kwamen, werden meestal wel naar concentratiekampen afgevoerd en kwamen daar vaak op een godsgruwelijke wijze om het leven. Het gaat om mensen die bonkaarten en geld voor onderduikers aan huis afleverden, gewapende roofovervallen op distributiekantoren pleegden om aan bonkaarten te komen, geld voor onderduikers ophaalden, Persoonsbewijzen vervalsten, Persoonsbewijzen roofden, opkochten of vrijwillig afstonden. Dit zijn ook holocaust-slachtoffers, maar de huidige Joodse organisaties hebben diepe minachting voor deze mensen die hun leven offerden om Joden te redden. En dan heb je nog de slachtoffers die vermoord werden omdat ze foutief voor Joods-zijn werden aangezien, zoals Louis de Bolster die door de Leidse commissaris van politie de dood in werd gestuurd: ook een holocaustslachtoffer. Ze zijn allemaal van de regeling uitgesloten op raciale, religieuze of politieke gronden.

Dat er sprake was van een poging tot uitroeiing van de Joden en dat daar in belangrijke mate uitvoering is gegeven, is geen enkele twijfel mogelijk: ongeveer 70% van de Nederlandse Joden is vermoord. Dit is in belangrijke mate mogelijk geworden door de welwillende medewerking van de politie en de bevolkingsregisters en de zelfzuchtige medewerking van de leden van de Joodsche Raad, die zo uitstel en misschien wel afstel van deportatie hoopten te kopen. De slachtoffers waren uit diverse registraties makkelijk op te sporen.

Voor de Roma en Sinti lag de situatie anders. Net zoals bij de Joden lag er een uitroeiingsbesluit van twee weken eerder dan Wannsee-conferentie. Maar er was geen duidelijke registratie beschikbaar en er was ook geen Roma-en-Sinti-raad die de mensen kon aanwijzen. Wel was de politie erg bereidwillig. De Duitsers besloten in 1944 om een razzia in een woonwagenkamp te houden en iedereen op te pakken, want ze gingen er vanuit dat alle Roma en Sinti woonwagenbewoners waren en alle woonwagenbewoners Roma of Sinti. In Westerbork bleek dat ongeveer de helft van de opgepakten geen Roma of Sinti waren; deze woonwagenbewoners werden vrijgelaten. Zij die wel Roma en Sinti of waren, werden naar Auschwitz vervoerd en daar vermoord. Na deze actie stopten de Duitsers ermee, vermoedelijk vanwege de complexiteit en gebrek aan gegevens (een aantal nog niet opgepakte Roma en Sinti ging in stenen huizen wonen en waren daarmee niet meer traceerbaar). Bij elkaar is ongeveer 4 % van de Nederlandse Roma en Sinti vermoord. Naar mijn mening is hier geen sprake van een uitroeiing, hoe graag de Duitsers het ook wilden.

Aldus werd de regeling toegepast op een groep die duidelijk was blootgesteld aan uitroeiing en maar ook op een die niet was blootgesteld aan uitroeiing. Daarmee werden alle andere niet aan uitroeiing blootgestelden gediscrimineerd.

Maar de domheid gaat verder. Bij de Jehova’s was er wel degelijk sprake van een poging tot uitroeiing. Ze moesten hun geloof afzweren of ze werden vermoord. Een aantal werd zelfs officieel ter dood veroordeeld, wat met door onthoofding met de guillotine werd uitgevoerd. Het was voor de Jehova’s onmogelijk om hun godsdienst af te zweren (net zoals de Katharen en de protestanten in de Middeleeuwen dat niet konden) en de enkeling die het uit angst wel deed maakte geen deel meer uit van de Jehova-gemeenschap. Er dreigde een uitroeiing die percentueel veel heftiger was dan die van de Joden, want voor de Joden hadden de Duitsers nog wat uitzonderingen opgestemd zoals bijvoorbeeld voor gemengd gehuwden, maar voor de Jehova’s waren geen uitzonderingsbepalingen. Bij elkaar werd, op basis van hun aantal aan het begin van de oorlog, 28 % van de Jehova’s vermoord. Als je 4 % van de Roma en Sinti een uitroeiing noemt, dan is 28 % van de Jehova’s zeker een uitroeiing. Door hen uit te sluiten is er overduidelijk sprake van discriminatie.

Een andere groep die met uitroeiing werden bedreigd waren de communisten. Zoals bij de Joden de Wannsee van januari 1942 een formeel uiroeiingsbesluit opleverde, was er een voor de communisten een formeel uitroeiingsbesluit door het Keitel-Erlass (Nacht-und-Nebel Erlass) van december 1941, waarbij mensen vanwege communistische activiteiten net zoals de Joden spoorloos van de aarde moesten verdwijnen (bei Nacht und Nebel verschwinden). De onnozele geschiedschrijver zal misschien stellen dat het alleen sloeg op communistische activiteiten van na die datum, maar niets is minder waar. Het Keitel-Erlass had een terugwerkende werking. Zo werden bijvoorbeeld veel communistische arrestanten uit de periode maart tot september 1941 behandeld volgens het Keitel-Erlass. Maar ook zonder de speciale Nacht-und-Nebel behandeling werden veel communisten vermoord. Zo werden in juni 1941 op aanwijzen door de burgemeesters, commissarissen van politie en de Inlichtingendiensten honderden communisten gearresteerd, waarvan er ongeveer 400 vermoord zijn. Ze werden aangewezen op basis van vooroorlogse gegevens van de Inlichtingendiensten, die toen al met de Gestapo samen werkten, terwijl de Nederlandse autoriteiten wisten dat ze vermoord zouden worden. Dus de communisten werden vermoord op basis van wat ze mogelijk in een ver verleden aan politieke activiteiten gedaan hadden en ze waren slachtoffer van twee overheden. Dan is er zeker sprake van een uitroeiing waarbij in tegenstelling tot de Joden, het initiatief uitging van de Nederlandse autoriteiten. Er bestaat een consensus onder historici dat ongeveer 30 % van de Nederlandse communisten vermoord is en dat gebeurde lang niet altijd vanwege verzetsactiviteiten (zelf heb ik ruim 1800 namen van vermoorde communisten achterhaald, wat overeenkomt met 20%, maar het moeten er veel meer zijn, want de bronnen zijn onvolledig en onduidelijk). Door 4 % wel uitroeiing te noemen en 28 % en 30 % niet, maakt het Openbaar Ministerie zich zelf schuldig aan discriminatie. Moet het Openbaar Ministerie nu het Openbaar Ministerie gaan vervolgen?

Naar mijn mening behoren de Jehova’s en de communisten aan de regeling te worden toegevoegd om de discriminatie tegen te gaan. Moreel gezien vind ik dat alle getransporteerden voor de regeling in aanmerking behoren te komen. Geld mag geen rol spelen, want de NS was een staatsbedrijf en is nu nog steeds volledig staatsbezit. Het kan eenvoudig uit de staatskas betaald worden.

Uit deze beschrijving van de geschiedenis blijkt dat de officier van justitie Drog loog toen zij stelde dat zij zorgvuldig onderzoek had gedaan. Zij heeft niets anders gedaan dan opschrijven wat voor ideeën bij minder opgeleide mensen bestaan.

Toen ik uiteindelijk een beslissing op papier ontving ben ik in beroep gegaan. Na enige maanden kreeg ik een oproep om mijn beklag toe te lichten. Er lag al een advies dat ik op voorhand mocht inzien. Ik mocht het niet kopiëren, maar wel overtypen:

Beklag ex art 12 Sv van de heer R. Harthoorn.

In opdracht van uw hof naar aanleiding van de heer R. Harthoorn (hierna (klager) op grond artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering doe ik hierbij ten aanzien schriftelijk verslag.

Het door of namens de officier van justitie opgemaakte ambtsbericht en de aan de klacht gerelateerde processtukken leg ik hierbij aan uw hof over.

Klager doet beklag over het niet-doen instellen av nader onderzoek naar discriminatie van personen wegens hun ras (art. 137G en 429quater van het Wetboek van Strafrecht), gepleegd in de periode van 1 januari 2018 tot en met 1 augustus door de Nederlandse Spoorwegen (hierna beklaagde).

Ongegrondheid van het beklag

Voor een samenvatting van de feiten, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de genomen beslissingen verwijs ik naar het ambtsbericht, het afdoeningsbericht en het proces-verbaal.

De officier van Justitie heeft besloten – na grondige bestudering van alle relevante stukken – geen nader onder zoek te doen instellen, omdat er naar haar mening geen uitsluiting van een bepaalde groep mensen wegens hun ras en dat mitsdien geen sprake is van een verdenking van een strafbaar feit en heeft die beslissing in haar brief aan klager d.d. 23 juli 2021 toegelicht.

Naar aanleiding van het klaagschrift heeft een tweede officier van Justitie de zaak bekeken en haar mening – die overeenstemt met de eerste officier van justitie in het ambtsbericht toegelicht.

Klager is het niet eens met het feit, dat beklaagde – op advies van de “Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers transporten NS onder voorzitterschap Cohen – de schadevergoedingsregeling slechts open heeft gesteld voor degenen die vanuit Nederland vanuit de Joodse en vanuit de gemeenschappen van Roma en Sinti zijn getransporteerd naar concentatie- en vernietigingskampen buiten Nederland, waarbij de bezetter het oogmerk had om hen als bevolkingsgroep uit te roeien. Klager acht dat andere op transportgestelden (bijvoorbeeld verzetsstrijders en communisten) en/of hun nabestaanden ook voor een vergoeding in aanmerking zouden moeten komen. Hij spreekt derhalve van discriminatie.

Ik deel de opvatting van de officier van justitie ten aanzien van de vervolgingsbeslissing en acht die beslissing verantwoord. Gekozen is voor een compensatie aan (nabestaanden van) Joden, Sinti en Roma. Ten aanzien van hen is bekend, dat het oogmerk van de bezetter was het uitroeien van deze bevolkingsgroepen. Het is de vraag of de intentie van de bezetter ook gericht was op het uitroeien van andere op transportgestelden. Hoe vreselijk hun lot ook was, aan welke ervaringen zij en hun nabestaanden hebben geleden of nog steeds lijden. Met de officier van justitie ben ik van mening, dat bij de keuze voor compensatie aan (nabestaanden van) Joden, Sinti en Roma niet gesproken kan worden van uitsluiting van een bepaalde groep andere mensen zodanig, dat gesproken kan worden van discriminatie.

Ik adviseer uw hof het beklag als ongegrond af te wijzen.

Voor uw informatie wijs ik uw hof op de brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport d.d. 5 maart 2021 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (kenmerk 1804952-216520-DM) naar aanleiding van de brief van de heer C.H. (geanonimiseerd). Deze heer beschrijft een zelfde casus en klacht als klager. De staatssecretaris geeft daarin aan, dat beklaagde uitvoering heeft gegeven aan de aanbeveling van de “Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WOII transporten NS” om tot een collectieve uiting van erkenning te komen van het leed en lot van de grote groep getransporteerde gevangenen en hun nabestaanden, waardoor geen aanspraak op de individuele tegemoetkoming kan worden gemaakt. Beklaagde heeft kamp Westerbork, kamp Vught, kamp Amersfoort en het Oranjehotel met in totaal 5 miljoen Euro gesteund.

De NS heeft deze herinneringscentra gevraagd het bedrag onder meer te besteden aan educatie voor jongeren, met bijzondere focus op discriminatie waaronder antisemitisme tot aan de dag van vandaag.

Overwegingen

In casu is de verdenking gebaseerd op da artikelen 137g en 429quater van het Wetboek van Strafrecht: opzettelijk discriminatie van personen wegens hun ras (art. 137g Sr.) of (in de schuldvariant) het discrimineren van (onder meer) personen wegens hun ras.

Beklaagde heeft in 2018 op morele gronden besloten om een individuele financiële tegemoetkoming aan te bieden aan de meest direct door haar handelen getroffenen (personen die in WOII op transport zijn gezet). Daartoe heeft beklaagde een commissie in laten stellen (onder voorzitterschap van de heer J. Cohen), die onafhankelijk heeft beoordeeld wie voor een vergoeding in aanmerking kon komen.

De “Commissie Individuele Tegemoetkoming Slachtoffers WOII transporten NS”, heeft op 26 juni 2019 geadviseerd dat “de regeling is opengesteld voor degenen die vanuit Nederland vanuit de gemeenschappen van Roma en Sinti zijn getransporteerd naar concentratie- en vernietigingskampen buiten Nederland, waarbij de bezetter het oogmerk had om hen als bevolkingsgroep uit te roeien”.

De gearceerde zinsnede in het hierboven genoemde advies van de commissie, ten aanzien van de personen die in aanmerking komen, geeft weer dat er geen uitsluiting van alle (andere) groepen, niet zijnde van Joodse afkomst, Roma en Sinti, maar geeft een afbakening in algemenen zin weer, dat de regeling bedoeld is voor personen “waarbij de bezetter het oogmerk had om hen als bevolkingsgroep uit te roeien”. De commissie heeft die doelgroep omschreven als personen vanuit de Joodse gemeenschap en vanuit de gemeenschappen van Roma en Sinti.

Ik ben van mening dat er in casu geen sprake is van uitsluiting van een bepaalde groep wegens hun ras en dat er mitsdien geen sprake is van een verdenking van een strafbaar feit. Om die reden heeft de aangifte niet geleid tot een strafrechtelijke vervolging.

De advocaat-generaal F.C. Lodder

Uit bovenstaande is duidelijk dat de advocaat-generaal totaal ondeskundig was en zich niet in de materie verdiept had. Ze ging uit van het publieke algemene beeld dat alleen Joden, Roma en Sinti onderworpen waren aan uitroeiing: let op de zinsnede “waarbij de bezetter het oogmerk had om hen als bevolkingsgroep uit te roeien”. Ze was te stom om na te gaan of dit de enige groepen waren die aan uitroeiing onderworpen waren. Iedereen met een klein beetje algemene ontwikkeling, weet dat op 25 juni 1941 een uitroeiingsactie startte met de Aktion CPN die tegen de communisten gericht was en waaraan de Nederlandse burgemeesters gebruik makende van vooroorlogse gegevens van de Centrale Inlichtingendienst en lokaal beschikbare gegevens van de gemeentelijke Politie Inlichtingendiensten hun welwillende medewerking verleenden. Het kostte 405 communisten het leven: alleen deze actie resulteerde in een percentueel hoger percentage doden dan dat van de Roma en Sinti. Dit aantal doden is ook groter dan de 387 doden van de beruchte razzia op Joden van 22 februari 1941. En dat was nog maar het begin van de uitroeiingsactie ten aanzien van communisten door de gemeenschap van Duitse en Nederlandse overheden. Kortom, de debiliteit van het Openbaar Ministerie is verbijsterend.

Ik werd in de gelegenheid gesteld een toelichting te geven. Bij de hoorzitting werd mijn betoog afgekapt omdat die te veel tijd vergde, zodat ik niet alle argumenten kon noemen. Naar mijn mening een schending van een eerlijk rechtsgang, zeker als handhaving van de grondwet in het geding is. Alhoewel er toegegeven werd dat de feiten nieuw voor ze waren (zorgvuldig onderzoek???) werd aan het eind een voorgekookte beslissing voorgelezen. Het enige nieuwe was dat eraan toegevoegd werd dat toegegeven werd dat er sprake was van onderscheid maken op basis van ras. Maar, werd er verder aan toegevoegd, dat levert geen strafbaar feit op omdat het ging om het maken van een ‘eenvoudige regeling’ en om de ‘kosten te beperken’. Op deze aan het eind van de zitting uit de hoge hoed getoverde nieuwe argumenten mocht ik niet meer reageren: dit is in strijd met de bedoeling van een hoorzitting, waarbij je op alle argumenten zou moeten kunnen reageren.

[Voor een verdere reactie wacht ik tot ik de uitspraak in schriftelijke vorm heb ontvangen; dat moet binnen zes weken na de uitspraak toegezonden worden]

2. Oorlogsmisdaden door NS worden door het Openbaar Ministerie niet vervolgd.

In de loop van de procedures rond mijn aangifte en beroep kwam ik tot de conclusie dat er door de Nederlandse Spoorwegen oorlogsmisdaden zijn gepleegd. Oorlogsmisdaden vallen in de allerzwaarste categorie misdrijven en kunnen daarom niet verjaren, maar het Openbaar Ministerie wil ze niet vervolgen.

Adolf Eichmann werd in 1960 in Argentinië door Israëlische agenten gearresteerd. Hij had niemand vermoord, maar had ‘slechts’ het treinverkeer naar Auschwitz en Sobibor geregeld. Doordat hij bij de Wannsee-conferentie als notulist-secretaris aanwezig was, wist hij dat de mensen op die bestemmingen vermoord zouden worden. Hij werd in Israël tot de dood door de strop veroordeeld omdat hij het treinverkeer geregeld had in de wetenschap dat de vervoerde mensen vermoord werden en daarmee medeplichtig aan volkerenmoord was.

De NS maakte zich aan exact hetzelfde misdrijf schuldig. Ze vervoerde mensen naar concentratiekampen in de wetenschap dat ze daar vermoord werden. Voor de bestemmingen Auschwitz en Sobibor wist de NS het formeel niet, omdat de Duitsers vol hielden dat het om arbeidskampen ging, wat door het grootste deel van de Nederlandse bevolking, inclusief bijna alle Joden, geloofd werd. Maar het was algemeen bekend dat in de officiële concentratiekampen (Buchenwald, Mauthausen, Dachau, Neuengamme, Sachsenhausen etc.) de mensen massaal vermoord werden.

Dit is algemeen bekend geraakt door de rouwadvertenties met betrekking tot veel sterfgevallen in Buchenwald, Mauthausen en Sachsenhausen in de kranten in 1941. Er ontstond onrust onder de bevolking, waarop de Duitsers reageerden door rouwadvertenties met betrekking tot Mauthausen alleen nog voor Joodse kranten toe te staan en iets later alle rouwadvertenties met betrekking tot alle concentratiekampen te verbieden. Overigens werden al voor de oorlog regelmatig doodsberichten geplaatst van bekende mensen die in een concentratiekamp om het leven waren gekomen.

In de zomer van 1941 zei de Haagse politieman Johannes Hubertus Veefkind van de Haagse Politie Inlichtingendienst tijdens het martelen van communisten tegen de slachtoffers dat als ze niet bekenden en informatie gaven, ze naar een concentratiekamp gestuurd zouden worden. Verder voegde hij eraan toe dat de slachtoffers wel wisten dat ze daar nooit meer van zouden terugkeren. Ook tegen de echtgenotes antwoordde hij op bezoekverzoeken, dat het nergens voor nodig was, omdat ze hun man toch nooit meer zouden terugzien, en als ze seksuele behoeftes mochten hebben dat hij daar wel persoonlijk in kon voorzien (informatie uit naoorlogse processen-verbaal).

Uit dit alles is wel duidelijk dat het moorden in de concentratiekampen op zijn laatst vanaf augustus 1941 algemeen bekend was. Dus de NS vervoerde mensen naar concentratiekampen in de wetenschap dat ze daar vermoord werden. Daarom kan de NS aansprakelijk gesteld worden en strafrechtelijk vervolgd worden voor alle transporten na 1 augustus 1941 naar concentratiekampen anders dan Auschwitz en Sobibor.

Het Openbaar Ministerie kan een strafrechtelijk onderzoek op eigen houtje starten zodra ze kennis heeft van een misdrijf: daar is geen specifieke aangifte voor nodig. Ik heb tijdens mijn beroep dit misdrijf als verzwarende omstandigheid gemeld en tijdens de hoorzitting bevestigde het Openbaar Ministerie dat ze er kennis van hadden genomen. Desondanks heeft het Openbaar Ministerie geen vervolging ingesteld voor het allerzwaarste misdrijf dat het Wetboek van Strafrecht kent: Volkerenmoord! Ik krijg de stellige indruk dat er binnen het Openbaar Ministerie een vergaande sfeer van corruptie bestaat, waarbij politici en ex-politici in bescherming worden genomen. Naar mijn mening behoort een vervolging tegen de NS ingesteld te worden waarbij gevorderd wordt dat een fors smartengeld aan de nabestaanden van de slachtoffers betaald wordt. Helaas kan de toenmalige directie van de NS niet meer aan een touwtje komen te bungelen.

3. Verzet door en vervolging van Nederlandse communisten

Omdat Nederlandse historici systematisch nagelaten hebben om de vervolging van de communisten te onderzoeken en beschrijven, heb ik een poging gedaan om zoveel mogelijk namen te verzamelen van personen die betrokken waren bij het communistisch verzet of slachtoffer werden van de vervolging van communisten. Daarbij heb ik per persoon ook getracht aan te geven wat de aard van hun verzetsactiviteiten waren, hun vermelding op de vooroorlogse lijst van de Centrale Inlichtingendienst, hun arrestatiedata, hun gevangenschap en hun overlijden. Verder geef ik aan bij welke organisaties ze berokken waren (Nederlandse Volksmilitie, Militair Contact (mil), Perhimpoenan Indonesia, CS6 e.d.), bij welke arrestatieacties ze opgepakt werden (Aktion CPN, Gijzelactie september 1942) en bij welke vooroorlogse militante acties ze betrokken waren (Spanjestrijders, groep Wollweber).

Ik beperk me tot daarbij tot het CPN-verzet, omdat ik mijn onderzoek ruim twintig jaar geleden begonnen ben met wat er met de CPN-groep van mijn vader gebeurd is. Mijn inzicht in de RSAP, die leidde tot het Marx-Lenin-Luxemburg-Front (MLLF) onder leiding van Henk Sneevliet, is daardoor helaas te beperkt gebleven om dat fatsoenlijk op te kunnen nemen. Wel zijn enige MLLF’ers opgenomen doordat ze of om uiteenlopende redenen bij het CPN-verzet betrokken waren of slachtoffer werden van Duitse en Nederlandse anti-CPN acties.

De grote aantallen omgekomen Joodse communisten heb ik niet opgenomen als ze alleen door de holocaust om het leven zijn gekomen. Alleen Joods-communistische verzetsmensen en Joden die slachtoffer werden van anticommunistische acties (bijv. de ‘Scheveningers’ van de razzia bij Hollandia-Kattenburg), heb ik opgenomen.

Ook heb ik geen communisten opgenomen die op individuele basis verzet hebben gepleegd door bijv. onderduikgelegenheid te bieden. Alleen de mensen die behoorden tot het georganiseerd verzet van de CPN of tot een groep met banden met de CPN, heb ik opgenomen.

Niet alle mensen op de lijst zijn communisten en het zijn niet allemaal verzetsmensen. Dat komt doordat sommige niet-communisten nauw met communisten samenwerkten en doordat een onderscheid tussen verzetsmensen en alleen slachtoffer in de bronnen vaak niet te achterhalen is.

In de loop van december zal ik deze lijst met 5290 namen geleidelijk op mijn website plaatsen. Later volgen er nog een beschrijving van de communistenvervolging tussen 1917 en 1990, meer informatie over het verzamelen van de gegevens en enige statistische gegevens.